31 769
Wijziging van het Burgerlijk Wetboek en enkele bijzondere wetten in verband met de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 19 december 2008

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave blz.

I. Algemeen 1

II. Artikelsgewijze toelichting 2

I. Algemeen

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij begrijpen dat de huidige beslistermijn bij verzoeken tot wijziging van de geslachtsnaam die op grond van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) nu acht weken is, in de praktijk zelden haalbaar is. Bij de voorgestelde verlenging van deze termijn tot twintig weken hebben deze leden gezien het vereiste van een zorgvuldig onderzoek, geen moeite. Dit te meer daar, naar de mening van deze leden, snelheid bij het veranderen van een geslachtsnaam niet ten koste mag gaan van de zorgvuldigheid.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Allereerst merken zij op dat dit wetsvoorstel een aantal wettelijke beslistermijnen verlengt die in de praktijk te krap zijn gebleken. Dit is noodzakelijk vanwege de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen, maar de reden van dat wetsvoorstel was nu juist dat er een beslissing moet worden genomen binnen de wettelijke beslistermijn, bij gebreke waarvan een dwangsom kan worden opgelegd. Het komt deze leden dan ook enigszins vreemd voor om een aantal termijnen aan te passen, juist vanwege een wetsvoorstel met dit doel. Slechts om zeer bijzondere redenen is dit te rechtvaardigen, en dat moet dan ook kritisch per wet worden beoordeeld. Steeds dient te worden bekeken of verlenging van de beslistermijn wel echt noodzakelijk is. De leden van de SP-fractie hebben naar aanleiding van dit wetsvoorstel enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavig wetsvoorstel. Zij onderschrijven het beoogde doel van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen. Het is van groot belang dat juist bestuursorganen hun organisatie goed op orde hebben en de in de wet geregelde beslistermijnen halen. Dit wetsvoorstel beoogt een aantal aanpassingen als gevolg van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen. Deze leden hebben naar aanleiding van voorliggend voorstel een aantal kritische vragen over de voorgestelde verruiming van bepaalde beslistermijnen.

De leden van de GroenLinks-fractie steunen de gedachte dat bestuursorganen geprikkeld moeten worden om zich aan de wettelijk vastgestelde beslistermijnen te houden. Uit de algemene beginselen van behoorlijk bestuur vloeit immers voort dat bestuursorganen binnen redelijke termijnen burgers uitsluitsel geven op aanvragen. In die zin betreuren deze leden het dat er thans wijzigingen moeten worden doorgevoerd in de eerder vastgestelde beslistermijnen. Dat geldt met name voor de beslistermijnen in de Wet Opneming Buitenlandse Kinderen ter Adoptie. De ervaring leert dat adoptieouders toch al langdurige procedures tegemoet kunnen zien eer adoptiekinderen juridisch ook werkelijk hun kinderen zijn.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling maar ook met zorg van het wetsvoorstel kennisgenomen. Zij kunnen zich voorstellen dat in specifieke gevallen de beslistermijnen van de Wet dwangsom en beroep in de praktijk te krap zijn. Zij zijn echter tevens de opvatting toegedaan dat het niet zo kan zijn dat uitsluitend de bestaande praktijk de duur van de beslistermijn dicteert en vragen of de regering deze opvatting deelt.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

De leden van de SP-fractie vragen de regering of zij mogelijkheden ziet de procedure van artikel 7 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (het verzoek tot geslachtsnaamwijziging) te versnellen. De gemeenten doen er gemiddeld vijfenzeventig dagen over om onderzoek te verrichten. Geldt er voor de gemeente momenteel geen termijn? Zo nee, verdient het geen aanbeveling wel een termijn te stellen? En is er aansluitend daadwerkelijk nog vijfenzestig dagen nodig voor het aanvullend rapport of een medisch advies en de beslissing van de minister? Graag ontvangen deze leden een toelichting op dit punt.

Artikel II

De leden van de SP-fractie vragen de regering wanneer naar verwachting de capaciteit van het Centraal Orgaan Verklaringen Omtrent het Gedrag (COVOG) wel toereikend zal zijn om binnen de termijn te kunnen beslissen. Welke vertraging zal de verwachte groei van het aantal VOG (Verklaring Omtrent het Gedrag)-aanvragen met zich meebrengen, wat zal de gemiddelde wachttijd zijn voor een VOG-verklaring en welke wachttijd vindt de regering acceptabel? Tot wanneer is er uitstel van de dwangsomregeling voor VOG-aanvragen, is er al een datum gepland, zo vragen deze leden.

De leden van de VVD-fractie vragen de regering inzichtelijk te maken tot welk moment het uitstel van de dwangsomregeling voor VOG-aanvragen zal gelden.

Artikel III

De leden van de SP-fractie hebben er begrip voor dat wanneer het voornemen bestaat afwijzend te beslissen op een VOG-aanvraag, dit meer tijd in beslag zal nemen dan wanneer er geen bezwaar is gevonden de VOG-verklaring te verlenen. Ziet de regering nog mogelijkheden dit proces toch enigszins te bespoedigen, zo vragen deze leden.

Artikel IV

De leden van de PvdA-fractie zijn verbaasd over de nieuw in te voeren termijn van dertig maanden waarbinnen moet worden gereageerd op het verzoek tot verlening van een beginseltoestemming om over te mogen gaan tot adoptie. De leden begrijpen dat de algemene termijn zoals voorgeschreven in de Awb van acht weken niet haalbaar is, maar menen dat de voorgestelde het andere uiterste is. Dat betekent dat pas na een termijn van 30 maanden aspirant adoptiefouders zich kunnen wenden tot de vergunninghouders met hun verzoek om een kind te adopteren. Als het verzoek bij de vergunninghouders ligt moeten aspirant adoptiefouders vaak nog twee tot drie jaar wachten alvorens er een match is gevonden met een adoptiekind. Dat betekent dat aspirant adoptiefouders ongeveer vijf jaar moeten wachten voordat zij een adoptiekind toegewezen krijgen. Als het gaat om een aanvraag voor een tweede adoptiekind (als daarvoor niet bij de eerste aanvraag in is voorzien) kan het gaan om zes jaar alvorens het eerste adoptiekind een broertje of zusje krijgt. De leden achten deze periodes extreem lang. Dat zal ook zeker zijn weerslag hebben om aanvragen die gedaan worden door ouders die als eerste kind een «special needs» kind hebben te verzorgen en daar extra tijd in willen steken. Dan kan de termijn al gauw oplopen tot zeven of acht jaar. De leden willen de regering vragen nogmaals naar de termijn van dertig maanden te kijken met de bedoeling om deze te verkorten.

De leden van de SP-fractie constateren dat wordt voorgesteld de termijn voor het verlenen van een beginseltoestemming te verlengen van acht weken tot dertig maanden. Dertig maanden is een bijzonder lange periode die expliciete rechtvaardiging vereist. De Raad van State heeft voorgesteld dat de dwangsomregeling niet van toepassing zou moeten zijn op de afhandeling van aanvragen van een beginseltoestemming voor interlandelijke adoptie. Een financiële sanctie op het overschrijden van een termijn wanneer het gaat om een beslissing met een dergelijk ingrijpend karakter zou niet passend zou zijn. Daarop is slechts summier gereageerd door de regering. Kan uitvoeriger worden ingegaan op het advies van de Raad van State op dit punt en kan de regering daarbij betrekken dat beslissingen op grond van de Vreemdelingenwet bijvoorbeeld wel zijn uitgezonderd van de dwangsomregeling?

De leden van de SP-fractie constateren dat de regering voor een termijn van dertig maanden heeft gekozen omdat een wachttijd een gegeven is, en er voor is gekozen een wachttijd te hanteren in de fase voorafgaand aan de afgifte van een beginseltoestemming, met name omdat verrichte gezinsonderzoeken hun waarde niet moeten verliezen. De leden van de SP-fractie begrijpen dat een wachttijd een feit is gezien het aantal beschikbare kinderen voor adoptie. Toch rijst de vraag of er zo lang, gemiddeld achttien maanden, gewacht moet worden met een voorlichtingscursus van de Stichting Adoptievoorzieningen. Waarop is deze wachttijd gebaseerd? De voorlichtingscursus is ook bedoeld ter oriëntatie van de aspirant-adoptiefouders zodat zij een weloverwogen en zorgvuldige beslissing kunnen nemen of zij al dan niet een kind willen adopteren. Het is goed denkbaar dat mensen na de voorlichtingscursus afzien van adoptie. In dat geval is er voor niets gewacht. Kan deze wachttijd worden teruggebracht?

Deze leden begrijpen dat het gezinsonderzoek actueel moet zijn om waarde te hebben, maar anderzijds is langdurige onzekerheid voor aspirant-adoptiefouders natuurlijk niet prettig. Na een jarenlange wachttijd zou pas geconcludeerd worden dat het gezinsonderzoek uitwijst dat er geen beginseltoestemming kan worden verleend. Is deze werkwijze noodzakelijk op deze manier? Is er geen manier te bedenken waarbij het gezinsonderzoek op relatief eenvoudige wijze geactualiseerd kan worden? Wat zijn daarvan de kosten, zo vragen deze leden.

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de beslistermijn op een beginseltoestemming voor interlandelijke adoptie een bijzonder karakter heeft. Zoals in de memorie van toelichting is aangegeven is er momenteel geen wettelijke beslistermijn in de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie opgenomen, zodat op grond van de Algemene wet bestuursrecht een beslistermijn van acht weken geldt. In de praktijk komt dit neer op een wachttijd van gemiddeld achttien maanden en vervolgens een periode waarbinnen de voorlichtingscursus en het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders voor de opvoeding en verzorging van een buitenlands adoptiekind, het daarop volgende rapport en advies van de Raad voor de Kinderbescherming en de beslissing van de minister van Justitie op basis van dit advies over de verlening van een beginseltoestemming dienen plaats te vinden. De regering acht gemiddeld twaalf maanden voor de tweede genoemde periode (na de wachttijd) redelijk en voldoende en komt derhalve uit op een beslistermijn van totaal dertig maanden. Deze leden vragen de regering nader in te gaan op deze beslistermijn in het licht van het rapport van de Commissie Kalsbeek, de kabinetsreactie en de schriftelijke vragen die naar aanleiding van de kabinetsreactie op dit rapport zijn gesteld.

De leden van de GroenLinks-fractie menen dat de verlenging van de termijn voor het verlenen van een beginseltoestemming van acht weken tot dertig maanden in is strijd met eerdere aanbevelingen van de nationale ombudsman (rapport 96/447) en de strekking van de door de Kamer aangenomen motie (TK 30 551, nr. 17) waarin het kabinet opgeroepen wordt om knelpunten in de adoptie op te lossen. De leden verzoeken daarom een nadere toelichting waarom het niet mogelijk is om tot een redelijke termijn van 1 jaar voor beginseltoestemmingen te komen.

De leden van de SGP-fractie hebben in het bijzonder zorgen met betrekking op het voorgestelde artikel IV, dat strekt tot aanvulling van artikel 5, Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie met een zesde lid, waarin voor een beslissing op een verzoek tot verlening van een beginseltoestemming een termijn van dertig maanden wordt genoemd. Zij delen de opvatting dat het verlenen van een beginseltoestemming met de nodige zorgvuldigheid dient te geschieden. Zij vermogen echter niet in te zien dat de zorgvuldigheid wordt gediend met een termijn van dertig maanden. In dit verband geven zij te kennen dat zij niet in kunnen zien dat het aanbod van adoptiekinderen een argument kan vormen voor de extreem lange duur van de beslistermijn op een verzoek tot beginseltoestemming. De structurele onevenwichtigheid tussen «vraag en aanbod van kinderen» kan immers niet opgeheven worden door een lange(re) wachttijd alvorens een beginseltoestemming wordt verleend.

Deze leden leggen de regering dan ook de vraag voor of een termijn van dertig maanden nog wel redelijk kan worden genoemd. Hierbij nemen zij mede in aanmerking dat ten opzichte van aspirant adoptiefouders reeds een zeer lange wachttijd, gemiddeld achttien maanden, bestaat die nog vooraf gaat aan de start van de procedure tot verkrijging van beginseltoestemming. Tegen deze achtergrond stellen deze leden de vraag of hun indruk juist is dat in de praktijk de totale wachttijd kan oplopen tot zes jaar of meer. Zij besluiten met de vraag of voor de hier aan de orde zijnde beslissing een termijn van één jaar niet redelijk is.

Artikel V

De leden van de SP-fractie hebben begrip voor het voorstel de termijn voor het aanvragen van een vergunning voor een particuliere beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te verlengen tot dertien weken, gelet op het feit dat zorgvuldig onderzoek noodzakelijk is. Hoeveel procent van de vergunningaanvragen wordt momenteel niet binnen dertien weken afgehandeld?

De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering nader inzichtelijk te maken om welke reden de beslistermijn voor de aanvraag van een vergunning op basis van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus van acht weken is verruimd naar dertien weken. In de toelichting wordt slechts aangegeven dat zorgvuldig onderzoek noodzakelijk is en gesprekken met belanghebbenden de nodige tijd vergen. Kan de regering het noodzakelijke onderzoek, de stappen en duur, nader toelichten?

Artikel VI

De leden van de SP-fractie hebben begrip voor het verlengen van de termijn voor een verzoek tot ontheffing van voorschriften of verboden op grond van de wet Wapens en munitie. Ook hier geldt dat zorgvuldig onderzoek vereist is. Hoeveel procent van de vergunningaanvragen wordt momenteel niet binnen dertien weken afgehandeld?

De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering nader inzichtelijk te maken om welke reden de beslistermijn voor de aanvraag van een vergunning op basis van de Wet wapens en munitie van acht weken is verruimd naar dertien weken. In de toelichting wordt slechts aangegeven dat zorgvuldig onderzoek noodzakelijk is en gesprekken met belanghebbenden de nodige tijd vergen. Kan de regering het noodzakelijke onderzoek, de stappen en duur, nader toelichten?

De voorzitter van de commissie,

De Pater-van der Meer

De adjunct-griffier van de commissie,

Van Doorn


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Krom (VVD), Azough (GL), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (CU).

Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Smeets (PvdA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Roemer (SP), Vacature (SP), De Vries (CDA), Weekers (VVD), Halsema (GL), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Vacature (SP), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Slob (CU).

Naar boven