Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 april 2017
Met deze brief stuur ik u het slotadvies van het Nationaal Plan Zeldzame Ziekten (NPPZ)1, zoals ik dat op 3 maart 2017 van het Afstemmingsoverleg zeldzame aandoeningen heb
ontvangen.
Vanwege de demissionaire status van het kabinet, volsta ik met een reactie op hoofdlijnen.
De beoordeling en uitwerking van de specifieke aanbevelingen draag ik over aan mijn
ambtsopvolger.
Uit het rapport van het Afstemmingsoverleg blijkt dat de inspanningen die na het gereedkomen
van het NPZZ door overheid en veld zijn gedaan, hun vruchten hebben afgeworpen. Inmiddels
zijn circa 300 expertisecentra op basis van de geldende Europese criteria erkend en
is Nederland in alle 24 Europese referentienetwerken vertegenwoordigd. Vijf van deze
netwerken worden vanuit een Nederlandse instelling gecoördineerd. Samen met Frankrijk
en het Verenigd Koninkrijk is dit het hoogste aantal. Voor mij is dat een bewijs van
de toonaangevende positie die Nederlandse zorginstellingen op baanbrekende ziektedomeinen
innemen. De Europese referentienetwerken hebben tot doel om Europa-breed kennis en
expertise rondom zeldzame ziekten te bundelen en snel en efficiënt uit te wisselen.
De netwerken vinden hun basis in de Europese Richtlijn voor patientenrechten bij grensoverschrijdende
zorg en zijn op 9 maart 2017 formeel van start gegaan.
Ik volg de hoofdlijn van het advies dat veel bereikt is, maar met het aanwijzen van
de expertisecentra en de oprichting van de referentienetwerken het werk niet gedaan
is. In de eerste plaats denk ik aan de noodzaak om een sterkere bundeling te creëren
tussen de Nederlandse expertisecentra binnen hetzelfde ziektedomein. Daarbij kan worden
aangesloten bij de thematische indeling zoals die voor de Europese referentienetwerken
wordt gehanteerd. Ik roep de expertisecentra en hun raden van bestuur op om hierin
spoedig stappen te zetten. Dat geldt ook voor het onderhouden van functionele relaties
met de dagelijkse zorg geleverd vanuit instellingen zonder expertisecentra. Zeker
voor patiënten met weinig voorkomende diagnosen is het doorslaggevend dat er snel
en doelmatig expertisecentra worden betrokken. Goed gestructureerde zorgpaden zijn
bepalend voor een snelle diagnose en een tijdige behandeling.
Dat is gelijk de kernaanbeveling van het advies met betrekking tot het ontwikkelen
van beleid waarmee «(zorg)coördinatie, kennisoverdracht en onderzoek worden geconcentreerd
in erkende expertisecentra en via hun netwerk kunnen worden uitgebouwd ten behoeve
van mensen met zeldzame ziekten». Vanuit dat licht is het Zorginstituut in het kader
van het traject Samen Beslissen een specifiek project gestart gericht op samenwerkingsrelaties in de zorg voor mensen
met een zeldzame aandoening. Aan de onafhankelijke beoordelingscommissie die de NFU
destijds op verzoek van de Minister heeft ingesteld om de expertisecentra te toetsen,
heeft de Minister voorgelegd om nadere criteria te ontwikkelen op het gebied van samenwerkingsrelaties
met de dagelijkse zorg. Die criteria gaan in het vervolgtraject deel uitmaken van
het beoordelingstraject voor de erkenning van expertisecentra. Daarbij zal worden
meegenomen in hoeverre de aanpak voor het reeds fungerende oncologie netwerk ook toepasbaar
kan worden gemaakt op de zeldzame aandoeningen.
De overige aanbevelingen uit het slotadvies zijn een verdere doorvertaling van de
kernaanbeveling voor netwerkvorming vanuit en rondom de expertisecentra. Daarbij gaat
het om zaken als ketenbekostiging, uniforme codering en registratie, vergoeding van
weesgeneesmiddelen, monitoring van de voortgang in de opbouw van de netwerken, wetenschappelijk
onderzoek, kwaliteitsstandaarden en de rol van zorgverzekeraars.
Omdat deze thema’s een bredere uitwerking hebben, zal ik het oordeel hierover aan
mijn opvolger overlaten.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M.J. van Rijn