nr. 15
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 maart 2009
Tijdens de plenaire behandeling van het voorstel van wet tot wijziging
van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 en de Wet op het hoger onderwijs
en wetenschappelijk onderzoek in verband met de verhoging van het collegegeld
en de aanpassing van het aflossingssysteem studieschulden (31 790) op
donderdag 12 maart 2009 jl. heb ik toegezegd vóór de stemmingen
van 17 maart a.s. een antwoord te geven op de volgende twee vragen:
– Kan een inzicht worden gegeven in de kosten die samenhangen met
het afschaffen van de leeftijdsgrens van 30 jaar in de Wet studiefinanciering
2000;
– is het mogelijk om voor de zittende groep debiteuren de vijf jokerjaren
uit het nieuwe systeem in te voeren.
In deze brief treft u het antwoord op bovenstaande vragen aan.
Kosten van het afschaffen van de leeftijdsgrens studiefinanciering
Ik heb in het debat met klem het amendement van de heer Dibi (GL) ontraden
om de leeftijdsgrens in de studiefinanciering af te schaffen. Wel heb ik de
heer Dibi toegezegd feitelijk na te willen gaan wat een verhoging van de leeftijdsgrens
zou kosten. Hieronder geef ik een indicatie.
Voor de berekening van de kosten is slechts een grove indicatie mogelijk.
Er is gekeken naar de potentiële doelgroep die in aanmerking zou kunnen
komen voor de maatregel. Deze is als volgt gedefinieerd: ouder dan 30 jaar
(huidige leeftijdsgrens studiefinanciering) en jonger dan 65 jaar, een inkomen
beneden de bijverdiengrens en een nog niet voltooide mbo- of ho-opleiding.
De groep telt bij benadering 13 000–26 000 mensen. Als deze
groep een volledige mbo- of ho-opleiding zou gaan doen, komen de kosten neer
op 54–108 miljoen euro. Ik licht dit hieronder toe.
De leeftijdscategorie 30–65 jaar binnen Nederland telt circa 8 miljoen
mensen. Circa 5 miljoen hiervan kunnen worden gerekend tot de mensen met een
inkomen uit loonarbeid of met een inkomen als zelfstandige. Deze vallen af,
omdat zij waarschijnlijk boven de bijverdiengrens in de studiefinanciering
uitkomen. Voor de eenvoud is geabstraheerd van mogelijke gedragseffecten (groep
die net boven de grens zit). Blijft derhalve 3 miljoen potentiële gegadigden
over. Slechts een klein percentage zal daadwerkelijk gebruik maken van studiefinanciering.
Bij de berekening van de uitgaven is dit percentage geschat op 0,5%
tot 1,0%.
Invoering vijf jokerjaren voor zittende groep debiteuren
Mijn standpunt, zoals ook in Uw Kamer verwoord, is dat voor de nieuwe
groep het nieuw regime geldt en voor de oude groep het oude. Op verzoek van
de heer Jasper van Dijk (SP) heb ik toegezegd om als uitzondering op dit principe
te onderzoeken of ook de zittende groep debiteuren gebruik kan maken van de
vijf jokerjaren uit het nieuwe systeem. Dit onder de voorwaarde dat hier geen
grote uitvoeringsconsequenties aan vastzitten of budgettaire consequenties.
Het doet me genoegen u te kunnen melden dat de IB Groep in staat is ook
voor de zittende groep debiteuren de vijf jokerjaren uit te voeren. De maatregel
is uitvoerbaar onder de conditie dat de wijziging meeloopt met het tijdpad
van invoering van het nieuwe systeem. Daarbij is als volgt gerekend: de groep
studenten die voor het eerst gaat aflossen onder het nieuwe systeem start
hiermee op zijn vroegst per 1 januari 2012. Vanaf dat moment is gebruik
van de vijf jokerjaren mogelijk. Met andere woorden: de jokerjaren komen vanaf 1 januari
2012 beschikbaar voor alle debiteuren. Budgettair zie ik geen problemen. Er
is alleen sprake is van een verschuiving van ontvangsten. Immers, de aflostermijn
schuift met de opgenomen jokerperiode op.
Parallel aan deze brief ontvangt u een Nota van Wijziging die het bovenstaande
regelt.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R. H. A. Plasterk