31 772
Wijziging van de Wet op het kindgebonden budget, de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de integratie van hoofdstuk 3 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten in de Wet op het kindgebonden budget

nr. 7
Nota naar aanleiding van het verslag

Ontvangen 3 maart 2009

1. Inleiding

Met belangstelling heeft de regering kennisgenomen van de bijdragen van de verschillende fracties aan het verslag bij het onderhavige wetsvoorstel. Deze fracties geven aan nog een aantal opmerkingen en vragen bij dit wetsvoorstel te hebben. Hieronder ga ik graag mede namens de staatssecretaris van Financiën en de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mevrouw J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart op deze vragen in. Bij de beantwoording van deze vragen is zoveel mogelijk de volgorde van het verslag aangehouden. Vragen die hetzelfde onderwerp betreffen zijn gezamenlijk beantwoord.

2. Hoofdlijnen wetsvoorstel

De leden van de CDA-fractie vragen de regering toe te lichten hoe ervoor wordt gezorgd dat ouders niet raar opkijken wanneer ze eerst een verhoogd bedrag ontvangen, en het jaar erop (vanwege het feit dat de middelen voor de schoolboeken naar de scholen gaan) weer een lager bedrag.

Wij kunnen de leden van de CDA-fractie op dit punt geruststellen. In het lopende schooljaar 2008–2009 hebben de ouders in december 2008 via de Sociale verzekeringsbank (SVB) een eenmalige tegemoetkoming in de schoolboeken ontvangen. Het bedrag dat daarmee gemoeid was, is al eerder uit de WTOS «gehaald». In augustus 2008 hebben de ouders al het verlaagde bedrag aan WTOS ontvangen. Omdat ouders vanaf de tweede helft van het schooljaar 2009–2010 (vanaf januari 2010) geen WTOS meer ontvangen, maar alleen nog kindgebonden budget, ontvangen zij in augustus 2009 de helft van dit WTOS-bedrag.

Ouders en verzorgers zijn bij de invoering van gratis schoolboeken in het voortgezet onderwijs per brief op de hoogte gebracht van het feit dat de tegemoetkoming voor schoolboeken een eenmalige uitkering betreft en dat de schoolboeken vanaf schooljaar 2009–2010 door de scholen worden verstrekt. Ook de scholen hebben de ouders per brief geïnformeerd. Daarvoor konden zij gebruik maken van een voorbeeldbrief van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Verder vindt voorlichting aan de ouders plaats via diverse voorlichtingskanalen namelijk de Informatie Beheer Groep (IB-Groep), Postbus 51 en de VO-raad.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering nog eenmaal toe te lichten waarom is gekozen voor het percentage van 6,5% in plaats van 5,75% waar het gaat om de inkomensafhankelijkheid van deze regeling.

De kindertoeslag gaf in 2008 aan ouders een inkomensafhankelijke tegemoetkoming per huishouden, ongeacht het aantal kinderen. Het afbouwpercentage bij deze regeling bedroeg 5,75%.

Het kindgebonden budget geeft met ingang van 2009 aan ouders een inkomensafhankelijke tegemoetkoming per kind. Hierbij geldt een afbouwpercentage van 6,5%. Tot die beperkte verhoging van het afbouwpercentage is besloten omdat het percentage van 6,5%, samen met forse extra bedragen die beschikbaar zijn gekomen voor het kindgebonden budget, het mogelijk maakt om vooral voor de lagere inkomensgroepen substantiële extra bedragen in te zetten voor huishoudens met meer dan één kind.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de samenwerking tussen de IB-Groep en de Belastingdienst vorm wordt gegeven nu de WTOS deels bij de Belastingdienst en deels bij de IB-Groep wordt uitgevoerd.

Door de voorliggende wijziging van de Wet kindgebonden budget (WKB) wordt een deel van de huidige WTOS-regeling volledig geïntegreerd in het kindgebonden budget, namelijk de tegemoetkoming voor minderjarigen in het voortgezet onderwijs. Het kindgebonden budget, uitgevoerd door de Belastingdienst/Toeslagen, staat volledig los van het deel van de WTOS-regeling dat ook na de wijziging nog door de IB-Groep wordt uitgevoerd. Voor de uitvoering van deze afzonderlijke regelingen bestaat er voor de IB-Groep alleen een afhankelijkheid van de Belastingdienst/Toeslagen voor het verkrijgen van inkomensgegevens en verificatie van gegevens die bij de uitvoering van de WTOS nodig zijn. Deze afhankelijkheid zal voor kinderen in het bekostigd voortgezet onderwijs komen te vervallen, maar voor de groepen die in de WTOS achterblijven wel blijven bestaan. Hiervoor zal de samenwerking tussen IB-Groep en Belastingdienst gewoon blijven zoals die is.

De leden van de PvdA-, CDA- en SP-fractie vragen de regering in te gaan op de positie van pleegouders. Deze leden vragen of de regering bereid is in de presentatie van het onderzoek naar de samenloop van kinderbijslag, kindertoeslag (kindgebonden budget) en pleegvergoeding in te gaan op de (WTOS-)gelden die pleegouders nu niet meer ontvangen.

Verder vragen de leden van de PvdA-fractie of het klopt dat pleegouders, die niet voor kinderbijslag in aanmerking komen, ook het geld dat op basis van de WTOS beschikbaar wordt gesteld onder de nieuwe regeling niet meer krijgen.

Recht op kindgebonden budget is afhankelijk van het recht op en het ontvangen van kinderbijslag. Niet alle pleegouders krijgen kinderbijslag. Dit is het geval als zij het pleegkind niet onderhouden als hun eigen kind. Deze pleegouders ontvangen vaak een pleegoudervergoeding.

De regering is bezig met een onderzoek naar de samenloop van kinderbijslag, kindertoeslag (kindgebonden budget) en pleegvergoeding, waarbij wordt ingegaan op de positie van pleegouders. In dit onderzoek zal bij de samenloop van de verschillende regelingen, ook gekeken worden naar de WTOS. Het voornemen is om de resultaten van dit onderzoek en de conclusies die daaruit worden getrokken in april 2009 aan de Kamer te zenden.

Door de invoering van dit wetsvoorstel gaat de groep pleegouders die recht had op een WTOS-tegemoetkoming er niet op achteruit. De WTOS volgt de aanspraak op kinderbijslag. Dus als de pleegouder kinderbijslag ontvangt, zal hij, als voldaan wordt aan de overige voorwaarden, ook in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de WTOS. Om vast te stellen wie pleegouder in het kader van de WTOS is, wordt bezien wie de wettelijke vertegenwoordiger van het kind is. Dat aspect wordt ook onderzocht bij de vaststelling van de kinderbijslag.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering op hoofdlijnen kan aangeven welke groepen ouders nadeel zullen ondervinden van de voorgestelde regeling en om welke bedragen het hier gaat. In de memorie van toelichting geeft de regering aan dat er naar schatting honderd ouders zullen zijn die kinderen onder de twaalf jaar hebben die al naar het voortgezet onderwijs gaan, en die op basis van de WTOS ondersteund worden en die op basis van de nieuwe regeling geen rechten meer hebben. De leden van de PvdA- en SP-fractie vragen de regering aan te geven hoe groot dit verschil wordt op basis van het voorliggende wetsvoorstel. Hoe groot wordt het verschil in de nieuwe situatie als wordt uitgegaan van een kind van elf jaar dat al naar het voortgezet onderwijs gaat en een kind van twaalf jaar beide afkomstig uit een gezin dat rond moet komen van een bijstandsuitkering?

De regering hecht eraan te benadrukken dat de integratie voor de meeste groepen voordelig uitwerkt. Voor een grote groep ouders, die van de leerlingen in het bekostigd voortgezet onderwijs, nemen de administratieve lasten af doordat ze niet meer zowel een tegemoetkoming op grond van de WTOS als kindgebonden budget hoeven aan te vragen. Er wordt dan ook een positief effect verwacht op het niet-gebruik. Daarnaast krijgen ouders van sommige groepen leerlingen die nog geen 18 jaar zijn, zoals de mbo-leerlingen in de beroepsbegeleidende leerweg, in de nieuwe situatie wel kindgebonden budget, waar zij voorheen geen WTOS kregen. Eveneens krijgen ouders met kinderen van onder de 18 jaar die al met een hoger onderwijsopleiding zijn begonnen naast studiefinanciering op grond van de WSF2000, via hun ouders nog kindgebonden budget tot de leeftijd van 18 jaar.

De WKB werkt met andere criteria dan de WTOS. Voor de groep die overgaat naar het kindgebonden budget is niet langer het schoolgaan van belang, maar de leeftijd. Het onderscheid naar schooltype uit de WTOS komt hiermee te vervallen. Dit heeft tot gevolg dat de groep 11-jarigen erop achteruitgaat. Voor het overgrote deel van deze groep geldt, dat zij bij het aanvangen van hun middelbare school nog slechts een of enkele maanden de leeftijd van 11 jaar zullen hebben. Daardoor lopen de ouders elke maand dat het kind nog 11 jaar is € 24,– mis. Wel krijgt deze groep de gratis schoolboeken. Ook bij de groep 15-jarigen in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs zal er een verandering te zien zijn. Waar zij eerst het WTOS-bovenbouwbedrag ontvingen, krijgen zij straks nog een paar maanden het lagere WTOS-onderbouwbedrag. Daardoor gaan zij er € 6,66 per maand op achteruit. Deze groep omvat ongeveer 16 000 gevallen. Voor hen geldt eveneens dat het aantal maanden achteruitgang beperkt is. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat deze groep (ervan uitgaande dat die in de nieuwe situatie in hetzelfde tempo doorstudeert als voorheen) ook langer aanspraak blijft maken op kindgebonden budget dan zij eerst op WTOS maakten. Dat resulteert er dan in dat zij minimaal hetzelfde bedrag «terugkrijgen». Maximaal krijgt deze groep € 363 per jaar meer, aangezien ze eerst mogelijkerwijs niets kregen, omdat ze al klaar waren met school.

In de situatie dat er binnen een gezin op bijstandsniveau een kind van 11 jaar is, dat naar het voortgezet onderwijs gaat, gaan de ouders er maximaal € 24,– per maand op achteruit. In het gezin op bijstandsniveau met een kind van 12 jaar, is het van belang te weten of dat kind naar het voortgezet onderwijs gaat, of dat dit kind nog in het primair onderwijs zit. Als het 12-jarig kind nog primair onderwijs volgt, krijgen de ouders voor dit kind € 24 per maand waar ze dit in het oude systeem niet kregen. Indien het 12-jarig kind deelneemt aan het voortgezet onderwijs, gaan de ouders er noch op vooruit, noch op achteruit.

De leden van de PvdA-, de SP- en de SGP-fractie vragen waarom het voor de ouders van kinderen van 11 jaar die al naar het voortgezet onderwijs gaan niet mogelijk is gemaakt om een (handmatige) uitzonderingsregel te treffen.

Zoals in de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel en in het antwoord op de vraag hierboven is aangegeven, gaat het bij de groep ouders van kinderen die nog 11 jaar zijn maar wel al naar het voortgezet onderwijs gaan, om een zeer kleine groep. Een zo kleine doelgroep rechtvaardigt het niet om de probleemloze uitvoering van deze regeling in gevaar te brengen. Zoals hiervoor bovendien is aangegeven pakt de integratie voor de meeste groepen wel gunstig uit.

Op dit moment vindt een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) plaats dat onderzoekt hoe de inkomensafhankelijke toeslagen vereenvoudigd kunnen worden. Blijkens de motie-Tang (Kamerstukken II 2008–2009, 31 074, nr. 49) die tijdens de behandeling van het Belastingplan 2009 met algemene stemmen is aangenomen, wordt de opdracht voor dit onderzoek door de Kamer ondersteund. Zoals in deze motie én in de opdracht voor de IBO is vermeld, is één van de voorwaarden voor vereenvoudiging van de toeslagen, dat de regelingen massaal moeten kunnen worden uitgevoerd. Het zoveel mogelijk beperken van uitzonderingen is daarbij een randvoorwaarde. Het kindgebonden budget, zoals het nu is vormgegeven, voldoet vrijwel geheel aan deze randvoorwaarde. De uitvoering daarvan is tot nu toe dan ook vrijwel probleemloos verlopen.

De leden van de PvdA- en de VVD-fractie vragen of het klopt dat ook ouders van een leerplichtig kind, of een kind dat jonger is dan 18 jaar dat niet meer naar school gaat en dat ook geen startkwalificatie op zak heeft, wel een extra bijdrage in het kindgebonden budget ontvangt. Deze leden vragen wat de motivatie hierachter is en hoe zich dit tot de leer-werkplicht en het oorspronkelijke doelstelling van de WTOS verhoudt.

Het (geïntegreerd) kindgebonden budget strekt ertoe ouders een tegemoetkoming te geven in de kosten van hun minderjarige kinderen. Hieronder vallen ook de kosten die ouders moeten maken om hun kinderen onderwijs te laten volgen. Hiermee wordt aangesloten bij de oorspronkelijke doelstelling van de WTOS. Het kindgebonden budget is bedoeld als inkomensondersteuning. Voor het handhaven van de leerplicht worden andere middelen ingezet, met name de kwalificatieplicht. Het kabinet is voornemens binnenkort een wetsvoorstel in te dienen bij het parlement dat de voorwaarden voor het krijgen van kinderbijslag in de Algemene kinderbijslagwet aanpast aan de bepalingen in de Leerplichtwet 1969 met betrekking tot de kwalificatieplicht voor jongeren onder de 18 jaar. Het doel van dit wetsvoorstel is om samenhang aan te brengen in het beleid ter bestrijding van schooluitval en ter bevordering van het behalen van een startkwalificatie.

Per 1 augustus 2008 is de kwalificatieplicht ingegaan. Alle jongeren zijn tot hun 18e verjaardag leerplichtig, tenzij de jongere een startkwalificatie heeft. Ouders of verzorgers moeten er zorg voor dragen dat jongeren ook daadwerkelijk naar school gaan. Doel is om voortijdig schoolverlaten tegen te gaan en een reductie te realiseren van 40% van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters (leerlingen tussen 12–22 jaar die zonder startkwalificatie in een bepaald jaar het onderwijs verlaten) ten opzichte van het referentiejaar 2005–2006.

Overigens geldt de «leerwerkplicht», zoals opgenomen in het wetsvoorstel investeren in jongeren, voor 18-plussers en niet voor de doelgroep (12–18 jaar) waarop het geïntegreerde kindgebonden budget ziet.

De leden van de SP-fractie vragen de regering waarom ook de kinderbijslag niet gekoppeld wordt aan deze wet. Zij zijn van mening dat ook de kinderbijslag inkomensafhankelijk zou moeten zijn. Zo komt deze ondersteuning vooral terecht bij die gezinnen die dit het hardste nodig hebben. Door de kinderbijslag te koppelen aan deze wet is het mogelijk ook de kinderbijslag inkomensafhankelijk te maken. Dit scheelt tevens een hoop administratieve lasten voor ouders.

In 2004 is uitgebreid met de Kamer gesproken over het stelsel van kinderregelingen. Een Kamermeerderheid sprak zich toen uit voor behoud van het huidige stelsel met een inkomensonafhankelijk deel (de kinderbijslag) en een inkomensafhankelijk deel (kinderkorting nu het kindgebonden budget). Het uitgangspunt hierbij is dat er een evenwicht is tussen beide delen. Het doel van de kinderbijslag is het verkleinen van inkomensverschillen tussen gezinnen met en gezinnen zonder kinderen. Het relateren van kinderbijslag aan inkomen past niet in deze doelstelling. Het kindgebonden budget geeft inkomensondersteuning aan de lagere inkomens. Daarom is deze regeling wel inkomensafhankelijk.

Overigens zijn de administratieve lasten van de kinderbijslag voor ouders verwaarloosbaar.

De leden van de SP-fractie vragen waarom in het voorstel met een toetsingsinkomen van twee jaar geleden wordt gewerkt in plaats van het actuele inkomen, omdat dit laatste problemen helpt te voorkomen bij huishoudens die geconfronteerd worden met een forse inkomensachteruitgang.

In de huidige WTOS wordt als toetsingsinkomen het inkomen uit het jaar T-2 gebruikt. In het kindgebonden budget wordt – net als bij de andere toeslagen – gebruik gemaakt van het actuele inkomen. Hierdoor komen gezinnen die een forse inkomensachteruitgang ondervinden nu eerder in aanmerking voor het uit de WTOS overgehevelde bedrag. Bij dit overgehevelde deel is dus de door de SP-fractie gevraagde systeemwijziging al doorgevoerd.

Voor ouders is het vaak niet duidelijk of zij in aanmerking komen voor een regeling en zo ja welke regeling, zo staat ook beschreven in de memorie van toelichting. De leden van de SPen de SGP-fractie vragen hoeveel gezinnen nu wel in aanmerking komen voor het kindgebonden budget, de WTOS en hoeveel gezinnen hiervan geen gebruik maken. Deze leden vragen voor hoeveel kinderen die buiten Nederland naar school gaan, straks recht bestaat op het geïntegreerd kindgebonden budget. Verder vragen deze leden hoeveel kinderen hiervan in Nederland wonen, maar in het buitenland naar school gaan.

Het niet-gebruik van het kindgebonden budget is minimaal. Iedereen die kinderbijslag ontvangt, ontvangt ook het geïntegreerde kindgebonden budget, mits het gezinsinkomen voldoet aan de wettelijke voorwaarden. Door de integratie van de WTOS met het kindgebonden budget wordt het niet-gebruik van de WTOS (nu 37%) naar verwachting grotendeels opgelost.

Circa 1,1 mln gezinnen ontvangen in 2010 voor 2,2 mln kinderen kindgebonden budget.

Daarvan komt circa eenderde (0,7 mln kinderen) in aanmerking voor een verhoging van het kindgebonden budget als gevolg van de integratie met de WTOS. Op grond van AKW-cijfers wordt verwacht dat ruim 1% van de kinderen voor wie de ouders kindgebonden budget ontvangen, in het buitenland wonen; dus circa 7 000 kinderen in het buitenland ontvangen het verhoogde kindgebonden budget.

Het aantal kinderen dat in Nederland woont, maar in het buitenland naar school gaat is onbekend. Het is ook niet bekend hoeveel kinderen in het buitenland wonen en in Nederland naar school gaan. Daarover zijn geen gegevens beschikbaar.

De leden van de SP-fractie vragen waarom de WTOS pas in december 2009 wordt uitbetaald, terwijl de regeling in augustus 2009 ingaat. Wordt de WTOS niet maandelijks uitgekeerd in deze nieuwe regeling?

In het overgangsjaar 2009–2010 zal alleen in augustus 2009 nog een tegemoetkoming op grond van de WTOS worden uitgekeerd. De tegemoetkoming op grond van de WTOS wordt in augustus uitgekeerd, omdat ouders meteen in die maand de meeste kosten voor onderwijs maken.

Vanaf 2010 zal namelijk alleen nog de WKB gelden. Die wordt maandelijks uitgekeerd.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan aangeven welke kinderen tussen de twaalf en achttien jaar, al dan niet tijdelijk, niet naar school gaan maar wel kindgebonden budget krijgen, waar zij eerder geen recht hadden op WTOS. Deze leden vragen hoe groot deze groep is en welk bedrage hiermee gemoeid is.

Indien kinderen in de leeftijd van 16–17 jaar niet naar school gaan (en daardoor niet voldoen aan de klokuren-eis in de Algemene Kinderbijslagwet) ontvangen de ouders van deze kinderen geen kinderbijslag, maar wel kindgebonden budget. Zoals in het antwoord op de vraag hierboven is aangegeven, wordt voor het handhaven van de leerplicht met name de kwalificatieplicht ingezet.

Voor de groep 12–15 jarigen worden in de AKW geen eisen gesteld ten aanzien van het volgen van onderwijs. Het aantal kinderen dat voorheen geen WTOS ontving, omdat zij (tijdelijk) niet naar school gingen, is onbekend.

De leden van de SP-fractie vragen of het mogelijk is dat kinderen bezwaar kunnen maken als deze tegemoetkoming niet besteed wordt aan kosten die voor hen worden gemaakt, zoals schoolkosten of kleding etc.

Nee, kinderen kunnen geen bezwaar maken bij de overheid als hun ouders het kindgebonden budget niet besteden aan kosten die voor hen worden gemaakt. In de WKB is geen bestedingsplicht voor de ouders opgenomen. Dat ligt ook niet voor de hand omdat de overheid met het kindgebonden budget geen kostendekkende bijdrage in de kosten van kinderen geeft. Ouders hebben ook een eigen verantwoordelijkheid. Verder zijn ouders het beste in staat te bezien wat hun kinderen qua opvoeding en ontplooiingsmogelijkheden nodig hebben.

Uiteraard staat het kinderen vrij hun ouders aan te spreken op hun bestedingsgedrag.

De leden van de SP-fractie vragen hoe de situatie rondom kinderen zonder een wettelijk vertegenwoordiger is geregeld in het wetsvoorstel. Deze leden vragen hoe kinderen die wel een verzorger hebben maar geen wettelijk vertegenwoordiger, of kinderen die onder voogdij of gezinsvoogdij staan van Bureau Jeugdzorg, toch aanspraak kunnen maken op het kindgebonden budget of een bijdrage in de schoolkosten? Deze leden zijn van mening dat juist deze kwetsbare groep, die het financieel vaak niet breed heeft, deze extra ondersteuning goed zou kunnen gebruiken. Deze leden vragen de regering hierover meer duidelijkheid te verschaffen.

Niet kinderen, maar ouders maken aanspraak op het kindgebonden budget. Een ouder van een kind dat onder toezicht is gesteld, kan recht hebben op kinderbijslag en dus op kindgebonden budget. Recht op kindgebonden budget is gekoppeld aan het recht op kinderbijslag en niet alleen aan het verzorgen. Op deze problematiek zal verder ingegaan worden in het hiervoor genoemde onderzoek naar de samenloop van kinderbijslag, kindertoeslag (kindgebonden budget) en pleegvergoeding.

De leden van de ChristenUnie-, VVD- en SP-fractie vragen hoe ouders worden geïnformeerd over de integratie van de WTOS-uitkering in het kindgebonden budget. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of ouders voldoende bewust zijn van het feit dat binnen het kindgebonden budget een tegemoetkoming in de schoolkosten is geïntegreerd. Deze leden vragen hoe de regering deze ouders specifiek gaat inlichten en wat de regering gaat doen om ouders van leerlingen die van het voortgezet onderwijs naar het mbo gaan voldoende bewust te laten zijn van het bestaan van de overgebleven WTOS-uitkering, naast de verhoging van het kindgebonden budget.

Pas als de wet in het Staatsblad is gepubliceerd, kan voorlichting over de integratie van de WTOS haar definitieve vorm krijgen. Echter, in een eerder stadium wordt door de IB-Groep voor wat betreft de WTOS wel al gewag gemaakt van het aanstaande wetsvoorstel.

Indien een ouder voor het schooljaar 2009–2010 een aanvraag indient, wat vanaf eind februari 2009 mogelijk zal zijn, kan geen beslissing worden gezonden met daarin een aangepast bedrag, omdat de wet nog niet is aangenomen. Wel zal de doelgroep een ontvangstbevestiging ontvangen. De boodschap in deze brief zal zijn dat de uiteindelijke beschikking nog op zich laat wachten, in afwachting van de aanname van het wetsvoorstel. In deze ontvangstbevestiging wordt verwezen naar de website van de IB-Groep, waar meer actuele informatie over het wetsvoorstel zal worden bijgehouden.

Nadat het wetsvoorstel is gepubliceerd in het Staatsblad, zullen de officiële beschikkingen aan de doelgroep worden verzonden. Er zal een bijsluiter bij de beschikking worden opgenomen waarin wordt uitgelegd dat per 1 januari 2010 de WTOS voor het bekostigd voortgezet onderwijs vervangen wordt door een verhoging van het kindgebonden budget.

De informatie over de tegemoetkoming voor ouders op de website van de IB-Groep zal eveneens worden aangepast, zodra het wetsvoorstel definitief is geworden. Op de website zal het bijbehorende rekenprogramma worden aangepast, evenals de standaardinformatie in het geautomatiseerde e-mailsysteem. De instellingen van onderwijs zullen benaderd worden met een zogeheten E-zine, een elektronische nieuwsbrief, gericht op onderwijsinstellingen.

De Belastingdienst/Toeslagen zal de ouders voorlichten over de integratie van de WTOS in het kindgebonden budget door deze informatie mee te nemen in de communicatie over de jaarlijkse aanpassing van de toeslagen per 2010. Verder zal de informatie over het kindgebonden budget op de website van de Belastingdienst/Toeslagen en het ministerie voor Jeugd en Gezin worden aangepast.

De leden van de CU-fractie vragen waarom is gekozen voor het in stand houden van de 30% afbouw voor de WTOS-onderdelen die in stand blijven. Verder vragen deze leden of er mogelijkheden zijn om de administratieve lasten te verlagen voor de WTOS-aanvraag zelf.

Het voorliggende wetsvoorstel is bedoeld om delen van de WTOS te integreren in het kindgebonden budget. Zodoende worden aanvragende ouders van één loket voorzien, administratieve lasten verlicht en efficiencyvoordelen behaald in de uitvoering. Het wetsvoorstel is niet bedoeld om de resterende WTOS te hervormen. Daar waar de WTOS blijft bestaan, wordt geen noodzaak gezien de voorwaarden waaronder een tegemoetkoming kan worden verkregen te veranderen.

Wel wordt ernaar gestreefd om de administratieve lasten voor de burger in de achterblijvende groepen zo laag mogelijk te houden. Zo wordt bijvoorbeeld het inkomen van belanghebbenden al sinds jaar en dag direct van de Belastingdienst verkregen, zonder tussenkomst van de aanvrager. Dat scheelt de aanvrager werk. Tevens wordt het formulier waarmee een dergelijke aanvraag wordt ingediend, elk jaar geëvalueerd en bijgesteld, om de begrijpelijkheid en duidelijkheid te verhogen.

De leden van de SGP-fractie vragen naar een grafiek waarin een vergelijking wordt gemaakt van de hoogte van de bijdrage tussen de situatie voor en na de integratie van de WTOS.

Effect integratie WTOS in kindgebonden budget per 2010

kst-31772-7-1.gif

De rode lijn heeft betrekking op 2009 en laat het totaal zien van het kindgebonden budget en de bijdrage op grond van de WTOS voor gezinnen met twee kinderen in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs.

De groene lijn geeft de situatie in 2010 weer waarin de WTOS voor kinderen tussen de 12 en 18 jaar is geïncorporeerd in het kindgebonden budget en er dus één uitkering is. Deze lijn laat duidelijk zien dat ouders met middeninkomens ook nog kindgebonden budget krijgen. Zij gaan er dus op vooruit. Voor de lagere inkomens verandert er niets.

3. Financiële paragraaf

De leden van de CDA-fractie vragen in welke mate de uitvoeringslasten bij de Belastingdienst zullen toenemen. De leden van de SP-fractie vragen naar de uitvoeringskosten voor de SVB.

De SVB meldt in haar uitvoeringstoets dat de financiële effecten op de uitvoeringskosten voor de SVB beperkt zijn. Er is voor de uitvoering van de WKB door de Belastingdienst al een gegevensuitwisseling gerealiseerd waarin de SVB structureel de benodigde informatie levert. Er zijn voor de SVB dus geen eenmalige kosten. De structurele kosten nemen enigszins toe omdat door de integratie het aantal klanten met recht op het kindgebonden budget iets zal toenemen. Ook voor de Belastingdienst/Toeslagen geldt dat de extra uitvoeringskosten als gevolg van de integratie WTOS zeer beperkt zijn, omdat het proces van toekennen van kindgebonden budget niet wezenlijk anders wordt.

De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat in de begroting SZW 2009 expliciet wordt toegegeven dat de introductie van het kindgebonden budget een negatieve invloed uitoefent op de prikkels voor werkaanvaarding. Letterlijk staat er: «Negatief werken de aanpassing van de kinderopvangtoeslag en het kindgebonden budget (blz. 32 toelichting Begroting SZW 2009). Hoe beoordeelt de regering deze zinsnede uit de begroting SZW en welke consequenties trekt de regering daaruit?

Het kindgebonden budget is een belangrijk instrument in het kader van de inkomensondersteuning van gezinnen. Het strekt er niet toe de arbeidsparticipatie van vrouwen te vergroten. De regering is van mening dat het positieve effect op de inkomenspositie van gezinnen met kinderen opweegt tegen het geringe nadelige effect op de arbeidsparticipatie.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe het voorliggende wetsvoorstel de armoedeval, de deeltijdval en de doorstroomval voor de inkomensgroepen WML, modaal en 2 x modaal beïnvloedt.

Over het algemeen heeft de integratie van de WTOS in het kindgebonden budget een positieve invloed op de armoedeval. Een regeling met een afbouwpercentage van 30% wordt grotendeels opgenomen in een regeling met een afbouwpercentage van 6,5%.

Omdat beide regelingen een inkomengrens ruim boven het minimumloon hebben heeft het voorliggende wetsvoorstel geen invloed op de armoedeval rond het minimumloon.

Voor inkomens rond modaal zijn er positieve effecten op de armoedeval. Immers, in 2009 hebben ouders met schoolgaande kinderen in het voortgezet onderwijs recht op WTOS én recht op het kindgebonden budget, waardoor zij met een marginale druk van 36,5% geconfronteerd kunnen worden. Na de integratie in 2010 hebben zij slechts te maken met het kindgebonden budget. Deze groep heeft daardoor een mogelijke marginale druk verbetering van maar liefst 30 procent.

Huishoudens met een inkomen van 2x modaal hebben geen recht op WTOS en over het algemeen ook geen recht op het kindgebonden budget. Sommige huishoudens met meerdere kinderen en een inkomen van 2x modaal kunnen door de integratie van beide regelingen in het afbouwtraject van het kindgebonden budget «terechtkomen». Door het kindgebonden budget neemt hun besteedbaar inkomen toe, maar bij een (bruto) inkomensverbetering verliezen zij weer (een deel van) het kindgebonden budget. Hun totale marginale druk neemt met 6,5% toe.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven wat de gevolgen zijn van de harmonisatie met andere onderdelen van het kindgebonden budget. Welke (financiële) consequenties heeft dit met name wat betreft de indexatie?

Het geïntegreerde kindgebonden budget wordt geïndexeerd met de tabelcorrectiefactor. De WTOS blijft na integratie op twee manier geïndexeerd worden (met de consumentenprijsindex of het indexcijfer van cao-lonen). De consumentenprijsindex en de tabelcorrectiefactor kunnen van elkaar verschillen. Dit verschil bedraagt hooguit enkele tienden van procenten. Het budgettaire effect van de wijziging van indexatie is dus relatief gering (< € 1 mln).

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven wat de kosten en het budgettair beslag zouden zijn als het kindgebonden budget en de WTOS naast elkaar zouden blijven bestaan. De leden van de ChristenUnie- en VVD-fractie vragen welke (budgettaire) consequenties het verschil in afbouwpercentage van de WTOS (30%) en het kindgebonden budget (6,5%) met zich meebrengt. Verder vragen deze leden of de inkomensgrens waarbij het afbouwpercentage begint bij het kindgebonden budget anders is dan bij de WTOS. Ook vragen deze leden wat de financiële consequenties zijn van het opnemen van de groep die geen gebruik maakte van de WTOS in het kindgebonden budget. De leden van de VVD-fractie vragen of er sprake is geweest van een uitvoeringstoets.

Als de WTOS naast het kindgebonden budget zou blijven bestaan, zouden de uitkeringslasten van deze regelingen uitkomen op circa € 88 mln voor de WTOS en circa € 900 mln voor het kindgebonden budget in 2010 en € 1 000 mln in 2011.

De afbouwgrens van het kindgebonden budget en de WTOS verschillen van elkaar (€ 29 413 versus € 31 773). Na de integratie van de WTOS in het kindgebonden budget is de afbouwgrens gelijk (€ 29 413).

De kosten van het geïntegreerde kindgebonden budget komen uit op circa € 1 100 mln in 2010 en circa € 1 200 mln in 2011. De uitkeringslasten van het geïntegreerde kindgebonden budget nemen door de verlaging van het afbouwpercentage van 30% naar 6,5% met circa € 70 mln toe. Het budgettair effect van de wijziging van onderscheid naar leeftijd in plaats van schooltype is niet apart berekend. Wel is berekend dat door de integratie van WTOS met de WKB het niet-gebruik (37%) met circa 150 000 kinderen (budgettair effect circa € 45 mln) daalt.

Zoals is vermeld in de memorie van toelichting dalen door de integratie van de WTOS met het kindgebonden budget de administratieve lasten met 475 000 uren; de daling in de out-of-pocket kosten1 zijn niet geraamd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft met betrekking tot voorliggend wetsvoorstel een uitvoeringstoets uitgebracht.

De leden van de VVD-fractie vragen of het juist is dat veel ouders niet genoeg hebben aan de tegemoetkoming voor schoolboeken. En zo ja, zijn het dan niet vooral de ouders met de laagste inkomens die hiervan de nadelige gevolgen ondervinden en schiet op deze wijze de beoogde wijziging niet het doel voorbij, aldus deze leden.

Omdat de tegemoetkoming schoolboeken, die in schooljaar 2008–2009 eenmalig door de overheid aan alle ouders van kinderen in het bekostigd voortgezet onderwijs wordt verstrekt, een gemiddeld bedrag is, kan het voorkomen dat sommige ouders er niet mee uitkomen. Vanaf het schooljaar 2009–2010 is dit niet meer aan de orde. Vanaf dat schooljaar worden de boeken door de scholen aan de leerlingen verstrekt. De ouders ontvangen weliswaar dus geen tegemoetkoming schoolboeken meer, maar hebben ook geen kosten aan schoolboeken. De ouders met de laagste inkomens ondervinden hiervan geen nadelige gevolgen.

Meer ouders komen in aanmerking voor een tegemoetkoming door de integratie van de WTOS in het kindgebonden budget, namelijk ouders met kinderen die buiten Nederland naar school gaan. De leden van de VVD-fractie vragen om hoeveel gevallen het hierbij zal gaan en hoeveel het budgettair beslag daarvan is. Deze leden vragen of de regering dit kan uitsplitsen naar kinderen die binnen en buiten de EU naar school gaan. Ook vragen deze leden of het hierbij ook gaat om ouders afkomstig uit landen van buiten de EU die hun kinderen in het land van herkomst naar school sturen.

Circa 7 000 kinderen die in het buitenland wonen, komen via hun ouders in aanmerking voor het geïntegreerde kindgebonden budget. Het budgettaire beslag hiervan is circa € 2,1 mln. Hiervan gaat circa 60% (=4 000) kinderen in de EU naar school en circa 40% (=3 000) kinderen buiten de EU naar school. Het gaat hierbij ook om ouders die hun kinderen in het land van herkomst naar school sturen.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering het standpunt deelt dat de keuze om kinderen in het land van herkomst naar school te sturen niet bevorderlijk kan zijn voor de reïntegratie. Als de regering dit standpunt deelt, waarom zo vragen deze leden wordt dan toch geaccepteerd dat het voorliggende wetsvoorstel een grotere groep ouders recht geeft op een tegemoetkoming ook als deze ouders bewust kiezen voor een school in een land van herkomst.

Het geïntegreerde kindgebonden budget is te kwalificeren als een uitkering in het sociale domein en valt daarmee onder de werkingssfeer van EG Verordening 1408/71 en de geldende sociale verzekeringsverdragen. Dit heeft tot gevolg dat het geïntegreerde kindgebonden budget wordt geëxporteerd naar landen binnen de Europese Unie en landen waarmee een verdragsrelatie bestaat.

In het kader van de behandeling van de begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de regering toegezegd1 een verkenning uit te voeren naar de toegang tot en het beroep van migranten op het sociale stelsel, zoals gevraagd door de motie-Van Hijum/Blok (Kamerstukken II, 2008–2009, nr. 53). Daarbij zullen de moties-Dezentjé Hamming-Bluemink c.s2 en Ormel3, die zien op de kinderbijslag en kindertoeslag/kindgebonden budget, worden betrokken. Uw Kamer zal over de uitkomsten hiervan vóór 1 juli 2009 worden geïnformeerd.

De minister voor Jeugd en Gezin,

A. Rouvoet


XNoot
1

Dit zijn de kosten die burgers maken als ze aan hun administratieve lasten verplichtingen voldoen.

XNoot
1

Kamerstukken II, 2008–2009, 31 700 XV, nr. 53.

XNoot
2

Kamerstukken II, 2008–2009, 31 700 XVII, nr. 16.

XNoot
3

Kamerstukken II, 2008–2009, 31 702, nr. 4.

Naar boven