nr. 6
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 december 2009
Zoals toegezegd tijdens het AO van 19 november 2009 over de initiatiefnota
Fiets (Kamerstuk 31 796, nr. 5) en tijdens de behandeling van de
begroting van VenW op 24 november 2009, informeer ik u hierbij over mijn
planning voor een reactie op de voorstellen in de initiatiefnota Fiets.
In het voorjaar van 2010 ontvangt u van mij een schriftelijke reactie
op alle 45 in de initiatiefnota Fiets genoemde voorstellen. Ik zal daarbij
niet alleen de inzet van mijn departement aangeven, maar ook afstemmen met
de andere relevante departementen over hun (voorgenomen) inzet op de genoemde
voorstellen.
Zoals ik tijdens de begrotingsbehandeling heb aangegeven zal ik in deze
brief ook een overzicht opnemen van de belangrijkste fietsmaatregelen van
dit kabinet. In dit overzicht zullen de maatregelen in de tijd geplaatst worden
en zal tevens een financieel overzicht gegeven worden. Daarbij wil ik zowel
inzicht geven in de uitgaven die deze kabinetsperiode al gedaan zijn, als
in de verwachte uitgaven voor de komende jaren.
Ook wil ik de decentrale overheden vragen om inzicht te geven in hun fietsinvesteringen.
Waar nodig zal ik ook hun input vragen op specifieke voorstellen uit de initiatiefnota.
Van het IPO heeft u ter voorbereiding op het debat van 19 november al
een overzicht gekregen van de inzet van de provincies. Aanvullend hierop zal
ik SKVV en de VNG vragen om ook de investeringen van de stadsregio’s
en de gemeenten zo goed mogelijk in beeld brengen.
Daarnaast krijgt u voor de zomer van 2010 een voorstel voor de aanpak
van stationstallingen voor de jaren na 2012. Ook zal ik in mijn visie op het
Regionaal Openbaar Vervoer die u deze zomer van mij zult ontvangen uitgebreid
ingaan op de essentiële rol die de fiets kan spelen in het voor- en natransport
van het openbaar vervoer.
Ik hoop u hiermee op dit moment voldoende geïnformeerd te hebben.
De staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
J. C. Huizinga-Heringa