Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 31767 nr. 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 31767 nr. 3 |
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State)De Nederlandse arbeidsmarkt ontwikkelt zich vanaf 2004 positief. Het aantal werkenden is toegenomen van 8,2 miljoen (2004) naar 8,6 miljoen (2007), de werkloze beroepsbevolking is gedaald van 479 000 (2004) naar 345 000 (2007). Het volume van de Werkloosheidswet (WW) is in dezelfde periode in uitkeringsjaren gedaald van 266 000 naar 183 000. Desondanks is de werkhervattingskans van langdurig werklozen met een uitkering op grond van de WW in deze periode nauwelijks toegenomen. In 2004 was de kans dat een WW-gerechtigde na twaalf maanden werkloosheid weer werk vond 17%. Ondanks de veel krappere arbeidsmarkt in 2007 is deze kans slechts toegenomen naar 19%.
Ultimo 2007 waren ruim 98 000 WW-gerechtigden langer dan een jaar werkloos. Op datzelfde moment stonden 236 000 vacatures open. De arbeidsmarkt is in veel sectoren op alle niveaus gespannen, maar de match tussen langdurig werklozen en beschikbare banen komt in de praktijk onvoldoende tot stand. Het kabinet wil de match tussen werklozen en banen verbeteren via een breed pakket aan maatregelen. Deze maatregelen richten zich zowel op de vraagkant als op de aanbodkant van de arbeidsmarkt, en tevens op verbetering van de uitvoering. Het voorstel van Wet stimulering arbeidsparticipatie bevat maatregelen die gericht zijn op het stimuleren van de vraagkant van de arbeidsmarkt1. De voorgenomen fusie van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en de Centrale organisatie voor werk en inkomen (CWI) per 1 januari 2009 creëert mogelijkheden om de uitvoering van de bemiddeling en re-integratie van werklozen effectiever en doelmatiger vorm te geven. Deze taken worden bij die fusie samengevoegd en ondergebracht in het WERKbedrijf UWV2.
Het onderhavige wetsvoorstel neemt belemmeringen voor werkhervatting aan de aanbodkant van de arbeidsmarkt weg en versterkt de activerende werking van de WW. Het voorstel draagt het UWV in de eerste plaats op ervoor te zorgen dat werkgevers vacatures beschikbaar stellen voor langdurig werkloze WW-gerechtigden, het zogenoemde werkaanbod. De beschikbare banen worden in overleg met de betrokken werkgever aangeboden aan langdurig werklozen die naar arbeid bemiddelbaar zijn, maar er niet zelf in zijn geslaagd vervangend werk te vinden.
In de tweede plaats wijzigt dit wetsvoorstel de gevolgen van werkhervatting voor het recht op WW van personen die langer dan 52 weken werkloos zijn. Bij werkhervatting zal hun recht op WW niet langer worden beëindigd naar rato van het aantal arbeidsuren. In plaats daarvan worden de inkomsten uit de nieuwe arbeid verrekend met hun WW-uitkering. Inkomstenverrekening voorkomt dat de werknemer een financieel nadeel lijdt door lager betaald werk te gaan verrichten. Werkhervatting levert de werknemer in alle gevallen een financieel voordeel op, ongeacht de hoogte van het nieuwe loon.
De voorstellen hangen samen met de Richtlijn passende arbeid 20081. Met deze richtlijn is het begrip passende arbeid voor personen die op of na 1 juli 2008 werkloos zijn geworden, op twee aspecten aangepast. In de eerste plaats is het niveau van beschikbare arbeid na een jaar onafgebroken werkloosheid geen aanleiding meer om deze niet als passend aan te merken. Voor langdurig werklozen is arbeid op ieder niveau passend, ongeacht het niveau van de arbeid waaruit de werkloosheid is ontstaan.
In de tweede plaats kan arbeid na een jaar werkloosheid ook als passend worden aangemerkt als het loon voor die arbeid minder bedraagt dan de WW-uitkering. Het loonniveau is voor langdurig werklozen geen aanleiding meer om beschikbare arbeid niet als passend aan te merken, met dien verstande dat de arbeid wel moet voldoen aan de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en de toepasselijke CAO. Ook deze aanpassing geldt voor personen die op of na 1 juli 2008 werkloos worden.
De overstap op inkomstenverrekening bij werkhervatting na 52 weken werkloosheid neemt het nadeel weg van werkhervatting tegen een loon dat minder bedraagt dan de WW-uitkering. Gelijktijdig met de invoering van inkomstenverrekening zal ook het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen worden gewijzigd om te voorkomen dat de langdurig werkloze die lager betaalde arbeid aanvaardt, alsnog een financieel nadeel lijdt als hij opnieuw werkloos wordt, nadat hij met die arbeid een nieuw WW-recht heeft opgebouwd. Hiertoe zullen de voorwaarden voor de bestaande dagloongarantie bij werkhervatting tegen een lager loon worden verruimd.
Deze maatregelen zullen, in combinatie met een effectievere bemiddeling en de aangescherpte arbeidsverplichtingen, langdurig werklozen stimuleren om hun zoekactiviteiten sneller te richten op werk op een ander niveau en tegen een lager loon. Dit vergroot hun kansen om werk te vinden en versterkt de activerende werking van de WW. Het pakket aan maatregelen sluit aan bij de analyse en het advies van de Commissie Arbeidsparticipatie2. Het effect van de maatregelen is dat langdurig werklozen meer gaan participeren in betaalde reguliere arbeid. Hierdoor neemt het effectieve arbeidsaanbod toe. WW-gerechtigden die niet meewerken aan een terugkeer naar betaalde arbeid, worden op hun uitkering gekort. Het kabinet zal over de handhaving van het sanctieregime afspraken maken met het UWV.
2. Inhoud en doelstelling van het wetsvoorstel
In deze paragraaf wordt eerst de praktische invulling van het werkaanbod door het UWV uiteengezet. Vervolgens is aangegeven welke overwegingen ten grondslag liggen aan het voorstel om voor langdurig werklozen de gevolgen van werkhervatting voor het recht op WW te wijzigen (van arbeidsurenverlies naar inkomstenverrekening).
De Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) belegt de bemiddelingstaak voor langdurig werklozen vanaf 2009 bij het WERKbedrijf van het UWV. In het kader van die taak kan het UWV, in overleg met de betrokken werkgever, beschikbare banen aanbieden aan langdurig werklozen. Het gaat daarbij om – al dan niet gesubsidieerde – reguliere arbeid. De werkgever neemt uiteindelijk het besluit om de betrokkene al dan niet aan te stellen.
In veel sectoren op de arbeidsmarkt is de komende jaren sprake van een grote vervangingsvraag. Om de kansen die dit aan werklozen biedt zo goed mogelijk te benutten, wil het UWV de afstand tot de werkgever verkleinen en de dienstverlening aan werkgevers verbeteren. Op landelijk niveau zal het UWV convenanten sluiten met branches en werkgeversorganisaties over een gezamenlijke aanpak bij het vervullen van vacatures door werkloze cliënten. Op regionaal niveau komen branche-servicepunten waarin het UWV, samen met onder meer uitzendbureaus, gemeenten en sociale partners, zijn netwerk en expertise inzet voor een integrale arbeidsmarktbenadering. Concrete activiteiten in dit kader zijn regionale banenmarkten waar vraag en aanbod elkaar laagdrempelig kunnen ontmoeten en de inrichting van centra voor het testen van arbeidsmarktcompetenties.
Op lokaal en regionaal niveau zal het UWV werkgevers ondersteunen bij het vervullen van beschikbare banen en bij het in kaart brengen van het arbeidsaanbod. De bedrijfsadviseur van het WERKbedrijf zal langdurig werklozen en beschikbare banen één-op-één trachten te matchen. Door deze aanpak krijgt het UWV een beter beeld van de behoeften van het bedrijfsleven. Afstemming van de dienstverlening op deze behoeften biedt kansen voor een effectieve plaatsing van werklozen.
Het UWV kan een werkaanbod doen aan WW-gerechtigden die langer dan een jaar werkloos zijn en direct naar arbeid bemiddeld kunnen worden. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal jaarlijks met het UWV afspreken aan hoeveel WW-gerechtigden een werkaanbod wordt gedaan. Dit kan zowel reguliere als gesubsidieerde banen betreffen, bij werkgevers in marktsectoren en bij overheidswerkgevers. Het werkaanbod is onderdeel van de bemiddelingstaak van het UWV. Ook langdurig werkloze (ex-) werknemers van overheidswerkgevers komen hiervoor in aanmerking. Als eigenrisicodrager draagt de overheidswerkgever zorg voor de re-integratie van werkloze overheidswerknemers. Het werkaanbod dient hierop aan te sluiten.
Vanwege de aanpassingen van de regels voor passende arbeid zal een werkaanbod na een jaar werkloosheid in beginsel altijd passend zijn.
De WW verplicht werklozen om passende arbeid te zoeken en om aangeboden passende arbeid te aanvaarden. Het weigeren van een werkaanbod of een verwijtbare gedraging die er toe leidt dat een passende baan niet wordt aangeboden, leidt tot een blijvende weigering van de WW-uitkering.
Het werkaanbod beoogt, in combinatie met de aanpassing van het begrip passende arbeid en de invoering van inkomstenverrekening, de kansen op werk van langdurig werkloze WW-gerechtigden te vergroten. Voor werkgevers biedt het werkaanbod een goede mogelijkheid om vacatures sneller te vervullen. De voorgestelde aanpak ontsluit het WW-bestand voor werkgevers die zich bereid verklaren om vacatures beschikbaar te stellen voor langdurig werklozen. Het werkaanbod is een succes als de kans dat langdurig werklozen in werk hervatten, aanmerkelijk toeneemt en als werkgevers hun vacatures hierdoor vaker dan nu het geval is, invullen met langdurig werklozen.
Op grond van de algemene regels wordt de omvang van de werkloosheid, en daarmee van het recht op WW, vastgesteld op basis van het verlies aan arbeidsuren. Indien de WW-gerechtigde bijvoorbeeld voorafgaand aan de werkloosheid per week gemiddeld 32 uur heeft gewerkt, en hij het werk voor 24 uur per week hervat, dan resteert een uitkeringsrecht van acht uur per week. De hoogte van het loon is hierbij niet van belang.
De systematiek van het arbeidsurenverlies bevordert dat werkzoekenden hun competenties en hun productiviteit, die in hun loon is verdisconteerd, weer zo goed mogelijk gaan benutten. Een dergelijke stimulans is wenselijk vanuit het perspectief van de arbeidsmarkt, waar de vraag naar hoogopgeleiden sterker toeneemt dan het aanbod. Bovendien wordt hierdoor tegengegaan dat relatief hoog opgeleide WW-gerechtigden andere werkzoekenden en werkenden met een lagere opleiding van de arbeidsmarkt verdringen.
Sinds 1 juli 2006 bevat de WW een bijzondere regeling voor WW-gerechtigden die starten als zelfstandig ondernemer. Om het starten te bevorderen kunnen WW-gerechtigden aan het UWV toestemming vragen om de uitkering na die start gedurende zes maanden voort te zetten, onder verrekening van de aan die periode toe te rekenen inkomsten uit arbeid. 70% van die inkomsten wordt op de WW-uitkering in mindering gebracht, 30% wordt vrijgelaten.
Met dit wetsvoorstel is beoogd om ook voor langdurig werklozen een bijzondere regeling te treffen. Een langdurige afwezigheid van de arbeidsmarkt tast de productiviteit, en daarmee de loonwaarde, van de betrokken werkloze aan, bijvoorbeeld door het missen van recente ontwikkelingen in het beroep of het verlies van contacten. Langdurige werkloosheid kan verder twijfels bij potentiële werkgevers doen ontstaan over de capaciteiten van de betrokken WW-gerechtigde. Die twijfels verminderen de kans dat werk wordt aangeboden op hetzelfde niveau als vóór de werkloosheid. Inkomstenverrekening neemt belemmeringen voor werkhervatting weg en bevordert zodoende een bredere oriëntatie op werk, ook op een lager niveau. Dit vergroot de kans dat langdurig werklozen weer aan het werk gaan.
Aan inkomstenverrekening kleeft een aantal nadelen. De functie van de WW wijzigt van een werkloosheidsverzekering naar een regeling voor loonsuppletie. Volledige werkhervatting staat immers niet in de weg aan voortzetting van de WW-uitkering.
De (gedeeltelijke) compensatie van een lager loon via de WW-uitkering beperkt de stimulans voor werklozen om te streven naar een zo hoog mogelijk loon. Dit kan er toe bijdragen dat zij relatief laag betaald werk aanvaarden en daardoor hun competenties en productiviteit onvoldoende benutten. Als dit op grote schaal gebeurt, daalt de productiviteit en worden actieve werknemers of andere werklozen met geringere competenties van de arbeidsmarkt verdrongen.
Deze nadelen wegen bij langdurig werklozen minder zwaar. Langdurige werkloosheid gaat immers vaak al ten koste van productiviteit. In veel gevallen zal een langdurig werkloze voor vervangend werk zijn aangewezen op werk op lager niveau, in ieder geval in eerste instantie. Van verdringing is dan geen sprake. Ook oudere werklozen moeten in de praktijk vaak een stapje terug doen, om weer aan het arbeidsproces deel te nemen. Inkomstenverrekening kan hen hiertoe in staat stellen. De arbeidsmarkt is bovendien meer gediend bij hervatting van arbeid op een lager niveau, dan bij het voortduren van de langdurige werkloosheid.
Invulling inkomstenverrekening
Inkomstenverrekening betekent dat de WW-uitkering bij werkhervatting in beginsel niet wordt beëindigd, maar dat deze wordt voortgezet, onder verrekening van de inkomsten die de WW-gerechtigde met het nieuwe werk verwerft. De inkomstenverrekening blijft van kracht gedurende de resterende duur van het WW-recht. Om werkhervatting aantrekkelijk te maken worden de nieuwe inkomsten niet volledig met de uitkering verrekend, maar voor 70%.
Een voorbeeld verduidelijkt de werking van het voorstel.
De langdurig werkloze WW-gerechtigde die vóór zijn werkloosheid per week € 600 verdiende, ontvangt een uitkering van € 420 per week. Als hij met een nieuwe baan € 400 gaat verdienen, wordt daarvan € 280 (70%) verrekend met zijn uitkering. Er resteert dan een WW-uitkering van € 140.
Zijn totale inkomen bedraagt € 540 (€ 400 + € 140). De werkhervatting levert betrokkene per saldo een voordeel op van € 120.
Inkomstenverrekening wordt toegepast als de werkloze na 52 weken onafgebroken werkloosheid weer gaat werken. Van onafgebroken werkloosheid is sprake als de WW-uitkering in die 52 weken niet gedurende een aaneengesloten periode van vier weken of langer geheel is beëindigd. De omvang van de werkloosheid tijdens die 52 weken is niet van belang. Om te voorkomen dat op een WW-recht zowel arbeidsurenverlies als inkomstenverrekening moet worden toegepast, dient de langdurig werkloze op het moment waarop hij het werk hervat, volledig werkloos te zijn. Deze voorwaarde wordt toegelicht in § 3, bij de bespreking van de uitvoeringstoets van het UWV.
De WW-uitkering bestaat in bijzondere gevallen uit twee of meer deelrechten. Voor de vaststelling van de duur van de werkloosheid wordt in dat geval uitgegaan van de datum waarop het eerste deelrecht is ontstaan. Voor het tweede of volgende deelrecht geldt niet de voorwaarde dat dit minstens 52 weken moet duren.
Voorgesteld wordt de inkomstenverrekening uitsluitend toe te passen bij personen die het werk als werknemer hervatten. Voor langdurig werklozen die als zelfstandige van start gaan, blijft de bestaande aftrekregeling van kracht. Voor de aftrekregeling voor zelfstandigen geldt geen minimum uitkeringsduur. De regeling is dus ook van toepassing op WW-gerechtigden die nog maar enkele weken of maanden werkloos zijn. Voor het oogmerk van die regeling, het bevorderen van het starten vanuit de WW, is een duurvoorwaarde niet nodig of wenselijk. De aftrekregeling is ook qua duur meer toegesneden op de situatie van de startende zelfstandigen dan de in dit voorstel beschreven inkomstenverrekening, die maximaal ruim twee jaar kan duren.
Voor de vaststelling van de WW-uitkering moet het UWV informatie hebben over het inkomen uit arbeid van de WW-gerechtigde. Dit kan op zich ontleend worden aan de loonaangifte door de werkgever van betrokkene. Voor een tijdige vaststelling van de WW-uitkering komt deze informatie echter te laat. De WW-uitkering zal bij inkomstenverrekening daarom in eerste instantie bij wijze van voorschot worden vastgesteld op basis van de informatie van de werknemer over diens bruto loon, met inbegrip van vast overeengekomen toeslagen, zoals vakantietoeslag. De definitieve vaststelling van de uitkering vindt plaats aan de hand van het loon dat de werkgever opgeeft in het kader van de loonaangifte. Er zal in beginsel geen uitvraag bij de werkgever plaatsvinden.
De WW-uitkering wordt na werkhervatting niet in alle gevallen voortgezet. De uitkering wordt beëindigd als de inkomsten uit het nieuwe werk meer bedragen dan 87,5% van het loon waarop de uitkering is gebaseerd. Een inkomstenderving van minder dan 12,5% wordt dus niet via de WW gecompenseerd. Dit percentage is afgestemd op de huidige ondergrens voor het resterende arbeidsurenverlies van minimaal vijf uur per week. De toepassing van een ondergrens heeft als nadeel dat de WW-uitkering wegvalt zodra die grens wordt overschreden. Dit kan tot gevolg hebben dat het totale inkomen van de werknemer daalt als hij meer gaat verdienen.
De nadelen van inkomstenverrekening zonder ondergrens wegen echter zwaarder. Indien geen ondergrens zou worden toegepast, zou het UWV een groot aantal WW-uitkeringen van (zeer) geringe omvang moeten toekennen en betalen. Dit zou leiden tot een forse toename van de uitvoeringskosten en de administratieve lasten. Deze lasten zouden niet in verhouding staan tot het belang van dergelijke uitkeringen voor de betrokken werknemers. Een ondergrens beperkt verder de optische toename van het WW-volume als gevolg van de voortzetting van de WW-uitkeringen na werkhervatting.
Beëindiging van de uitkering bij een inkomstenderving van minder dan 12,5% kan op twee manieren: door beëindiging van het recht op WW of door de uitkering op nihil te stellen. De regering geeft de voorkeur aan een volledige beëindiging van het WW-recht als het inkomen meer bedraagt dan 87,5% van het loon waarop de WW-uitkering is gebaseerd. Dit voorkomt dat de betrokkene WW-rechten opsoupeert, terwijl hij feitelijk geen uitkering ontvangt.
Om te bepalen of de WW-uitkering wordt voortgezet, worden de nieuwe inkomsten in beginsel vergeleken met het loon dat de WW-gerechtigden voorafgaand aan de werkloosheid heeft ontvangen. In de meeste gevallen zou dit kunnen door het nieuwe loon te vergelijken met het WW-dagloon. Zo’n vergelijking pakt in bijzondere gevallen echter onbillijk uit. Dit is bijvoorbeeld het geval als betrokkene wegens gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid tevens een WAO-uitkering ontvangt. Het WW-dagloon wordt in dat geval verlaagd naar rato van de arbeidsongeschiktheidsklasse. Bij werkhervatting zou het loon al snel meer bedragen dan 87,5% van dit dagloon, met als gevolg dat het WW-recht eindigt. De regering acht dit niet wenselijk. Voorts zou bij een WW-recht dat uit meerdere deelrechten bestaat, niet duidelijk zijn met welk dagloon het nieuwe loon vergeleken moet worden.
Daarom wordt voorgesteld het loon na werkhervatting te vergelijken met 100/70 van de uitkering, of uitkeringen, die betrokkene voorafgaand aan de werkhervatting ontving. Als de WW-gerechtigde uitsluitend een WW-uitkering heeft die uit één recht bestaat, komt dit feitelijk neer op een vergelijking met het dagloon. Bij samenloop met een andere uitkering, of bij twee of meer deelrechten, komt deze invulling het dichtst bij het loon dat betrokkene voorafgaand aan de WW-uitkering heeft ontvangen.
De regering stelt voor om inkomstenverrekening toe te passen bij iedere werkhervatting door een langdurige werkloze vanaf de inwerkingtredingsdatum van dit wetsvoorstel (onmiddellijke werking). Ten opzichte van de bestaande systematiek (arbeidsurenverlies) levert inkomstenverrekening bij werkhervatting meestal een financieel voordeel op. Een nadeel treedt slechts op als de langdurig werkloze in deeltijd gaat werken tegen een hoger (uur)loon dan waarop de uitkering is gebaseerd. Een dergelijke situatie zal zich bij langdurig werklozen naar verwachting niet vaak voordoen. De regering acht het daarom verantwoord om aan de invoering van inkomstenverrekening onmiddellijke werking te verlenen.
3. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
De taken van de CWI en het UWV op het terrein van bemiddeling en re-integratie worden per 2009 samengevoegd en uitgevoerd door het WERKbedrijf UWV. Dit onderdeel van het UWV zal het werkaanbod uitvoeren. Jaarlijks worden met het UWV afspraken gemaakt over het aantal langdurig werklozen aan wie het UWV een werkaanbod zal doen. Het UWV kan ervoor kiezen deze taak zelf uit te voeren, eventueel via een detacheringsbedrijf, of uit te besteden aan re-integratiebedrijven of uitzendbureaus. In alle gevallen blijft het UWV aanspreekbaar op nakoming van de gemaakte afspraken.
Over de invoering van de inkomstenverrekening en de andere maatregelen die samenhangen met de aanpassing van de regels in het kader van passende arbeid, is overleg gevoerd met vertegenwoordigers van het UWV en de CWI. Vervolgens is bij het UWV en aan de Inspectie werk en inkomen (IWI) commentaar ingewonnen op een concept voor dit wetsvoorstel. Deze commentaren worden hieronder besproken.
In zijn uitvoeringstoets van 27 juni 2008 levert het UWV commentaar op concepten van het onderhavige wetsvoorstel en de – inmiddels gepubliceerde – Richtlijn passende arbeid 2008. Het UWV acht het wetsvoorstel uitvoerbaar indien enkele onderdelen van het wetsvoorstel conform zijn commentaar worden aangepast en er over de interpretatie van andere onderdelen duidelijkheid wordt geboden. Het commentaar op het concept voor de Richtlijn passende arbeid 2008 is vóór de publicatie verwerkt.
UWV acht de richtlijn en het werkaanbod uitvoerbaar voor langdurig werklozen die op of na 1 juli 2008 werkloos worden of zijn geworden. De overstap van arbeidsurenverlies op inkomstenverrekening voor langdurig werklozen is volgens het UWV uitvoerbaar vanaf 1 juli 2009.
Het UWV vraag in zijn commentaar specifiek de aandacht voor de volgende onderdelen:
• De doelgroep voor inkomstenverrekening.
• Het begrip onafgebroken werkloos.
• Het begrip inkomsten uit arbeid (het loonbegrip).
• De verplichtingen voor WW-gerechtigden die het werk (bijna) volledig hebben hervat.
Daarnaast gaat het UWV in op enkele meer technische onderwerpen.
Naar aanleiding van de toets van het UWV is geregeld dat inkomstenverrekening niet wordt toegepast op langdurig werklozen die op het moment waarop zij het werk hervatten, niet volledig werkloos zijn. Hiermee wordt voorkomen dat op één WW-recht tegelijk arbeidsurenkorting en inkomstenverrekening zou moeten worden toegepast.
De combinatie van beide systemen op één recht zou moeilijk uitvoerbaar zijn en is aan de betrokken WW-gerechtigde niet goed uit te leggen.
De voorwaarde van 52 weken onafgebroken werkloosheid geldt voor de toepassing van inkomstenverrekening bij werkhervatting, maar ook voor de aanscherping van de arbeidsverplichtingen via de Richtlijn passende arbeid 2008 en voor de doelgroep van het werkaanbod. Voor de WW-gerechtigden, maar ook voor de medewerkers van het WERKbedrijf UWV, is het van belang om duidelijkheid te hebben over het moment waarop de aanscherping van de verplichtingen een feit is en wanneer de betrokkenen in aanmerking komen voor een werkaanbod. De voorlichting over die verplichtingen, de afspraken over de wijze waarop die verplichtingen concreet worden ingevuld en de dienstverlening van het WERKbedrijf zijn hiervan immers afhankelijk. Het moment waarop de 52 weken verstrijken, moet daarom redelijk voorspelbaar zijn.
Naar aanleiding van het commentaar van het UWV is besloten om onderbrekingen van het WW-recht (door welke oorzaak dan ook) die korter duren dan 4 weken, mee te tellen bij de vaststelling van die 52 weken. Het moment waarop die periode is verstreken, wordt dus niet beïnvloed door dergelijke kortdurende onderbrekingen.
Het voorstel om bij de vaststelling van de 52 weken in het geheel geen rekening te houden met onderbrekingen, is niet overgenomen. Dat zou betekenen dat de aanscherping van de verplichtingen, het werkaanbod en de inkomstenverrekening ook van toepassing worden op personen die tijdens die 52 weken langere tijd volledig aan het werk zijn. Deze personen zijn niet als langdurig werkloos te beschouwen en vallen buiten de doelgroep voor dit beleid.
In zijn commentaar zet het UWV uiteen dat het uitvoeringstechnisch lastig zou zijn om bij de inkomsten die met de WW-uitkering moeten worden verrekend, uit te moeten gaan van het SV-loon. De werknemer weet meestal niet wat zijn SV-loon is. De aanlevering van het SV-loon via de loonaangifteketen duurt voor een tijdige vaststelling van de WW-uitkering te lang. Dat zou betekenen dat het UWV het SV-loon zou moeten uitvragen bij de nieuwe werkgever. Deze zou dan geconfronteerd worden met onvoorziene administratieve lasten.
Het begrip inkomsten uit arbeid wordt concreet uitgewerkt in het Inkomensbesluit WW. Bij dit besluit wordt aandacht besteed aan het commentaar van het UWV en dat van Actal op dit punt. De inkomsten uit arbeid zullen niet worden uitgevraagd bij de werkgever van de WW-gerechtigde. De voorkeur gaat uit naar een systeem waarbij het UWV een voorschot verstrekt op basis van het door de WW-gerechtigde opgegeven bruto loon. Een definitieve verrekening zal plaatsvinden aan de hand van de loonaangifte van de werkgever(s) van de betrokkene.
In beginsel zijn alle WW-gerechtigden gehouden om passende arbeid te zoeken (de sollicitatieplicht), te verkrijgen en te aanvaarden (de acceptatieplicht). Tevens moeten zij geregistreerd staan bij de CWI en meewerken aan re-integratie naar passende arbeid. Het UWV acht deze verplichtingen moeilijk handhaafbaar ten aanzien van WW-gerechtigden die volledig of bijna volledig aan het werk zijn. De betrokken werknemer en diens werkgever zouden niet begrijpen waarom genoemde verplichtingen van toepassing blijven. Naar aanleiding van dit commentaar, en vergelijkbaar commentaar van Actal, heeft de regering besloten om deze verplichtingen buiten toepassing te stellen voor WW-gerechtigden die (bijna) volledig aan het werk zijn. De verplichtingen blijven wel gelden voor WW-gerechtigden die het werk voor een deel van hun verloren arbeidsuren hebben hervat. Concreet: als betrokkene na werkhervatting nog een verlies heeft van minimaal vijf uur arbeidsuren, of tenminste de helft van het aantal arbeidsuren per kalenderweek. Dit is in overeenstemming met de bestaande praktijk. Voor deze categorie wijzigen de verplichtingen dus niet.
De technische opmerkingen van het UWV over de sanctiebepaling en over de vaststelling van het bedrag waarmee het nieuwe loon van de WW-gerechtigde moet worden vergeleken om te bepalen of er recht bestaat op voortzetting van de WW-uitkering, zijn in het wetsvoorstel verwerkt.
Niet overgenomen is het voorstel om uitkeringsgerechtigden die als gevolg van inkomstenverrekening een geringe uitkering ontvangen, de mogelijkheid te bieden om hun WW-rechten tijdelijk op te schorten. Een dergelijke mogelijkheid past niet bij het uitgangspunt dat het WW-recht wordt vastgesteld aan de hand van objectieve omstandigheden. Startende zelfstandigen met inkomsten uit hun onderneming en WW-gerechtigden met een klein arbeidsurenverlies kunnen hun WW-rechten ook niet naar believen opschorten tot mindere tijden.
De Inspectie Werk en Inkomen (IWI) maakt in zijn toets geen opmerkingen over de toezichtbaarheid van het wetsvoorstel. Wel geeft de IWI in overweging om het onderhavige wetsvoorstel af te stemmen op het wetsvoorstel Wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en enkele andere wetten in verband met de evaluatie van deze wet, de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en deregulering, dat op 24 juni 2008 bij de Tweede Kamer is ingediend.
De regering heeft deze afstemming bezien. De in het onderhavige wetsvoorstel voorgestelde wijziging van artikel 32a Wet SUWI gaat uit van de tekst van artikel 32a Wet SUWI, zoals die komt te luiden na inwerkingtreding van de eerst genoemde wijzigingswet. Het onderhavige voorstel zal immers pas in werking treden nadat de eerstgenoemde wijzigingswet in werking treedt.
Onderhavig wetsvoorstel heeft, in samenhang met de Richtlijn passende arbeid 2008, consequenties voor de uitkeringslasten van en de uitvoeringskosten voor de WW. De extra uitstroom uit de WW naar werk zorgt voor een gemiddeld kortere uitkeringsduur en daarmee voor lagere uitkeringslasten. De wijziging van de WW-systematiek bij werkhervatting na 52 weken werkloosheid (invoering inkomstenverrekening) leidt daarentegen tot hogere uitkeringslasten en uitvoeringskosten.
WW-gerechtigden die als gevolg van genoemde maatregelen het werk hervatten, gaan er financieel op vooruit. De invoering van inkomstenverrekening heeft meestal positieve consequenties voor het inkomen van de werknemer. De administratieve lasten voor burgers nemen in geringe mate toe, doordat WW-gerechtigden na werkhervatting vaker een deel van hun uitkering behouden.
Hieronder worden de financiële effecten nader uiteengezet.
De Richtlijn passende arbeid 2008 heeft gevolgen voor WW-gerechtigden met een academische of Hbo-opleiding. Voor hen geldt dat na twaalf maanden WW-uitkering arbeid op ieder opleidingsniveau als passend wordt beschouwd.
Voor alle langdurig werklozen geldt dat arbeid ook als passend wordt beschouwd als het loon voor die arbeid minder bedraagt dan de WW-uitkering. In combinatie met de maatregelen die de belemmeringen voor het aanvaarden van lager betaald werk wegnemen, verbreden deze aanpassingen de oriëntatie van WW-gerechtigden op vervangend werk. De maatregelen leiden tot intensiever en effectiever zoekgedrag. Hierdoor neemt de gemiddelde uitkeringsduur af. Als gevolg hiervan dalen de uitkeringslasten vanaf 2010 structureel met € 2,5 miljoen. In 2009 is de besparing de helft van dat bedrag, de aanpassing wordt effectief vanaf 1 juli 2009.
Het UWV zal aan WW-gerechtigden die langer dan een jaar in de uitkering verblijven, een niet-vrijblijvend werkaanbod doen. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid spreekt jaarlijks met het UWV af aan hoeveel langdurig werklozen zo’n werkaanbod wordt gedaan. Vooralsnog wordt ervan uitgegaan dat jaarlijks aan vijfduizend personen een werkaanbod zal worden gedaan. De WW-lasten dalen hierdoor structureel met € 15 miljoen per jaar. Door aanloopeffecten bedragen de besparingen in 2009 € 2,5 miljoen en in 2010 € 14,4 miljoen.
Het niet vrijblijvende karakter van het werkaanbod heeft eveneens tot gevolg dat WW-gerechtigden in het eerste uitkeringsjaar hun zoekgedrag intensiveren. De gemiddelde WW-duur wordt hierdoor korter. Dit leidt tot een besparing op de uitkeringslasten van € 17,5 miljoen per jaar vanaf 2010. In 2009 is de besparing lager omdat deze aanpassing geldt voor nieuwe instroom vanaf 1 juli 2008.
Inkomstenverrekening maakt het aantrekkelijker om vanuit de WW te hervatten in een baan die lager beloond wordt dan het loon vóór werkloosheid of dan de WW-uitkering. Hierdoor zullen meer langdurig werklozen vervangend werk vinden. Een groot deel van hen zal aanspraak houden op een aanvullende WW-uitkering voor de resterende duur van het WW-recht. Dit leidt tot extra WW-lasten. Inkomstenverrekening levert per saldo extra uitkeringslasten op ter hoogte van € 43 miljoen per jaar vanaf 2011.
Hierbij is rekening gehouden met extra werkhervatting van oudere werklozen als gevolg van de beoogde regeling voor premiekorting.
Als gevolg van het wetsvoorstel Stimulering arbeidsparticipatie zal vaker werkhervatting plaatsvinden vanuit de WW. Bovendien zal deze relatief vaak in laagbetaalde arbeid zijn. De introductie van inkomstenverrekening in onderhavig wetsvoorstel leidt er daardoor toe dat het aantal gevallen waarbij suppletie plaatsvindt groter is dan zonder loonkostensubsidies het geval zou zijn geweest. Dit leidt tot extra uitkeringlasten WW voor de periode 2009–20121.
Bovenstaande leidt tot het volgende financiële overzicht (* € 1 miljoen), uitgaande van invoering van het wetsvoorstel per 1 juli 2009:
2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | |
---|---|---|---|---|---|
Richtlijn Passende arbeid 2008 | – 1.3 | – 2.5 | – 2.5 | – 2.5 | – 2.5 |
Werkaanbod | – 2.5 | – 14.4 | – 15.0 | – 15.0 | – 15.0 |
Passende arbeid | – 9.0 | – 17.5 | – 17.5 | – 17.5 | – 17.5 |
Inkomstenverrekening | 8.0 | 45.0 | 43.0 | 43.0 | 43.0 |
Effect loonkostensubsidies op inkomstenverrekening | 2.0 | 13.0 | 14.0 | 7.0 | 0.0 |
Totaal | – 2.8 | 23.6 | 22.0 | 15.0 | 8.0 |
– is besparing
* Loonkostensubsidie is een tijdelijk instrument.
De systematiek van inkomstenverrekening en het werkaanbod leiden tot meer uitvoeringskosten bij het UWV. Het UWV zal werkgevers actief benaderen om ervoor te zorgen dat vacatures beschikbaar komen voor uitkeringsgerechtigden. Individuele werkgevers zullen door het UWV worden bezocht om ervoor te zorgen dat een uitkeringsgerechtigde bij die werkgever kan worden geplaatst. Bij de berekening is uitgegaan van een werkaanbod aan vijfduizend personen per jaar.
Door inkomstenverrekening zal de samenloop van een WW-uitkering met inkomsten uit arbeid vaker voorkomen. De uitvoeringskosten nemen hierdoor structureel toe.
De eenmalige implementatiekosten betreffen proces- en systeemaanpassingen, arbeidsmarketing, aanpassing informatievoorziening en -systemen en het inrichten van quality assurance en evaluatieonderzoeken.
Bovenstaande leidt tot de volgende effecten op de uitvoeringskosten (* € 1 miljoen):
2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | |
---|---|---|---|---|---|
Implementatiekosten | 1,5 | ||||
Uitvoeringskosten passend werkaanbod | 3,4 | 5,2 | 5,2 | 5,2 | 5,2 |
Uitvoeringskosten inkomstenverrekening | 2,3 | 8,7 | 8,5 | 8,1 | 6,0 |
Totaal | 7.2 | 13.9 | 13.7 | 13.3 | 11.2 |
Een werkaanbod aan een langdurig werkloze heeft als zodanig geen effect op diens inkomen. Als dit aanbod tot werkhervatting leidt, heeft dit vanzelfsprekend wel inkomenseffecten. Door de invoering van inkomstenverrekening zal de betrokken WW-gerechtigde bij werkhervatting altijd een financieel voordeel hebben.
Het wetsvoorstel heeft positieve effecten voor WW-gerechtigden die na 52 weken werkloosheid weer aan het werk gaan. De omvang van het financiële voordeel hangt af van het nieuwe loon en van het verschil tussen dat loon en het loon waarop de WW-uitkering is gebaseerd.
De langdurig werkloze WW-gerechtigde die voorheen € 500 per week verdiende, ontvangt vanaf de derde werkloosheidsmaand een uitkering van € 350 per week.
Als hij vervangend werk aanvaardt waarin hij (ongeveer) hetzelfde aantal uren werkt, maar met een loon van € 300 per week, zou hij onder de huidige regeling zijn WW-uitkering volledig kwijtraken. Zijn inkomen zou daarmee met € 50 per week afnemen. Let wel: op dit moment is aanvaarding van arbeid met een loon onder het uitkeringsniveau niet verplicht.
Na de invoering van inkomstenverrekening in de WW zou de betrokken werknemer er ten opzichte van de WW-uitkering per saldo € 90 op vooruit gaan. 70% van de nieuwe inkomsten wordt verrekend met de WW-uitkering. Dan resteert een uitkering van € 140 (€ 350 – 0,7 * € 300). Zijn totale inkomen (loon plus WW-uitkering) bedraagt € 440.
In bijzondere gevallen kan inkomstenverrekening ten opzichte van de huidige systematiek een nadelig effect hebben. Dat kan het geval zijn als de werknemer hervat in deeltijdwerk en daarmee per uur een hoger loon verdient dan waarop de uitkering is gebaseerd. Een nadelig effect treedt vooral op als betrokkene met deeltijdwerk meer dan 87,5% van zijn oude loon gaat verdienen. Onder de huidige WW behoudt hij een deel van de WW-uitkering, als hij per week minstens vijf uren werkloos blijft. Het onderhavige wetsvoorstel leidt in dat geval tot een beëindiging van de WW-uitkering. De overstap op inkomstenverrekening voor de WW-gerechtigde is in deze situaties dus nadelig. De regering acht dit acceptabel. In de praktijk zal de voorgestelde wijziging voor langdurig werklozen in nagenoeg alle gevallen een voordelig effect hebben. De regering acht de kans dat een langdurig werkloze na werkhervatting in deeltijd meer dan 87,5% van zijn oude loon gaat verdienen, zeer klein.
• Gevolgen voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven
Het wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor administratieve lasten voor het bedrijfsleven. De verplichtingen van werkgevers wijzigen niet door de overstap van de urensystematiek naar inkomstenverrekening. De verificatie van de gegevens die de WW-gerechtigde aan het UWV verstrekt over zijn inkomsten, vergt geen gegevensuitvraag bij de werkgever.
• Gevolgen voor de administratieve lasten voor de burger
Het wetsvoorstel leidt tot een geringe toename van de administratieve lasten voor de burger. Op dit moment eindigt de WW-uitkering bij een werkhervatting tegen (bijna) hetzelfde aantal uren dan waarop de uitkering is gebaseerd. De met de uitkering samenhangende verplichtingen zijn dan vanzelfsprekend niet langer van toepassing.
Het wetsvoorstel heeft tot gevolg dat de WW-uitkering wordt voortgezet bij een werkhervatting tegen een loon tot hoogstens 87,5% van het loon waarop die uitkering is gebaseerd. De werknemer blijft in dat geval verplicht om het UWV te informeren over feiten en omstandigheden die van belang zijn voor recht, hoogte en duur van de WW-uitkering. De toename van de administratieve lasten voor burgers is geraamd op vijfduizend uur per jaar.
Het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) adviseert het wetsvoorstel in te dienen nadat met zijn advies rekening is gehouden. Dit advies betreft in de eerste plaats de invulling van het begrip inkomsten uit arbeid die met de WW-uitkering worden verrekend. Actal adviseert dit op de minst belastende manier te doen.
Het inkomstenbegrip wordt nader uitgewerkt in een Inkomensbesluit WW. Daarbij zal rekening worden gehouden met het advies van Actal. De hoogte van de inkomsten uit arbeid zal niet worden uitgevraagd bij de nieuwe werkgever van de WW-gerechtigde. Het UWV zal voorschotten verstrekken op basis van informatie van de WW-gerechtigde over zijn salaris. De definitieve vaststelling van de inkomsten uit arbeid, en daarmee van de hoogte van de WW-uitkering, vindt plaats aan de hand van de gegevens die de werkgever van de WW-gerechtigde aanlevert ten behoeve van de loonaangifte.
Het UWV kan zich dus in eerste instantie baseren op het bruto loon van de WW-gerechtigde, met inbegrip van vaste toeslagen. Pas bij de definitieve vaststelling wordt verrekend op basis van het loon in de zin van de Wet financiering sociale verzekeringen (het SV-loon). Hiermee ontstaat een goed handhaafbaar systeem tegen zo gering mogelijke administratieve lasten.
In de tweede plaats adviseert Actal rekening te houden met de verplichtingen die moeten gelden voor de langdurig werkloze WW-gerechtigde die werk aanvaardt met (ongeveer) dezelfde omvang als de dienstbetrekking waaruit de werkloosheid is ontstaan. Als betrokkene met die werkzaamheden ten hoogste 87,5% van het eerder ontvangen loon verdient, behoudt hij een recht op WW. Zonder nadere regeling zouden de verplichtingen gericht op het vinden en aanvaarden van passende arbeid op betrokkene van toepassing blijven. Nu betrokkene (bijna) volledig in passende arbeid is hervat, acht de regering dat niet wenselijk. De verplichtingen worden voor deze categorie WW-gerechtigden daarom buitentoepassing gesteld tijdens de periode waarop inkomsten uit arbeid met hun uitkering worden verrekend.
De geringe toename van de administratieve lasten voor burgers als gevolg van dit wetsvoorstel wordt meegenomen bij de taakstelling om de lasten tijdens deze kabinetsperiode met 25% te verminderen.
Artikel I Wijziging Werkloosheidswet
Aan het huidige artikel 20, eerste lid, wordt met het voorgestelde onderdeel f een extra beëindigingsgrond toegevoegd. Als gevolg hiervan eindigt het recht op uitkering van iedere langdurig werkloze die, op een moment waarop hij volledig werkloos is, werkzaamheden als werknemer gaat verrichten en die daarmee meer verdient dan 87,5% van vijf maal 100/70 van de uitkering. Voor een nadere toelichting op deze beëindigingsgrond wordt verwezen naar paragraaf 2, onderdeel b, van het algemeen deel van deze toelichting.
Aan het huidige artikel 20, zesde lid, wordt, met het voorgestelde onderdeel b, een situatie toegevoegd waarin een uitzondering wordt gemaakt op artikel 20, eerste lid, onderdeel b. De inhoud van het huidige zesde lid is terug te vinden in het voorgestelde onderdeel a.
Op grond van artikel 20, eerste lid, onderdeel b, geldt het uitgangspunt dat het recht op uitkering eindigt voor zover de werknemer niet langer werkloos is. Wanneer een werknemer opnieuw werkzaamheden gaat verrichten is de werknemer niet langer werkloos voor het aantal uren dat hij die werkzaamheden is gaan verrichten en dus eindigt het recht op uitkering voor dat aantal uren (artikel 20, derde lid).
Voorgesteld wordt dit uitgangspunt los te laten ten aanzien van de langdurige werkloze; de werkloze die ten minste 52 weken onafgebroken recht op uitkering heeft. Voor deze werkloze blijft het recht op uitkering doorlopen als hij werkzaamheden als werknemer gaat verrichten terwijl hij op dat moment volledig werkloos is. Van volledige werkloosheid is sprake als er een volledig verlies aan arbeidsuren is en er evenmin recht bestaat op onverminderde doorbetaling van het loon over die uren.
Het voorgestelde artikel 20, achtste lid, bevat een nadere bepaling met betrekking tot de wijze waarop de periode van 52 weken onafgebroken werkloosheid dient te worden berekend. Ook als tijdelijk geen recht op uitkering bestaat, bijvoorbeeld omdat werkzaamheden worden verricht, loopt het tijdvak van 52 weken door. Voorwaarde is wel dat deze onderbreking niet langer dan vier weken aaneengesloten voortduurt. Dit brengt met zich mee dat de periode van 52 weken opnieuw begint te lopen zodra zich een onderbreking van vier weken of langer voordoet.
Het voorgestelde artikel 20, negende lid, regelt dat het recht op uitkering eveneens blijft doorlopen tijdens het recht op doorbetaling van het loon of de bezoldiging bij ziekte, bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 76a, eerste lid, van de Ziektewet. Dit recht op doorbetaling van het loon of de bezoldiging dient dan wel werkzaamheden te betreffen waarop artikel 20, zesde lid, onderdeel b, zelf ook van toepassing was.
Het voorgestelde artikel 20, tiende lid, ziet op de situatie waarin naast het reeds bestaande recht op uitkering een nieuw recht op uitkering ontstaat op basis van de werkzaamheden, die in het zesde lid, onderdeel b, zijn beschreven. Voor de toepassing van het zesde lid, onderdeel b, geldt dat na het ontstaan van dit nieuwe recht op uitkering niet opnieuw voldaan hoeft te worden aan de voorwaarde dat sprake moet zijn geweest van ten minste 52 weken onafgebroken recht op WW-uitkering. De inkomstenverrekening kan derhalve direct worden toegepast op het nieuwe recht en blijft van toepassing op het reeds bestaande recht. De inkomstenverrekening ten aanzien van het nieuwe recht blijft daarop van toepassing, ook in het geval het reeds bestaande recht zou eindigen.
Overigens wordt op grond van artikel 20, eerste lid, onderdeel c, in de in het tiende lid bedoelde gevallen het eerste recht op uitkering beëindigd voor zover het nieuwe recht op uitkering daarvoor in de plaats komt. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de in onderdeel c bedoelde beëindigingsgrond eveneens van toepassing is in gevallen waarin het nieuwe recht geheel voor het oude recht in de plaats komt.
Het voorgestelde artikel 20, elfde lid, bevat een nadere bepaling over de wijze waarop het percentage van 87,5% moet worden berekend in geval er sprake is van meerdere WW-rechten of in geval van samenloop van WW-uitkering met een uitkering op grond van een van de in het elfde lid genoemde wetten .
Aan artikel 26a wordt een situatie toegevoegd waarin bepaalde, op basis van de WW voor de werknemer geldende, verplichtingen niet, althans niet zonder meer, van toepassing zijn. Het betreft hier de situatie waarin op grond van artikel 35aa, eerste lid, onderdeel b, inkomstenverrekening wordt toegepast ten aanzien van langdurig werklozen. Het kan zich voordoen dat de langdurig werkloze werkzaamheden gaat verrichten in (vrijwel) gelijke omvang als de omvang van het recht op uitkering. Ten gevolge van de inkomstenverrekening blijft er dan toch recht op uitkering bestaan, terwijl het recht op uitkering zou zijn beëindigd indien volgens de hoofdregel van artikel 20, eerste lid, onderdeel b, urenkorting zou zijn toegepast.
In deze situatie, waarin dus sprake is van (vrijwel) volledige werkhervatting, wordt het niet doelmatig geacht de werknemer toch gebonden te achten aan de meeste administratieve verplichtingen en aan de verplichting tot meewerken aan een opleiding of een onderzoek naar de arbeidsgeschiktheid. Evenmin is het zinvol ten aanzien van deze werknemers een re-integratievisie op te stellen.
Ten aanzien van de arbeidsverplichtingen, bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel b, ten eerste, ten tweede en ten vierde, is gekozen om deze niet geheel buiten toepassing te verklaren maar om deze van toepassing te verklaren alsof het recht op uitkering is geëindigd. De reden daarvoor is gelegen in het feit dat op grond van jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep van de werknemer wordt verlangd dat hij sollicitatieactiviteiten ontwikkelt vanaf het moment dat hem redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat zijn dienstbetrekking eindigt. Het is wenselijk ook aan dit uitgangspunt vast te houden in geval van verlies van werkzaamheden die leiden tot vermindering of beëindiging van de inkomstenverrekening en waardoor dus sprake zal zijn van een toegenomen beroep op de WW. Daarnaast zullen naar het oordeel van de regering niet alleen sollicitatieactiviteiten moeten worden ontwikkeld vanaf het moment dat redelijkerwijs duidelijk is dat de dienstbetrekking eindigt maar zullen ook de andere verplichtingen, genoemd in artikel 24, eerste lid, onderdeel b, ten tweede en ten vierde, reeds op dat moment gaan gelden. Het volledig uitsluiten van deze verplichtingen tijdens de inkomstenverrekening zou aan deze invulling van de arbeidsverplichtingen in de weg staan. Daarom is er voor gekozen te werken met de fictie alsof het recht op uitkering is geëindigd.
Voorts zal ten aanzien van deze categorie werklozen de uitsluitingsgrond «vakantie genieten» niet gelden. Reden daarvoor is om de aanspraken op vakantie, die gelden op basis van de arbeidsovereenkomst, te laten prevaleren boven de vakantie-aanspraken op grond van de WW.
Onderdeel C (artikel 27, tweede lid)
Op grond van het huidige artikel 27, tweede lid, kan geen maatregel worden opgelegd aan de werknemer die een werkaanbod weigert dat, bij aanvaarding ervan, zou hebben geleid tot inkomstenverrekening. Bepaald is immers dat de uitkering wordt geweigerd over het aantal uren waarover het recht op uitkering zou zijn geëindigd indien de arbeid zou zijn aanvaard of verkregen. Bij inkomstenverrekening is geen sprake van beëindiging van het recht op uitkering.
Om in deze gevallen toch een maatregel op te kunnen leggen wordt voorgesteld in artikel 27, tweede lid, te bepalen dat een maatregel wordt opgelegd alsof er bij werkhervatting geen sprake zou zijn van inkomstenverrekening maar van beëindiging van de uitkering. Indien een werkaanbod bij acceptatie zou hebben geleid tot inkomstenverrekening wordt de uitkering dus blijvend geweigerd over het aantal waarvoor de werkzaamheden verricht hadden kunnen worden.
Er wordt voorgesteld om aan artikel 35aa een nieuwe situatie toe te voegen waarin inkomstenverrekening gaat gelden. Dit betreft de situatie waarin op grond van het voorgestelde artikel 20, zesde lid, onderdeel b, of negende lid, de werkloosheidsuitkering blijft doorlopen ondanks dat als werknemer werkzaamheden worden verricht. Van de met deze arbeid genoten inkomsten of van het loon dat voor die arbeid wordt doorbetaald tijdens ziekte wordt 70% op de uitkering in mindering gebracht. Door de gedeeltelijke vrijstelling van inkomsten vormt deze voorgestelde maatregel een extra prikkel om weer te gaan werken.
De delegatiebepaling uit het tweede lid van het huidige artikel 35aa wordt ook van toepassing op deze nieuwe situatie zodat in een algemene maatregel van bestuur nader kan worden uitgewerkt wat in dit kader onder «inkomsten» wordt verstaan en aan welke periode deze kunnen worden toegerekend.
Artikel II Wijziging Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen
Met de voorgestelde toevoeging aan artikel 30a, tweede lid, Wet SUWI wordt de bemiddelende taak van UWV ten aanzien van langdurig werklozen nader geconcretiseerd. Op grond van deze bepaling rust op UWV de verplichting er zorg voor te dragen dat bij werkgevers concrete banen beschikbaar komen voor langdurig werkloze WW-gerechtigden. Zie voor een verdere toelichting op dit werkaanbod paragraaf 2, onderdeel a, van het algemeen deel van deze toelichting.
Overigens betreft het een toevoeging aan artikel 30a, tweede lid, Wet SUWI zoals dat komt te luiden nadat het bij koninklijke boodschap van 24 juni 2008 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en enkele andere wetten in verband met de evaluatie van deze wet, de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en deregulering (Kamerstukken II 2007/08, 31 514) tot wet is verheven en in werking is getreden.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31767-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.