31 777 Persbeleid

Nr. 49 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID EN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 mei 2023

Journalisten dienen hun werk in vrijheid en veiligheid te kunnen doen. Vrije nieuwsgaring is van cruciaal belang in een democratische rechtstaat. De persvrijheid komt in het geding wanneer journalisten een dreiging van geweld en agressie tegen hun beroepsgroep ervaren. Dit mogen we nooit accepteren. Tegen intimidatie, agressie en geweld tegen journalisten treden wij hard op.

Op 27 maart jl. heeft het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatie Centrum (WODC) het onderzoeksrapport «Beelden van geweld, een mixed-methods onderzoek naar geweld en agressie tegen journalisten» gepubliceerd. Dit onderzoek is met een begeleidende brief die dag naar uw Kamer gestuurd.1 Het onderzoek is in opdracht van het WODC uitgevoerd door de Erasmus Universiteit in Rotterdam. Met dit onderzoek wordt uitvoering gegeven aan de toezeggingen van de toenmalige Minister van Justitie en Veiligheid tijdens de behandeling van het wetsvoorstel uitbreiding taakstrafverbod in uw Kamer op 27 januari 2021 om een onderzoek te laten uitvoeren naar de aard en omvang van geweld tegen journalisten en hierin ook een mogelijke uitbreiding van het taakstrafverbod voor journalisten te onderzoeken.2

Geweld en agressie tegen journalisten raakt zowel de portefeuille van de Minister van Justitie en Veiligheid, als de portefeuille van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. In deze beleidsreactie gaan wij bij hoofdstuk 1 daarom gezamenlijk in op de uitkomsten van het onderzoek. Vervolgens geven wij onze reactie op het rapport en zullen we vooruitkijken naar het verdere beleidsproces en de vervolgstappen. In deze beleidsreactie wordt ook ingegaan op het vervolgproces rondom het taakstrafverbod. Hiermee wordt de motie van de leden Van Dam en Van Wijngaarden3 afgedaan, die de regering verzoekt te onderzoeken en zo mogelijk te bevorderen dat geweld tegen journalisten onder de werking van het taakstrafverbod wordt gebracht en de Kamer hierover te informeren.

1. Uitkomsten van het onderzoek

Onderzoekmethoden

In het onderzoek worden verschillende methoden gebruikt, waaronder:

  • een literatuur- en landenstudie. Bij de landenstudie worden drie landen in het bijzonder uitgelicht: Noorwegen, Duitsland en Frankrijk;

  • een analyse van meldingen over incidenten aan PersVeilig en een analyse van strafzaken van geweld gepleegd tegen journalisten;

  • een analyse van mediaberichten en tweets tussen januari 2012 en september 2022;

  • diepte-interviews met 28 journalisten; en

  • een expertmeeting

Analyse Noorwegen, Frankrijk en Duitsland

De onderzoekers van de Erasmus Universiteit hebben een analyse uitgevoerd naar het juridisch kader en de beleidsmaatregelen in Noorwegen, Frankrijk en Duitsland voor de bescherming van journalisten tegen geweld en agressie en de aanpak hiervan. Per land is gekeken naar het algemeen veiligheidsbeleid en de specifieke strafwetgeving, de veiligheid van journalisten tijdens protesten/demonstraties, online veiligheid en de veiligheid van kwetsbare groepen onder journalisten. De onderzoekers concluderen dat de ingevoerde, aanbevolen en aangekondigde maatregelen in deze landen goed aansluiten bij de maatregelen die in Nederland reeds zijn genomen of worden aanbevolen, bijvoorbeeld dat meer aandacht moet worden besteed aan het in kaart brengen van kwetsbare groepen. Volgens de onderzoekers kent Nederland, in vergelijking met de andere landen, veel beleidsmaatregelen voor de aanpak van geweld tegen journalisten.

Vijf kernbevindingen

De onderzoekers presenteren in hun onderzoek vijf kernbevindingen die op basis van de bovengenoemde methoden zijn vastgesteld.

Kernbevinding 1. Geweld tegen journalisten is een diffuus probleem

Geweld tegen journalisten is een complex probleem dat door journalisten verschillend wordt ervaren. Niet alleen bestaan er verschillende soorten journalisten, elk met hun eigen rollen, achtergronden en maatschappelijke posities, ook het geweld kan verschillende vormen aannemen afhankelijk van de directe context. Ook de bredere maatschappelijke context speelt een rol. Volgens de onderzoekers brengt deze bevinding met zich mee dat het goed is om aan te sluiten bij de ervaringen van journalisten en hen te betrekken bij het bedenken en uitvoeren van beleidsinterventies.

Kernbevinding 2. Geweld tegen journalisten is geen geïsoleerd probleem, maar maakt onderdeel uit van bredere maatschappelijke vraagstukken en problemen.

Uit de analyses van de verschillende databronnen blijkt dat een deel van het geweld tegen journalisten niet los kan worden gezien van bredere maatschappelijke ontwikkelingen, in het bijzonder de coronapandemie en daaropvolgende spanningen, een verhard politiek klimaat en veranderende ideeën over de rol van journalistiek. Volgens de onderzoekers benadrukt deze bevinding dat het nodig is om maatregelen te treffen die kunnen helpen om het bredere maatschappelijke klimaat te verbeteren.

Kernbevinding 3. Voor het probleem van geweld tegen journalisten is de afgelopen jaren meer aandacht

Op basis van de grote verscheidenheid aan bronnen, methoden en vraagstellingen van onderzoeken is het op basis van dit onderzoek niet mogelijk om concrete uitspraken te doen over ontwikkelingen in de omvang van het geweld tegen journalisten. Wel is de laatste jaren een duidelijke toename aan media-aandacht voor geweld tegen journalisten te zien en een groeiend maatschappelijk bewustzijn. De onderzoekers geven aan dat de beroepsgroep zelf hierin een belangrijke agenderende rol speelt.

Kernbevinding 4. Geweld is ongelijk verdeeld en contextafhankelijk

Volgens de onderzoekers is het geweld waar de beroepsgroep mee te maken heeft, niet gelijk verdeeld onder journalisten. Sommige journalisten hebben vaker last van geweld en in extremere vorm dan andere journalisten. De onderzoekers hebben vier zogenoemde contexten (ideaaltypen van slachtoffers) geïdentificeerd die deze verschillen verklaren.

  • 112- en beeldjournalistiek

112-journalisten zijn journalisten die verslag doen van incidenten die binnenkomen bij de 112-meldkamer zoals ongevallen, branden en andere situaties waarin er een gevaarlijke situatie is (geweest) en er vaak slachtoffers zijn. Deze journalisten kunnen te maken hebben met hoogoplopende emoties van omstanders, bewoners of mensen die direct betrokken zijn bij het incident waarvan deze journalisten verslag doen. Volgens de onderzoekers zorgt de aanwezigheid van journalisten er voor dat een deel van deze omstanders emotioneel reageert en aangeeft niet gefotografeerd of gefilmd te willen worden en dit met het dreigen van geweld of fysieke uitingen van geweld proberen te voorkomen. Meer dan 40% van de journalisten in onderzochte strafzaken en PersVeilig-meldingen valt in deze categorie.

  • Verslaglegging van (sport)evenementen en demonstraties

Journalisten die verslag doen van (sport)evenementen of demonstraties bevinden zich – net als de 112-journalisten – in de «frontlinie» en krijgen relatief frequent te maken met verbaal en fysiek geweld. Een motief dat volgens de onderzoekers aan het geweld ten grondslag kan liggen, is dat mensen niet gefotografeerd of gefilmd willen worden. Een ander motief is volgens de onderzoekers dat demonstranten de journalisten zien als een verlengstuk van de overheid. De onderzoekers geven daarnaast aan dat de anonimiteit van de menigte ervoor kan zorgen dat mensen zich minder geremd voelen om zich schuldig te maken aan verbale of fysieke vormen van geweld.

  • Online geweld via sociale media

Online uitingen van geweld lijken volgens de onderzoekers vooral gericht te zijn op opiniemakers en columnisten, oftewel journalisten die zich in de media uitspreken over maatschappelijke thema’s. Net als bij demonstraties en evenementen, is in de online omgeving sprake van (een gevoel van) anonimiteit. Deze anonimiteit kan ervoor zorgen dat mensen in de online wereld zich minder geremd voelen om zich schuldig te maken aan verbale vormen van geweld. Van welk dadertype de haat afkomstig is, kan op basis van het uitgevoerde onderzoek niet worden achterhaald. Evenmin is in dit onderzoek duidelijk geworden of de online haat ook in strafrechtelijke zin geclassificeerd kan worden als geweld c.q. bedreiging. Deze onduidelijkheid is er ook bij journalisten en dit is volgens de onderzoekers een reden waarom dergelijke gevallen minder vaak naar voren komen in de PersVeilig-meldingen en strafzaken.

  • Misdaadverslaglegging

Uit de onderzochte strafzaken, PersVeilig-meldingen en uit de interviews blijkt dat meerdere misdaadjournalisten in Nederland te maken hebben met geweld en agressie. Het geweld waarmee tegen misdaadjournalisten wordt gedreigd, is over het algemeen heftig en anders van aard dan bij de andere contexten. Deze vorm van geweld of dreiging van geweld komt voort uit het criminele milieu en in het bijzonder van de personen die voorkomen in de publicaties van de misdaadjournalisten. Zij proberen door te dreigen met geweld bijvoorbeeld te voorkomen dat bepaalde informatie wordt gepubliceerd.

Deze vier contexten schetsen grote variaties in het type werk binnen de journalistiek en de daaraan verbonden geweldsrisico’s. Volgens de onderzoekers betekenen deze grote verschillen binnen de beroepsgroep dat het van belang is om tot een gedifferentieerde aanpak te komen en een ruime variatie aan maatregelen te nemen.

Kernbevinding 5. Geweld is situationeel bepaald en komt vaak voort uit emotie

Uit het onderzoek komt naar voren dat geweld tegen journalisten vaak incidentele, impulsieve uitingen van emotie betreft, en niet zozeer voortkomt uit rationeel handelen. De omstandigheden en situatie zijn een belangrijke factor voor het ontstaan van emoties en zelfs agressie tegen een journalist. Volgens de onderzoekers betekent deze bevinding dat maatregelen die uitgaan van de geweldpleger als rationeel handelende actor, weinig effect zullen hebben. Volgens de onderzoekers kan beter worden ingezet op maatregelen die voorkomen dat er emotioneel geladen situaties ontstaan en het opwerpen van barrières die voorkomen dat emoties direct omgezet worden in agressief gedrag.

2. Reactie op het rapport

De bevindingen in het rapport bieden een waardevol inzicht in het fenomeen van geweld en agressie tegen journalisten. Door de verschillende methoden die worden gebruikt, wordt breed inzicht gegeven in de verschijningsvormen, de cijfers en de ervaringen van journalisten zelf. Daarnaast is de uitsplitsing naar verschillende groepen journalisten waardevol, zodat per groep gekeken kan worden wat nodig is aan specifiek beleid. In dit hoofdstuk gaan we in op de beleidsaanbevelingen van de onderzoekers.

Beleidsaanbeveling 1. Betere naleving van het bestaande beleid

De onderzoekers geven in hun rapport aan dat de geïnterviewde journalisten over het algemeen tevreden zijn over het initiatief PersVeilig en de afspraken die in dit kader zijn gemaakt tussen de Nederlandse Vereniging voor Journalisten, het Nederlands Genootschap voor Hoofdredacteuren, de politie en het Openbaar Ministerie. De urgentie die uit deze afspraken klinkt wordt gewaardeerd. Desalniettemin laat het onderzoek ook een kritische kant zien wanneer het gaat om de uitvoering van het beleid. In dit kader worden onder andere de kennis van de afspraken, de urgentie die eraan wordt gegeven, de bejegening door de politie en het eisen van een 200% strafeis door het Openbaar Ministerie genoemd. In het onderzoek wordt specifiek uitgelicht dat de bekendheid van het Protocol PersVeilig bij politiemedewerkers die meldingen en aangiften opnemen een aandachtspunt is, net als de wijze waarop journalisten worden benaderd door, in het bijzonder, de politie. Ook wordt aanbevolen dat het initiatief PersVeilig blijvend van voldoende financiering en verdere medewerking wordt voorzien.

In onderstaande alinea’s wordt nader ingegaan op deze beleidsaanbeveling.

Voor de opsporing en vervolging hebben de Nederlandse Vereniging van Journalisten, het Genootschap van Hoofdredacteuren, de politie en het Openbaar Ministerie duidelijke richtlijnen, afspraken en normen ontwikkeld. Het gaat dan bijvoorbeeld om het Protocol PersVeilig waarin uitgangspunten over de opsporing en vervolging staan opgenomen, en de Collectieve Norm waarin is afgesproken in welke situaties altijd aangifte wordt gedaan. Het Openbaar Ministerie past zoveel mogelijk lik-op-stukbeleid toe bij deze zaken en hanteert een verhoging van de strafeis met 200 procent voor delicten die tegen journalisten zijn gepleegd. Concreet betekent deze verhoging van de strafeis dat voor het bepalen van de strafeis allereerst wordt uitgegaan van de passende sanctie dat het Openbaar Ministerie in een richtlijn over het betreffende delict heeft bepaald. Dit sanctie uitgangspunt wordt vervolgens met 200 procent verhoogd, indien het delict is gepleegd tegen journalisten. Vervolgens houdt de officier van justitie ook rekening met andere relevante factoren en omstandigheden, die strafverhogend of strafverlagend kunnen werken. Hierdoor kan de uiteindelijke strafeis hoger of lager uitvallen. Deze afspraken uit het Protocol PersVeilig zijn ook vastgelegd in de Aanwijzingen van het College van procureurs-generaal, waaronder de Aanwijzing kader voor strafvordering meerderjarigen.4

Op dit moment wordt een WODC-onderzoek uitgevoerd dat inzicht zal bieden in de straffen die worden geëist en opgelegd bij delicten tegen mensen met een veilig publieke taak (VPT-delicten) en de mate waarin bij VPT-delicten een strafverhoging wordt toegepast, en in de wijze waarop de strafeisen en straffen worden bepaald door officieren van justitie en rechters. De straftoemeting in zaken waar het gaat om journalisten die slachtoffer zijn geworden van agressie en geweld, wordt in het kwalitatieve gedeelte van dat onderzoek meegenomen. Daarnaast wordt dit jaar een evaluatieonderzoek uitgevoerd naar het project PersVeilig. Als onderdeel van dat onderzoek zullen ook ervaringen met het Protocol PersVeilig en de toepassing van deze verschillende afspraken in de praktijk worden onderzocht. Beide onderzoeken zullen een nadere duiding geven van de praktische uitvoering van het opsporings- en vervolgingsbeleid bij agressie en geweld tegen journalisten, en kunnen ook een antwoord geven op de verschillende kritiekpunten van de geïnterviewde journalisten op de opsporing en vervolging.

De aanbeveling van de onderzoekers over de naleving van het bestaande beleid zal worden opgepakt door de betrokken organisaties via het project PersVeilig. Het project PersVeilig is namelijk specifiek opgericht voor de aanpak van agressie en geweld tegen journalisten. Het beleid voor deze gezamenlijke aanpak wordt vastgesteld in de overkoepelende Stuurgroep PersVeilig, waarin de Nederlandse Vereniging van Journalisten, het Genootschap van Hoofdredacteuren, de politie en het Openbaar Ministerie deelnemen. Het Protocol PersVeilig is één van de concrete opbrengsten van de samenwerking. In het project PersVeilig wordt doorlopend kennis en informatie met elkaar uitgewisseld om de positie van journalisten (en andere media-actoren) tegen bedreiging, agressie en geweld te verstevigen. Het project PersVeilig, en meer specifiek, de Stuurgroep PersVeilig is de juiste plek om met alle betrokken partijen te verkennen welke concrete stappen op dit moment gezet kunnen worden om het bestaande beleid beter na te leven. De Stuurgroep is inmiddels gestart met deze verkenning.

In het onderzoeksrapport wordt de onbekendheid met de afspraken in het Protocol PersVeilig bij de politie en het Openbaar Ministerie als aandachtspunt genoemd. In reactie daarop geeft de Minister van Justitie en Veiligheid aan dat binnen de politie en het Openbaar Ministerie het Protocol PersVeilig op verschillende manieren regelmatig onder de aandacht wordt gebracht. Zo wordt bijvoorbeeld in de opleidingen van het Openbaar Ministerie specifiek aandacht besteed aan de slachtofferdoelgroep journalisten.

De politie zorgt met doorlopende interne communicatie dat politiemedewerkers op de hoogte blijven van de bestaande afspraken, zodat ze handelen in lijn met de afspraken in het Protocol PersVeilig. Hierbij is specifiek aandacht voor de deskundigheidsbevordering van de politiemedewerkers die meldingen en aangiften opnemen.

Verder bestaat binnen iedere eenheid van de politie een centraal aanspreekpunt voor VPT-zaken. Dit VPT-aanspreekpunt is tevens het aanspreekpunt voor journalisten die met agressie en geweld te maken hebben.

Die doorlopende aandacht voor het Protocol PersVeilig is niet alleen nodig binnen de politie en het Openbaar Ministerie maar ook bij de journalistieke sector zelf. Journalisten moeten ervan doordrongen zijn dat zij een bijzondere positie hebben als zij slachtoffer zijn van agressie en geweld en weten dat de aangifte en de opvolging van hun zaak prioriteit krijgt.

Verder willen we benadrukken dat er sinds 2019, met de oprichting van PersVeilig en het protocol PersVeilig, belangrijke stappen zijn gezet in de aanpak van agressie en geweld tegen journalisten. De afspraken van het Protocol PersVeilig vragen een grote inspanning van iedere betrokken organisatie. Het kost tijd om dit soort nieuwe werkwijzen goed te laten indalen in alle gelederen van de organisaties. Het is belangrijk om gezamenlijk te blijven verkennen wat beter kan en elkaar scherp te houden. Binnen het samenwerkingsverband van het project PersVeilig zijn er wegen gecreëerd waarbij knelpunten in de uitvoering snel kunnen worden opgepakt. De medewerkers van project PersVeilig hebben bijvoorbeeld korte lijnen met de VPT-coördinatoren binnen alle politie-eenheden. Hierdoor kunnen eventuele knelpunten die journalisten ervaren in contacten met de politie snel worden opgelost. Het is belangrijk dat journalisten die melding of aangifte hebben gedaan en daarbij knelpunten ervaren, dit direct melden bij project PersVeilig.

Een eenduidige registratie van zaken over geweld en agressie tegen journalisten is van belang. De samenwerking tussen PersVeilig, de politie en het Openbaar Ministerie hierbij maakt dat beter zicht verkregen kan worden op de aangiften, strafzaken en afdoeningen van zaken van agressie en geweld tegen journalisten.

Structurele financiering PersVeilig

De aanbeveling van de onderzoekers om PersVeilig structureel te financieren sluit aan bij de motie van het lid Sjoerdsma c.s.5, die de regering verzoekt het initiatief structureel te financieren. Deze motie is op 11 oktober 2022 door uw Kamer aangenomen (Handelingen II 2022/23, nr. 10, item 11). Op dit moment wordt bezien hoe deze financiering wordt ingevuld. Hierbij worden zowel de gesprekken met de sector betrokken, als de evaluatie van PersVeilig die dit jaar plaatsvindt. Deze evaluatie zal zich richten op de effectiviteit van het project PersVeilig, het protocol PersVeilig, het Flexibel Beschermingspakket Freelancers en de Balie Persvrijheid. Met nadruk wordt hierbij gekeken naar wat er nodig is om PersVeilig een structureel karakter te geven. Wij zijn op dit moment gestart met de voorbereidingen van de evaluatie. De uitkomsten van de evaluatie zullen worden gebruikt om in 2025 een structurele organisatie en financiering van PersVeilig neer te kunnen zetten.

Beleidsaanbeveling 2. Een taakstrafverbod is geen adequate maatregel om het geweld effectief tegen te gaan

Zoals de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer tijdens de begrotingsbehandeling op 17 november 2022 en in haar brief van 23 januari jl.6 over de gewijzigde motie van het lid Agema c.s.7 heeft toegezegd, komt de Minister in deze beleidsreactie terug op het vraagstuk over een taakstrafverbod bij agressie en geweld tegen hulpverleners en zorgmedewerkers. Met deze beleidsreactie geeft de Minister van Justitie en Veiligheid tevens uitvoering aan de motie van de leden Van Dam en Van Wijngaarden.8

Wij staan voor de veiligheid van mensen met een publieke taak en journalisten. Het beschermen van deze groepen is voor ons een prioriteit. Daarom wordt hard opgetreden, wanneer deze groepen te maken hebben met intimidatie, agressie en geweld. Zoals eerder in deze brief toegelicht eist het openbaar ministerie een fikse strafverhoging bij deze zaken. Ook zijn voor de opsporing en vervolging van geweld en agressie tegen mensen met een publieke taak en journalisten duidelijke richtlijnen, afspraken en normen ontwikkeld. Zaken worden bij de politie en het OM met prioriteit opgepakt. Ten aanzien van het Wetsvoorstel uitbreiding taakstrafverbod bij mishandeling gericht tegen personen met een publieke taak, kunnen we uw Kamer meegeven dat het voor ons dan ook een grote teleurstelling was dat het wetsvoorstel door de Eerste Kamer is verworpen.

In het voorliggende onderzoek is gekeken naar de wenselijkheid van een taakstrafverbod bij agressie en geweld tegen journalisten. Uit dit onderzoek blijkt dat bij de ondervraagde journalisten weinig behoefte bestaat aan een taakstrafverbod. Gezien de beperkte omvang van de groep geïnterviewde journalisten in het onderzoek en het feit dat het bepalen van de meerwaarde van dit instrument meerdere afwegingen kent, heb ik besloten om aanvullend onderzoek uit te laten voeren.

Het taakstrafverbod bij agressie en geweld tegen journalisten raakt ook aan het bredere vraagstuk van het taakstrafverbod bij mishandeling van mensen met een publieke taak. Daarom heeft de Minister van Justitie en Veiligheid besloten om, mede in het licht van de aangenomen moties van het lid Helder9 en het lid Agema c.s10., ook nadere analyses uit te voeren op de punten waarover tijdens de behandeling van het verworpen wetsvoorstel uitbreiding taakstrafverbod bij geweld tegen personen met een publieke taak veel discussie was. Het is noodzakelijk dat er een goede onderbouwing en een heldere beleidslijn is, voordat een besluit wordt genomen. De inzet van de Minister van Justitie en Veiligheid zal erop gericht zijn om nog dit jaar een stap te zetten in het mogelijk in voorbereiding nemen van een nieuw wetsvoorstel voor uitbreiding van het taakstrafverbod bij mishandeling van hulpverleners, zorgmedewerkers, journalisten en eventuele andere nader te bepalen beroepsgroepen met een publieke taak. Hierbij zal ook rekening gehouden worden met andere ontwikkelingen in de strafoplegging en sancties.

De Minister van Justitie en Veiligheid zal uw Kamer hierover dit najaar informeren.

Beleidsaanbeveling 3. Inzetten op het stimuleren van mediageletterdheid

Deze aanbeveling geeft aan dat er nader kan worden ingezet op initiatieven gericht op het stimuleren van mediageletterdheid om het soms vijandige klimaat tegen journalisten te keren.

Op verzoek van de Staatssecretaris van OCW heeft het Netwerk Mediawijsheid een plan opgesteld om mensen meer bewust te maken van de rol van vrije journalistiek in de samenleving: DichterBijNieuws. De invloed van het eigen gedrag van mensen komt hier nadrukkelijk aan bod, waarbij mensen worden gestimuleerd om online meer pro-sociaal gedrag te vertonen. Het programma bestaat uit een aantal lijnen gericht op jongeren en volwassen. Voor de doelgroep jongeren wordt een educatief programma ontwikkeld. Voor de doelgroep volwassenen wordt een bewustwordings- en activatieprogramma ontwikkeld. Binnen het medialandschap wordt een duurzame dialoog ingericht. Binnen de bestaande structuren, bijvoorbeeld via het onderwijs of bibliotheken, wordt ernaar gestreefd zoveel mogelijk impact te bereiken. Het plan is van start gegaan aan het begin van dit jaar en loopt tot eind 2024.

In het onderzoeksrapport wordt aangegeven dat het ook belangrijk is dat een discussie wordt gevoerd over de rol die journalisten zelf kunnen spelen in het ontstaan en tegengaan van geweld en agressie. De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zal het rapport onder de aandacht van PersVeilig brengen, zodat men kennis kan nemen van de bevindingen ten aanzien van de rol die de journalistiek zelf kan spelen in het voorkomen van geweld.

Beleidsaanbeveling 4. Het in kaart brengen van geweld tegen journalisten – door registratie en onderzoek – verdient blijvende aandacht

Dit rapport, dat de diepte ingaat op verschillende aspecten rondom geweld en agressie tegen journalisten, biedt aanknopingspunten om het beleid op af te stellen. Het geeft, hoewel een definitief beeld van de omvang niet mogelijk blijkt, inzicht in de verschillende situaties waarin journalisten met geweld te maken krijgen.

Wij delen de aanbeveling van de onderzoekers dat inzicht in de aard en omvang van geweld tegen journalisten een blijvend punt van aandacht is. Onderzoek en registratie zijn belangrijke pijlers, zodat ook trends beter in beeld kunnen worden gebracht. De onderzoekers benadrukken dat het in kaart brengen van geweld tegen journalisten blijvende aandacht verdient en dat het daarbij belangrijk is inzichtelijk te maken welke mogelijk kwetsbare groepen het geweld in het bijzonder treft. Deze aanpak is ingezet met het onderzoek naar ervaringen van vrouwelijke journalisten en zal voortgezet worden met onderzoek naar ervaringen van journalisten met een niet-westerse achtergrond.

Het onderzoeksrapport maakt echter ook duidelijk dat de beschikbare bronnen hun beperkingen kennen. We zullen met onderzoekers en betrokken partijen in gesprek treden over een meer eenduidige aanpak van onderzoek en monitoring van de veiligheid van journalisten, zowel fysiek als online.

Beleidsaanbeveling 5. Online platforms verantwoordelijk houden voor het stimuleren van gewenst online gedrag en het verwijderen van onaanvaardbare content

In het rapport wordt aangegeven dat het verwijderen van onaanvaardbare content sneller en makkelijker moet (kunnen) plaatsvinden. Daarnaast wordt aangegeven dat meer aangestuurd dient te worden op het stimuleren van transparantie en van gewenst online gedrag en op het opstellen en handhaven van online gedragsregels.

Uit het rapport blijkt een divers beeld van de online haat waar journalisten mee te maken krijgen. De ernst van deze problematiek wordt door het kabinet en door alle partijen binnen de sector onderkend. Terwijl de meldingen van fysiek geweld tijdens de COVID-19-pandemie in 2020 en 2021 stegen maar inmiddels ook weer zijn teruggelopen, blijft het aantal meldingen van online intimidatie onverminderd hoog. De meeste zeer grote online platforms zijn hierop aanspreekbaar. Het is echter ondanks herhaaldelijke pogingen vanuit de sector én de overheid niet gelukt om met Twitter over deze problematiek in gesprek te gaan. Dit terwijl onderzoek van PersVeilig aantoont dat het merendeel van de online intimidatie van journalisten op dit platform plaatsvindt. Deze houding blokkeert een noodzakelijke dialoog met alle stakeholders over dit urgente en complexe onderwerp.

Helaas zijn er ook situaties waarin dialoog en zelfregulering via de sector niet voldoende werkt. Mede daarom is artikel 125p in het Wetboek van Strafvordering opgenomen. Wanneer het gaat om strafbare online uitingen richting een journalist, bijvoorbeeld online bedreiging, kan de officier van justitie met een machtiging van de rechter-commissaris een aanbieder van een communicatiedienst – waaronder Twitter – bevelen om gegevens ontoegankelijk te maken11. Daarnaast treedt de Digital Services Act in augustus in werking voor grote online platformen zoals Twitter. Indien Twitter dan niets of niet voldoende doet aan het blokkeren of verwijderen van illegale inhoud kunnen er boetes door nationale autoriteiten of de Europese Commissie op worden opgelegd.

In de voortgangsbrief die tegelijk met deze beleidsreactie uw Kamer toekomt, gaan we ook in op de aanpak van online intimidatie. De online omgeving mag absoluut geen vrijplaats zijn om journalisten te bedreigen, te intimideren of om haatreacties te verspreiden.

3. Tot slot

Het tegengaan van geweld en agressie tegen journalisten vergt continue inzet. Inzet van de overheid, van de sector, van werkgevers en van de samenleving als geheel. Het werk van journalisten is van groot belang voor onze democratische rechtsstaat.

Het onderzoeksrapport «Beelden van geweld, een mixed-methods onderzoek naar geweld en agressie tegen journalisten» van de Erasmus Universiteit geeft ons meer inzicht in de problematiek, en draagt bij aan het verder vormgeven en versterken van effectief beleid. Maar zoals uw Kamer ook heeft erkend, is het belangrijk te kijken naar alle aspecten die bijdragen aan de persvrijheid en persveiligheid. Daarom verwijzen wij ook naar de voortgangsbrief, die parallel aan deze brief aan uw Kamer is verzonden.

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, G. Uslu


X Noot
1

Bijlage bij Kamerstuk 31 777, nr. 34.

X Noot
2

Handelingen II 2020/21, nr. 49, item 3.

X Noot
3

Kamerstuk 35 528, nr. 18.

X Noot
4

2019A003.

X Noot
5

Kamerstuk 32 827, nr. 254.

X Noot
6

Kamerstuk 29 279, nr. 766.

X Noot
7

Kamerstuk 29 282, nr. 505.

X Noot
8

Kamerstuk 35 528, nr. 18.

X Noot
9

Kamerstuk 36 200 VI, nr. 55.

X Noot
10

Kamerstuk 29 282, nr. 505.

X Noot
11

Dit is het geval wanneer het gaat om een verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Wetboek van Strafvordering.

Naar boven