31 787
Veiligheid en ontwikkeling in fragiele staten

nr. 6
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN DEFENSIE, VAN BUITENLANDSE ZAKEN, EN VOOR ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 augustus 2009

De regering dankt de AIV voor het advies «Crisisbeheersingsoperaties in fragiele staten – De noodzaak van een samenhangende aanpak» van maart van dit jaar (31 787, nr. 4), volgend op de adviesaanvraag van de regering in juni 2008. Tegen de achtergrond van een wereldwijde tendens van intensievere samenwerking binnen crisisbeheersingsoperaties tussen militairen en niet militairen, waaronder diplomaten en experts op het terrein van ontwikkelingssamenwerking, heeft de regering de AIV gevraagd te adviseren over de verenigbaarheid van politieke, militaire en ontwikkelingsdoelen in crisisbeheersingsoperaties, de verhouding tussen deze doelen in de praktijk en in de theorie, en vervolgens in hoeverre deze doelen te verenigen zijn in een samenhangende aanpak. Op basis van deze centrale vraag heeft de regering acht deelvragen geformuleerd, waar de AIV op grondige wijze over heeft geadviseerd.

De belangrijkste conclusie van de AIV, dat de aanpak van complexe crisisbeheersingsoperaties niet alleen beter kan maar ook beter moet, waarbij zowel «samenwerking en samenhang» als «bescheidenheid en nuchterheid» de sleutelwoorden zijn wordt door de regering in algemene zin gedeeld. Het advies biedt nuttige inzichten en veel van de aanbevelingen zijn bruikbaar bij de verdere uitwerking van de samenhangende aanpak van veiligheid en ontwikkeling evenals bij de implementatie van de strategie «Veiligheid en ontwikkeling in fragiele staten» die door de regering in november 2008 aan het parlement is aangeboden. De AIV merkt in haar advies [p. 11] terecht op dat er een duidelijke overlap bestaat tussen het advies over crisisbeheersingsoperaties in fragiele staten en voornoemde strategie. Dit onderstreept de toenemende aandacht die binnen het Nederlands buitenlands beleid uitgaat naar de relatie tussen veiligheid en ontwikkeling binnen een samenhangend en geïntegreerd buitenlands beleid. In lijn met het AIV advies schreef de regering in de fragiele staten strategie al dat Nederland in haar gecombineerde inzet in fragiele staten op de gebieden veiligheid, staatsopbouw en het ontwikkelen van vredesdividend «pragmatisch en bescheiden» dient te zijn. De problematiek is immers complex en de Nederlandse invloed in veel gevallen beperkt. Verder is belangrijk in dit verband aan te geven dat we ons met de uitvoering van een samenhangende aanpak (inter)nationaal in een leerproces bevinden waarin we gaandeweg steeds beter begrijpen wat de succesfactoren zijn. Ook om die reden is het AIV advies zeer welkom.

«Samenwerking en samenhang» en «bescheidenheid en nuchterheid» zijn ook voor de regering leidende principes bij de deelname aan crisisbeheersingsoperaties. Deze principes passen binnen de bredere doelstellingen van het geïntegreerde buitenlandse beleid dat een hoger ambitieniveau kent. De Nederlandse regering geeft hier zoveel mogelijk invulling aan via onder meer het Toetsingskader 2001 voor militaire crisisbeheersingsoperaties (Kamerstuknr.: 23 591 en 26 454, nr. 7). Recent werd dit Toetsingskader geactualiseerd en aangepast aan de gegroeide praktijk om de onderlinge samenhang van de politieke aspecten, de militaire aspecten en de aspecten op het terrein van de ontwikkelingssamenwerking bij crisisbeheersingsoperaties beter tot uitdrukking te brengen. Voorts is de strategie «Veiligheid en ontwikkeling in fragiele staten» op 19 februari 2009 met de Tweede Kamer besproken. In de strategie is gekozen voor verbetering van de veiligheid van burgers, het opbouwen van de staat en veiligheidsinstituties, en het bevorderen van sociaaleconomische ontwikkeling (vredesdividend) in post-conflictlanden vanuit het perspectief van human security. Crisisbeheersingsoperaties kunnen een belangrijke rol vervullen bij de bestendiging van stabiliteit en veiligheid in fragiele staten. Tegelijkertijd zal moeten worden begonnen met de (weder)opbouw van de veiligheidssector in een land, opdat de staat op termijn het geweldsmonopolie weer bezit. Daarnaast zullen op korte termijn basisvoorzieningen en werkgelegenheid moeten worden gecreëerd opdat de bevolking de voordelen van vrede en stabiliteit ervaart. In de eerste fase na een conflict moet een begin worden gemaakt met de opbouw van een overheid met voldoende capaciteit en legitimiteit. Bescheidenheid bij het nastreven van deze doelstellingen is op zijn plaats, omdat de omstandigheden in post-conflictlanden en fragiele staten vaak uiterst complex zijn. Het is daarom van belang dat nauw wordt samengewerkt met internationale en non-gouvernementele organisaties. Het AIV-advies stelt terecht dat de ervaringen in Afghanistan een belangrijke rol hebben gespeeld bij deze adviesaanvraag. De verenigbaarheid van politieke, militaire en ontwikkelingsdoelen is een cruciale factor van de Nederlandse inzet in Afghanistan en als zodanig bepalend voor het succes van het Nederlandse beleid aldaar. Echter, de uitgangspunten van de samenhangende aanpak zijn ook van toepassing in andere gebieden waar Nederland betrokkenheid is. De Nederlandse regering dringt er bij internationale organisaties, zoals de VN, de Wereldbank, de NAVO en de EU, op aan de militaire, politieke en ontwikkelingsactiviteiten in samenhang te bezien en de coördinatie en waar mogelijk samenwerking tussen de betrokken organisaties te verbeteren.

In het eerste inleidende hoofdstuk gaat de AIV in op de conflictcyclus en het onderscheid dat kan worden gemaakt tussen de verschillende fasen van conflict: interventie, stabilisatie en normalisatie. Hoewel in het advies wordt gesteld dat fasen kunnen overlappen, wordt naar de mening van de regering toch teveel een indruk gewekt van lineariteit. Fasen kunnen niet alleen overlappen, maar ook kunnen verschillende delen van een land zich in een verschillende fase bevinden, zoals bijvoorbeeld het noorden en zuiden van Irak. Ook moet in fragiele staten rekening worden gehouden met terugval en de opleving van het geweld. Voorts hoeft het geweldsniveau tijdens de interventiefase niet per se op zijn hoogst te zijn. Het onderscheid tussen de interventiefase en stabilisatiefase is bovendien niet altijd duidelijk. Dit punt wordt in deze reactie specifiek aangehaald om de noodzaak van contextspecifieke analyse en bijbehorend risicomanagement te onderstrepen. De regering zoekt hier aansluiting bij wat de AIV schrijft over het verhogen van de situational awareness. In zowel de fragiele staten strategie, als het Toetsingskader 2001 werd ook al het belang van een contextspecifieke benadering en daarmee van diepgravende kennis van de lokale en regionale context onderstreept.

Nederland heeft goede ervaring opgedaan in Afghanistan met een civil assessment en de inzet van tribale deskundigen. In het kader van het Schokland-akkoord over Vrede, Veiligheid en Ontwikkeling wordt momenteel breder kennis en ervaring uitgewisseld met bij vredesopbouw betrokken organisaties. De regering wil niet zover gaan om voor elke Nederlandse uitzending een civil assessment voor te schrijven, omdat niet in alle gevallen sprake is van een samenhangende inzet van civiele en militaire middelen. Niet elke inzet kent immers dezelfde mogelijkheden voor samenhang in het Nederlandse het optreden als de missie in Uruzgan. Daarbij is bijvoorbeeld te denken aan kleinere missies, of missies met een specifiek mandaat. Wel is duidelijk dat steeds een bewuste en zorgvuldige afweging gemaakt moet worden over het karakter van het optreden en de hiervoor benodigde kennis vooraf. Nederland beschikt hiervoor reeds over de nodige instrumenten, zoals het eerder genoemde civil assessment, maar ook het Stability Assessment Framework (SAF) en de Strategic Governance and Corruption Analysis (SGACA). Uiteraard bevordert Nederland daar waar mogelijk internationale initiatieven op dit punt.

Bij complexe crisisbeheersingsoperaties – en zeker in de gevallen waar dit ook tot een langdurige betrokkenheid leidt – is adequaat verwachtingsmanagement ten aanzien van Nederlandse steun en inzet essentieel. De regering ondersteunt het advies op dit punt en onderstreept de opmerkingen over nuchterheid en bescheidenheid ten aanzien van de resultaten van Nederlandse inzet in crisisbeheersingsoperaties in fragiele staten. In navolging van de AIV is de regering van mening dat grote en vage plannen voor inzet in crisisbeheersingsoperaties vermeden moeten worden. Inderdaad is duidelijkheid van belang op het gebied van rolverdeling, civiele en militaire taken en concrete doelstellingen. Ook moet de Nederlandse inbreng worden geplaatst in een breder internationaal kader en de positie die Nederland inneemt in internationale fora.

De regering is met de AIV van mening dat de inzet en coördinatie van de verschillende VN-organisaties, waaronder DPKO, OCHA, DPA, PBSO en UNDP, op het gebied van vredeshandhaving en vredesopbouw zal moeten verbeteren. De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties is van plan om in 2009 het rapport «Peacebuilding in the immediate aftermath of conflict» uit te brengen, waarin aanbevelingen worden gedaan voor het verbeteren van de samenwerking en coördinatie tussen de verschillende VN-organisaties en de Wereldbank in de eerste fase na conflict. Nederland steunt de inzet van de SG VN om meer duidelijkheid te verschaffen over leiderschap, capaciteitsopbouw en financiering in de eerste fase na conflict en dringt er samen met gelijkgezinde landen bij verschillende organisaties op aan om hierover goede afspraken te maken. Van belang is dat duidelijkheid wordt geschapen over leiderschap en verantwoordelijkheden. Positief in dit kader is dat de Verenigde Naties, Wereldbank en de Europese Unie recent een akkoord hebben bereikt om nauwer samen te werken op het gebied van gezamenlijke analyses en joint needs assessments in de eerste fase na conflict. Uiteraard is het van groot belang dat VN-lidstaten de leidende rol van de VN ondersteunen. Nederland draagt het belang hiervan ook stelselmatig uit.

De AIV gaat in op de onduidelijkheid van een «samenhangende aanpak»onduidelijkheid die al begint bij de definitiekwestie- waardoor diverse actoren hier hun eigen invulling aan kunnen geven. Het idee achter een samenhangende benadering is dat de complexe problemen van fragiele staten en crisisbeheersingsoperaties niet door één departement kunnen worden aangepakt. Deze constatering is een eerste stap op weg naar een meer gemeenschappelijke aanpak. De meerwaarde van de inbreng van verschillende departementen kan alleen duidelijk worden aan de hand van een uitgewerkte strategie. Echter, de regering is van mening dat elke (post-)conflictsituatie vraagt om een specifieke aanpak, hetgeen betekent dat allereerst moet worden geïnvesteerd in gezamenlijke analyses die de lange termijn doelen en aanpak, alsmede de prioriteiten, moeten helpen vaststellen. Pas dan kunnen de inbreng en meerwaarde van verschillende departementen duidelijk worden. Toch pakt het in de praktijk soms anders uit. Het kan gebeuren dat in een crisissituatie moet worden besloten tot een interventie, zonder dat de gewenste analyses vooraf zijn afgerond. In die situaties zal de lokale context zo spoedig mogelijk daarna in kaart moeten worden gebracht.

In de vormgeving van een samenhangende aanpak heeft Nederland, in tegenstelling tot veel andere landen, al geruime tijd geleden gekozen voor een brede benadering: niet alleen BZ en DEF, maar ook andere ministeries, zoals EZ, BZK, JUS, LNV en FIN. zijn betrokken bij de vormgeving van een samenhangende aanpak en nemen deel aan interdepartementaal overleg. Hiermee laat Nederland zien de wens tot een samenhangende aanpak serieus te nemen en vooral de mogelijke inbreng van de verschillende departementen met betrekking tot wederopbouw. Het is echter niet aannemelijk dat alle departementen in alle fasen een even belangrijke bijdrage kunnen leveren. Dat geldt in het bijzonder voor de fase waarin crisisbeheersingsoperaties nog de boventoon voeren. Het is verder van belang dat deelnemende ministeries zich steeds realiseren dat een samenhangende benadering nooit een doel op zich mag zijn, maar dat de inbreng van verschillende ministeries altijd gebaseerd moet zijn op de lokale context van een fragiele staat of inzetgebied.

Conclusies en aanbevelingen

In de conclusies en aanbevelingen van zijn advies stelt de AIV dat bij crisisbeheersingsoperaties «de nadruk in eerste instantie moet liggen op veiligheid en stabiliteit en de opbouw van lokale instituties op het gebied van de rechtsstaat, en niet op democratie en verkiezingen.» De regering deelt de conclusie van de AIV dat verschillende doelstellingen niet altijd gelijktijdig tot stand gebracht kunnen worden en er dikwijls keuzes gemaakt moeten worden welke doelen en activiteiten voorrang krijgen. In dit verband is het belangrijk te onderstrepen dat een democratisch bestel met vrije en eerlijke verkiezingen uiteindelijk een onlosmakelijk deel uit moet maken van die rechtsstaat.

De adviesraad meent dat bij complexe crisisbeheersingsoperaties in fragiele staten sprake is van «keuzes tussen soms onverenigbare doelstellingen». Het centrale dilemma zou het onderscheid zijn tussen de «veelal hoge ambities bij crisisbeheersingsoperaties en anderzijds de praktijkervaringen, die juist tot terughoudendheid nopen». De regering is zich terdege bewust van de grenzen aan de ambities bij crisisbeheersingsoperaties. In artikel 100 brieven over de Nederlandse bijdragen in Afghanistan en elders in de wereld is regelmatig uitdrukking gegeven aan het belang van realisme ten aanzien van de mate waarin de operaties volledige verwezenlijking van hun doelstellingen kunnen bewerkstelligen. Het pleidooi voor bescheidenheid en nuchterheid wordt door de regering dan ook verwelkomd. Toch kan de regering de conclusie dat sprake zou zijn van «onverenigbare» doelstellingen niet onderschrijven. Het bereiken van samenhang in het nastreven van de inderdaad soms ver uiteen liggende doelstellingen van complexe crisisbeheersingsoperaties is een grote uitdaging, waarbij inderdaad de weerbarstige praktijk noopt tot realisme. Voor de regering is dit echter geen aanleiding voor terughoudendheid, maar juist voor extra inspanning om de lessen uit de praktijk ter harte te nemen in het streven naar meer en betere samenhang.

De regering deelt de kritiek van de adviesraad dat binnen de ISAF-operatie in Afghanistan lead nations de afgelopen jaren teveel hun eigen nationale invulling hebben gegeven aan de crisisbeheersingsoperatie. Nederland steunt initiatieven om te komen tot een meer uniforme aanpak in het hele land, zeker als die aanpak uitgaat van een grote mate van samenhang tussen politieke, militaire en ontwikkelingsdoelen. De recente Afghanistan-conferentie in Den Haag is een goed voorbeeld. De uitkomsten van de conferentie getuigen ook van de overeenstemming die er internationaal bestaat over de noodzaak van samenhang, coördinatie en samenwerking. De adviesraad stelt dat de internationale gemeenschap er «in Afghanistan nauwelijks in slaagt een samenhangende aanpak tot stand te brengen», waar het de samenwerking tussen internationale organisaties als de VN, de NAVO en de EU betreft. Ook de regering is kritisch ten aanzien van die samenwerking tussen internationale organisaties, maar ze erkent tegelijkertijd dat er op dit vlak in Afghanistan de laatste jaren, mede op Nederlands initiatief, belangrijke stappen voorwaarts zijn gezet. Ook wat dit betreft kan als voorbeeld worden verwezen naar de recente Afghanistan-conferentie in Den Haag en de centrale rol die de VN daarbij heeft vervuld.

De regering onderschrijft het door de adviesraad gesignaleerde belang van lokale vrouwelijke sleutelfiguren in de context van complexe crisisbeheersingsoperaties en van de noodzaak om vanuit de operatie contacten met deze sleutelfiguren te leggen, zowel door vrouwen als door mannen. Dit mede in het perspectief van VN resolutie 1325, die de regering volledig onderschrijft.

Net als de adviesraad hecht de regering aan haalbare politieke doelen die rekening houden met de lokale omstandigheden boven een groot en vaag «grand design». In de uitvoering van bijvoorbeeld de Nederlandse bijdrage aan ISAF in Zuid-Afghanistan is daaraan ook uitdrukking gegeven, zoals bijvoorbeeld door de wijze waarop voorafgaand aan de eerste ontplooiing in Uruzgan door Nederland is vastgehouden aan de eis dat de toenmalige provinciale gouverneur van die functie werd ontheven en door de keuze voor de zogenaamde «inktvlekstrategie», waarbij gekozen werd voor houdbare stabiliteit in het belangrijkste bewoonde deel van de provincie.

Hoewel de gegroeide parlementaire praktijk van Toetsingskader en artikel 100 brieven soms een andere indruk wekt, bestaan er inderdaad geen algemeen toepasbare blauwdrukken. De uitvoering van complexe crisisbeheersingsoperaties is ook in de ogen van de regering eerder een kunst – of wellicht zelfs een zich in de praktijk ontwikkelend ambacht – dan een wetenschap. Daarover zijn we het roerend eens met de AIV.

De regering spreekt haar waardering uit voor de door de adviesraad gesignaleerde «mogelijkheden voor verbetering». Op een aantal terreinen voelt de regering zich door het advies gesterkt, zoals de aanbeveling de beschikbare middelen in de pas te laten lopen met de complexiteit en de moeilijkheidsgraad van een operatie en de mogelijkheid in de loop van een operatie doelstellingen bij te stellen, of althans dat politiek bespreekbaar te maken. Het belang van een politieke oplossing voor een «insurgency», van de beperkte maakbaarheid van «local ownership» en van helderheid over internationale leiding onderschrijft de regering alle volledig. Zoals bekend is Nederland ten aanzien van dit laatste element zeer actief, een herkenbare civiele leidinggevende rol van de VN in Afghanistan, en dat zal het ook blijven. Ten aanzien van de bijdrage van de EU aan crisisbeheersingsoperaties onderschrijft de regering de stelling van de Adviesraad. Nogmaals wordt hierbij verwezen naar de aanjagende rol die Nederland heeft vervuld bij de totstandkoming van de EUPOL politiemissie in Afghanistan. Hierbij wordt opgemerkt dat, zoals reeds bij eerdere gelegenheid met de Kamer is besproken, de uitvoering van deze missie helaas tot dusverre nog verre van perfect is. Hierbij zei opgemerkt dat het voor de EU de eerste keer was dat een dergelijke missie in een «non permissive environment» werd opgezet. Dit is ook voor Brussel een leerproces. Ook ten aanzien van de «samenwerking binnen en tussen de internationale organisaties» zal Nederland inderdaad daar waar nodig en mogelijk een actieve rol blijven vervullen. De VN Peace Building Commission (PBC) zou zich in de ogen van de regering eerst dienen te bewijzen in de oorspronkelijk beoogde rol ten aanzien van zogenaamde «donor orphans», zoals bijvoorbeeld Burundi en Sierra Leone.

De AIV doet in zijn rapport een hele reeks suggesties voor de «versterking van de samenhang en samenwerking in het Nederlandse domein». In algemene zin wil de regering haar waardering uitspreken voor de mate waarin de adviesraad zich heeft ingespannen om de werking van de «Haagse» kant van de samenhangende aanpak te doorgronden. Dat proces op zichzelf heeft al geleid tot een verhelderende zelfreflectie. Zoals ook in de vergelijking met «best practices» van internationale partners naar voren komt, ligt een deel van de Nederlandse relatieve kracht op dit gebied in de vele formele en informele overlegstructuren die we van oudsher kennen. Het is van belang te onderstrepen dat de wijze waarop deze «Haagse» zijde van de samenhangende aanpak wordt georganiseerd voor een belangrijk deel niet formeel is vastgelegd. De regering is van mening dat op basis van praktijkervaringen de samenhangende aanpak continu verder vormgegeven moet worden. Het betreft hier dus noodzakelijkerwijs een momentopname. Tegen die achtergrond kiest de regering ervoor in deze reactie niet in grote mate van detail op alle suggesties van de adviesraad in te gaan. Op hoofdlijnen neemt de regering zich voor:

– de trend dat artikel 100 brieven steeds breder worden afgestemd en dat civiele elementen daarin een steeds prominentere plaats krijgen voort te zetten, afhankelijk van het karakter van de operatie;

– de mate van «situational awareness» verder te verbeteren door adequate politieke, militaire en ontwikkelingsanalyse ten behoeve van planning en besluitvorming, waarover de Kamer waar mogelijk en bij voorkeur in het kader van de artikel 100 brief zal worden geïnformeerd;

– de praktijk van het stellen van (internationale) eisen voorafgaand aan besluitvorming over deelname aan crisisbeheersingsoperaties, die door Nederland al wordt gevolgd, getuige onder meer de gang van zaken voorafgaand aan het Nederlandse besluit over ontplooiing in het kader van ISAF in Uruzgan, verder te blijven volgen;

– aandacht te besteden aan een goede verbinding tussen de strategische aansturing door de Stuurgroep Veiligheidssamenwerking en Wederopbouw (SVW) enerzijds en de operationele uitwerking door de Stuurgroep Militaire Operaties (SMO) en de Stuurgroep Politie/Rule of Law anderzijds; de regering is met de AIV van mening dat een heldere taakafbakening tussen deze drie stuurgroepen gewenst is, maar dat er niet noodzakelijkerwijs behoefte is aan een hiërarchische opzet; de SMO richt zich met name op operaties waarbij Nederlandse militairen betrokken zijn; de SVW richt zich op het lange termijn beleid in geselecteerde fragiele staten met meer aandacht voor lange termijn wederopbouw; om de taakafbakening verder te verbeteren zal worden bekeken of het zinvol is de Stuurgroep Politie/Rule of Law om te vormen naar een Stuurgroep Civiele Operaties en SSR;

– de wijze waarop het ministerie van Algemene Zaken op dit moment betrokken is bij de besluitvorming over en aansturing van de samenhangende aanpak in crisisbeheersingsoperaties, in het bijzonder de opzet en frequentie van het door de adviesraad genoemde overleg tussen de minister-president (MP), de twee vice-MP’s en de drie meest betrokken ministers, die naar de mening van de regering adequaat is, te handhaven;

– hoewel cultuurverschillen inderdaad zullen blijven bestaan, genoemde en andere maatregelen om het onderlinge begrip te verbeteren door te voeren; zo worden steeds vaker oefeningen met militaire en civiele partners georganiseerd en is er onderlinge uitwisseling van personeel op strategische functies;

– naast samenwerking bij oefeningen en detachering van adviseurs is ook meer samen te werken bij opleidingen;

– op korte termijn te komen met nadere besluitvorming ten aanzien van de genoemde expertpool; vooruitlopend daarop is recentelijk de door BZ beheerde Korte Missie Pool uitgebreid met 225 Nederlandse deskundigen die zijn geselecteerd op kennis en ervaring, relevant voor inzet in fragiele staten; specifiek voor de inzet van civiele deskundigen in overheidsdienst wordt momenteel gewerkt aan een gezamenlijke rechtspositionele regeling en een vereenvoudigde financieringsstructuur voor uitzendingen in het kader van crisisbeheersingoperaties en bilaterale programma’s in fragiele staten;

– De HGIS-post «uitvoeren crisisbeheersingsoperaties» dienst zal blijven doen om de kosten voor daadwerkelijke inzet in crisisbeheersingsoperaties te dekken en een rechtvaardige internationale verdeling van de lasten ten aanzien van crisisbeheersingsoperaties is en blijft een belangrijk buitenlands politiek aandachtspunt;

– door te gaan met de huidige opzet van het stabiliteitsfonds, dat in OESO-verband als voorbeeld wordt aangemerkt voor de wijze waarop «pooled funding» een bijdrage kan leveren aan een samenhangende aanpak; overigens is het budget van dit fonds zowel in 2007 en 2008 inderdaad verhoogd; of een verhoging ook dit jaar weer mogelijk zal zijn, is gezien de budgettaire druk in 2009 onzeker; het stabiliteitsfonds zal zeker prioriteit krijgen wanneer gedurende het jaar extra budget beschikbaar komt;

– bij de samenwerking met NGO’s inderdaad respect voor ieders rol voorop te laten blijven staan, hetgeen het streven naar meer coördinatie of zelfs gezamenlijke strategievorming niet in de weg hoeft te staan;

– ten aanzien van economische wederopbouw komend najaar een, voortaan jaarlijkse, bijeenkomst te houden in het kader van het kennisnetwerk voor Vrede, Veiligheid en Ontwikkeling en ter uitvoering van de motie Haverkamp;

Tot slot verwelkomt en onderstreept de regering de lovende woorden van de AIV over de inzet van (Nederlandse) militairen, diplomaten en ontwikkelingsorganisaties in Afghanistan en in het bijzonder in Uruzgan en het respect dat de AIV betuigt aan de wijze waarop in vaak zeer risicovolle omstandigheden op professionele wijze invulling wordt gegeven aan de samenhangende aanpak in Afghanistan en ook elders in de wereld. De regering is het met de adviesraad eens dat tijdig de balans dient te worden opgemaakt van de Nederlandse inzet in Afghanistan, en zij is van mening dat dit advies een belangrijke en zeer gewaardeerde bijdrage daarvoor vormt.

Met de AIV is de regering van mening dat Nederland ook in de toekomst bereid moet zijn een bijdrage te leveren aan (complexe) crisisbeheersingsoperaties in fragiele staten.

De minister van Defensie,

E. van Middelkoop

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

De minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

A. G. Koenders

Naar boven