31 769
Wijziging van het Burgerlijk Wetboek en enkele bijzondere wetten in verband met de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 12 februari 2009

Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag dat de vaste commissie voor Justitie heeft uitgebracht over het onderhavige wetsvoorstel. In deze nota ga ik in op de vragen en opmerkingen in het verslag, waarbij zoveel mogelijk de volgorde van het verslag is gevolgd.

Tegelijk met deze nota naar aanleiding van het verslag wordt een nota van wijziging ingediend.

I. ALGEMEEN

De leden van de SP-fractie geven aan dat het hun enigszins vreemd voorkomt om een aantal termijnen aan te passen, juist vanwege het doel van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen. Dat doel is dat er een beslissing moet worden genomen binnen de wettelijke beslistermijn, bij gebreke waarvan een dwangsom kan worden opgelegd. De leden van de GroenLinks-fractie betreuren het dat er wijzigingen moeten worden doorgevoerd in de eerder vastgestelde beslistermijnen.

De leden van de PvdA-fractie geven aan te begrijpen dat de huidige beslistermijnen in sommige gevallen in de praktijk niet haalbaar zijn.

De leden van de VVD-fractie wijzen er op dat het van groot belang is dat bestuursorganen hun organisatie goed op orde hebben en de in de wet geregelde beslistermijnen halen. Ook de leden van de SGP-fractie kunnen zich voorstellen dat in specifieke gevallen de beslistermijnen van de Wet dwangsom in de praktijk te krap zijn.

Het uitgangspunt van het kabinet is dat eerst moet worden gekeken of organisatorische maatregelen kunnen helpen. Alleen als ondanks een goede organisatie beslistermijnen toch niet haalbaar zijn, is verlenging van beslistermijnen aan de orde: kennelijk zijn dan de beslistermijnen niet realistisch. De indieners van het voorstel voor de Wet dwangsom hebben zelf ook onderkend dat hun voorstel zou dwingen tot een herbeoordeling van de haalbaarheid van bestaande termijnen. Daartoe heeft het kabinet begin dit jaar een inventarisatie gedaan naar wettelijke beslistermijnen die in de praktijk als knellend worden ervaren. Uit de inventarisatie binnen het ministerie van Justitie kwam naar voren dat bepaalde beslistermijnen als knellend worden ervaren en niet door organisatorische maatregelen zijn op te lossen. Om die reden is het onderhavige wetsvoorstel opgesteld.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I

De leden van de SP-fractie vragen de regering of zij mogelijkheden ziet de procedure van artikel 7 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (het verzoek tot geslachtsnaamwijziging) te versnellen. De gemeenten doen er gemiddeld vijfenzeventig dagen over om onderzoek te verrichten. Geldt er voor de gemeente momenteel geen termijn? Zo nee, verdient het geen aanbeveling wel een termijn te stellen? En is er aansluitend daadwerkelijk nog vijfenzestig dagen nodig voor het aanvullend rapport of een medisch advies en de beslissing van de minister? Graag ontvangen deze leden een toelichting op dit punt.

Voordat een verzoek wordt uitgezet voor onderzoek door de gemeente vindt in het werkproces onderzoek plaats naar de haalbaarheid en compleetheid van het verzoek. Hiermee wordt voorkomen dat de verzoeker leges moet betalen voor een aanvraag die bij voorbaat evident kansloos is. In dit kader is veelal nadere correspondentie met de verzoeker nodig. Met dit deel van het proces is meestal 3 à 4 weken gemoeid. Voor het uitbrengen van een advies wordt door het werkproces naamswijziging aan de gemeenten standaard een termijn gesteld van 8 weken. Die termijn wordt echter zelden gehaald, mede omdat verschillende belanghebbenden door de gemeenten moeten worden gehoord. In de praktijk blijkt 11 weken voor het uitbrengen van het onderzoek realistisch. De 5 resterende weken zijn nodig om het verzoek zorgvuldig te kunnen afwikkelen, bijvoorbeeld door het vragen van aanvullende informatie aan de verzoeker, belanghebbenden, de gemeente en/of de medisch adviseur.

Artikel II

De leden van de SP-fractie vragen de regering wanneer naar verwachting de capaciteit van het Centraal Orgaan Verklaringen Omtrent het Gedrag (COVOG) wel toereikend zal zijn om binnen de termijn te kunnen beslissen. Verder vragen zij welke vertraging de verwachte groei van het aantal VOG (Verklaring Omtrent het Gedrag)-aanvragen met zich mee zal brengen, wat de gemiddelde wachttijd zal zijn voor een VOG-verklaring en welke wachttijd de regering acceptabel vindt. Ook vragen zij tot wanneer er uitstel is van de dwangsomregeling voor VOG-aanvragen. Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie de regering inzichtelijk te maken tot welk moment het uitstel van de dwangsomregeling voor VOG-aanvragen zal gelden.

De dwangsomregeling zal gedurende drie jaar na inwerkingtreding van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen niet van toepassing zijn op beslissingen op een aanvraag van een Verklaring omtrent het gedrag.

COVOG verwacht de komende drie jaar als gevolg van een uitbreiding van de toepasselijkheid van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens dat het aantal aanvragen fors zal toenemen. In de memorie van toelichting is reeds ingegaan op de uitbreiding die komend jaar te verwachten is ten aanzien van de vrijwilliger en de ondernemer die een opdracht krijgt van een aanbestedende dienst. In dit verband kan ook nog gewezen worden op ontwikkelingen die gaande zijn waardoor de mogelijkheid bestaat dat ook andere nieuwe doelgroepen een VOG dienen aan te vragen. Het gaat dan om het beroepsgoederenvervoer en de gezondheidszorg.

Op dit moment is niet exact te voorspellen wanneer de toename te verwachten is en hoe groot deze zal zijn. In de periode van 3 jaar zal COVOG zich een definitief en eenduidig beeld kunnen vormen van de genoemde toename van het aantal aanvragen en van de ter zake noodzakelijk te treffen maatregelen. Hieronder wordt begrepen het verrichten van een onderzoek met betrekking tot de functionaliteit van het (automatiserings) systeem waarmee de aanvragen worden behandeld en mogelijk het nemen van maatregelen. COVOG speelt op dit moment al zo veel mogelijk in op de verwachte ontwikkelingen en is inmiddels gestart met het werven van extra personeel.

Artikel III

De leden van de SP-fractie geven aan er begrip voor te hebben dat wanneer het voornemen bestaat afwijzend te beslissen op een VOG-aanvraag, dit meer tijd in beslag zal nemen dan wanneer er geen bezwaar is gevonden de VOG-verklaring te verlenen. Zij vragen of de regering nog mogelijkheden ziet dit proces toch enigszins te bespoedigen.

Bij een afwijzende beslissing dient vaak aanvullende informatie bij het OM te worden ingewonnen en dient de aanvrager de mogelijkheid te krijgen om schriftelijk, dan wel mondeling via een hoorzitting, te reageren op het voornemen tot afwijzing. Vervolgens dient deze reactie te worden verwerkt in de beslissing tot afwijzing. De extra termijn van 4 weken is daarvoor passend.

Artikel IV

De leden van de PvdA-fractie, de SP-fractie, de VVD-fractie, de Groenlinks-fractie en de SGP-fractie hebben soortgelijke vragen gesteld over de voorgestelde beslistermijn van 30 maanden in de Wobka. Gelet op de overeenkomsten tussen de vragen van deze leden zal ik deze hieronder gezamenlijk beantwoorden.

De totale duur van de adoptieprocedure en het opnemen van een buitenlands kind wordt bepaald door het beperkte aantal adoptiekinderen. De lange beslistermijn is niet het gevolg van organisatorische problemen of een gebrek aan capaciteit. De lange beslistermijn is ingegeven vanuit de bewuste keuze om de vraag naar en het aanbod van adoptiekinderen goed op elkaar af te stemmen. Het is niet eenvoudig een specifieke (maximum) termijn in de wet vast te leggen aangezien de vraag naar en het aanbod van adoptiekinderen fluctueren en het lastig is te voorzien hoe zich dit in de toekomst zal ontwikkelen.

Er is na uitvoerig overleg met de Tweede Kamer voor gekozen om een wachttijd bij interlandelijke adoptie aan het begin van de procedure voorafgaande aan de afgifte van een beginseltoestemming te leggen. Dit om een te grote druk in de fase van bemiddeling door vergunninghouders te voorkomen. Een te grote druk in die fase van de procedure zou namelijk het ongewenste gevolg hebben dat de periode vanaf het verkrijgen van een beginseltoestemming tot het beschikbaar komen van een kind zodanig lang wordt dat de verrichte gezinsonderzoeken hun waarde verliezen.

Om de grote groep wachtende aspirant-adoptiefouders vooruitlopend op de procedure al inzicht in de situatie te geven, organiseert de Stichting Adoptievoorzieningen sinds oktober 2007 een pilot waarin extra informatiebijeenkomsten voor aspirant-adoptiefouders worden gegeven die wachten op de verplichte voorlichtingsbijeenkomsten. Daarvoor is extra tijdelijke subsidiegelden beschikbaar gesteld. Doel van deze bijeenkomsten is om aspirant-adoptiefouders een reëel beeld te geven van de huidige adoptiepraktijk, zodat zij hun eigen situatie op de kansen en mogelijkheden van adopteren kunnen inschatten. Momenteel is een evaluatie van deze pilot gaande. Afhankelijk van de uitkomsten van deze evaluatie zal de pilot een structureel karakter krijgen of niet.

In de voorlichting wordt aandacht aan dit aspect geschonken en ook worden mensen ingelicht over het systeem van pleegzorg in Nederland, zodat zij eventueel een andere keuze kunnen maken.

Plaatsing van de wachttijd vooraan in de procedure heeft ook als gevolg dat lang moet worden gewacht op het gezinsonderzoek. In de gehele procedure neemt het gezinsonderzoek echter niet veel tijd in beslag. Het naar voren halen van het gezinsonderzoek als gevolg van het leggen van de wachttijd naar een later tijdstip in de procedure zal (vrijwel) altijd betekenen dat er meerdere keren een gezinsonderzoek zal moeten plaatsvinden.In een periode van enkele jaren kunnen er immers nogal wat veranderingen in het leven van mensen optreden. Bovendien eisen de meeste landen van herkomst een recent (jaarlijks) gezinsrapport. Dit vraagt extra veel capaciteit van de Raad voor de Kinderbescherming.

Voorts bestaat het risico dat mensen intussen de maximum leeftijdsgrens bereiken. De druk op de vergunninghouders neemt toe om snel te bemiddelen, met het risico van onzorgvuldige bemiddelingen. Dat is zeker aan de orde als er een gerede kans bestaat dat de beginseltoestemming van de aspirant-adoptiefouders verloopt of dat zij over de leeftijdsgrens raken wanneer er niet snel een kind beschikbaar komt.

De opmerking van de PvdA-fractie dat het in geval een tweede kind wel eens om zes jaar kan gaan alvorens een adoptiekind een broertje of zusje krijgt is niet juist. Er bestaat een voorrangsregeling voor adoptiefouders die reeds een adoptiekind hebben en een tweede of volgend kind willen adopteren. De adoptieprocedure is voor deze ouders aanzienlijk korter.

Alles nogmaals overwegende en het gegeven dat onlangs sprake is van een daling van de wachttijd daar zich steeds minder aspirant-adoptiefouders aanmelden bij de Stichting Adoptievoorzieningen, heb ik besloten de Wobka tijdelijk uit te sluiten van de dwangsomregeling. Naar het zich laat aanzien zal de beslistermijn in 2009 dan ook korter zijn dan 30 maanden. Het rapport van de Commissie Kalsbeek geeft aanleiding tot een algehele herziening van de Wobka. Tijdens de voorbereiding van die wetswijziging kan nader worden onderzocht of het tijdelijke karakter van de uitsluiting een structureel karakter dient te krijgen danwel wat een reële beslistermijn is.

Artikel V

De leden van de SP-fractie hebben aangegeven begrip te hebben voor het voorstel de termijn voor het aanvragen van een vergunning voor een particuliere beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te verlengen tot dertien weken, gelet op het feit dat zorgvuldig onderzoek noodzakelijk is. De leden vragen hoeveel procent van de vergunningaanvragen momenteel niet binnen dertien weken wordt afgehandeld?

Dit percentage ligt op dit moment rond de 20%.

De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering nader inzichtelijk te maken om welke reden de beslistermijn voor de aanvraag van een vergunning op basis van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus van acht weken is verruimd naar dertien weken. In de toelichting wordt slechts aangegeven dat zorgvuldig onderzoek noodzakelijk is en gesprekken met belanghebbenden de nodige tijd vergen. Zij vragen of de regering het noodzakelijke onderzoek, de stappen en duur, nader kan toelichten.

Voordat een verzoek voor advies wordt uitgezet bij de politie wordt het verzoek beoordeeld op volledigheid. In dat kader is meestal nadere correspondentie met de verzoeker nodig. Daarmee is meestal 2 weken gemoeid. Het onderzoek door de politie betreft de betrouwbaarheid van de leidinggevenden (en ander beleidsmedewerkers) binnen de organisatie. Verder beoordeelt de politie de opzet en inrichting van de organisatie, onder meer door ter plaatse onderzoek te verrichten en gesprekken te voeren met de verzoekers. Het gaat daarbij onder meer om een beoordeling van het materieel dat de organisatie gebruikt en de opslag van vertrouwelijke gegevens. Met het doen van onderzoek en het uitbrengen van advies is in de praktijk 6 weken gemoeid. De resterende tijd is nodig om het verzoek zorgvuldig te kunnen afhandelen, bijvoorbeeld door het vragen van nadere informatie aan de verzoeker of de politie.

Artikel VI

De leden van de SP-fractie hebben aangegeven begrip te hebben voor het verlengen van de termijn voor een verzoek tot ontheffing van voorschriften of verboden op grond van de wet Wapens en munitie. Ook hier geldt dat zorgvuldig onderzoek vereist is. Zij vragen hoeveel procent van de vergunningaanvragen momenteel niet binnen dertien weken wordt afgehandeld.

Dit percentage ligt op dit moment rond de 10%.

De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering nader inzichtelijk te maken om welke reden de beslistermijn voor de aanvraag van een vergunning op basis van de Wet wapens en munitie van acht weken is verruimd naar dertien weken. In de toelichting wordt slechts aangegeven dat zorgvuldig onderzoek noodzakelijk is en gesprekken met belanghebbenden de nodige tijd vergen. Zij vragen of de regering het noodzakelijke onderzoek, de stappen en duur, nader kan toelichten.

Voordat een verzoek voor advies wordt uitgezet bij de politie wordt het verzoek beoordeeld op volledigheid. In dat kader is meestal nadere correspondentie met de verzoeker nodig. Daarmee zijn meestal 2 weken gemoeid. Het onderzoek door de politie betreft de betrouwbaarheid van de wapenbeheerders en het voldoen aan de overige vereisten die worden gesteld om in aanmerking te komen voor een ontheffing. Zo zal bijvoorbeeld beoordeeld moeten worden of de verzoeker kan worden gezien als een museale instelling of een serieuze wapenverzamelaar of dat de wapens binnen het ontheffingenbeleid vallen. Met het doen van onderzoek en het uitbrengen van advies is in de praktijk 6 weken gemoeid. De resterende tijd is nodig om het verzoek zorgvuldig te kunnen afhandelen, bijvoorbeeld door het vragen van nadere informatie aan de verzoeker of de politie.

De staatssecretaris van Justitie,

N. Albayrak

Naar boven