nr. 63
VERSLAG OVER HET VERZOEKSCHRIFT1 VAN J.
F. TE A.2 BETREFFENDE AANMERKEN VAN ACTIVITEITEN
VOOR PAARDENHOUDERIJ ALS WINST UIT ONDERNEMING
Vastgesteld 10 september 2009
Klacht
Verzoeker klaagt erover dat de activiteiten ten behoeve van zijn paardenhouderij
niet als een bron van inkomen, namelijk winst uit onderneming, worden aangemerkt.
Feiten
Verzoeker heeft vanaf 1991 een paardenhouderij waarvan de resultaten
van 1991 tot en met 2005 negatief zijn. Over het belastingjaar 2001 heeft
de Belastingdienst het standpunt ingenomen dat geen sprake is van inkomen
in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 gelet op de voortdurende negatieve
resultaten. Het bezwaar hiertegen is afgewezen en het beroep tegen de uitspraak
op bezwaar is ongegrond verklaard. Verzoeker is in cassatie gegaan; de Hoge
Raad heeft het beroep ongegrond verklaard. Over het jaar 2002 heeft de Belastingdienst
de aangifte geaccepteerd. Verzoeker is over het belastingjaar 2003 in bezwaar
en beroep gegaan. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd; het
bezwaar is door de rechtbank niet ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
De inspecteur van de Belastingdienst heeft toegezegd met ingang van 2008 weer
een bron van inkomen aan te nemen als objectief de verwachting bestaat dat
over de jaren 2006, 2007 en 2008 voordeel wordt behaald. Verzoeker heeft vervolgens
bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
2006; het bezwaar is afgewezen.
Overwegingen
Verzoeker voert aan dat wel voldaan is aan de objectieve eis dat redelijkerwijs
voordeel uit de paardenhouderij kan worden verwacht zodat de activiteiten
hiervoor moeten worden aangemerkt als bron van inkomen.
Oordeel van de commissie1
De commissie is van oordeel dat niet gebleken is dat de Belastingdienst
onzorgvuldig heeft gehandeld; de Belastingdienst heeft gehandeld overeenkomstig
de bestaande wet- en regelgeving. Volgens de fiscale begripsvorming over de
onderneming is pas sprake van een bron van inkomen als aan drie voorwaarden
is voldaan: deelneming aan het economische verkeer, het beogen van het behalen
van voordeel en de verwachting dat dit voordeel redelijkerwijze wordt behaald
(de objectieve toets).
De aanslagen over de jaren 2001, 2002 en 2003 zijn onherroepelijk vastgesteld.
De commissie is niet bevoegd deze aanslagen ongedaan te maken; verzoeker
kan daarom niet in zijn verzoek ontvankelijk worden verklaard. Over het jaar
2006 heeft verzoeker de mogelijkheid gehad om beroep in te stellen tegen de
uitspraak op bezwaar. Tegen de aanslagen inkomstenbelasting over de overige
jaren staan de rechtsmiddelen van bezwaar bij de inspecteur en beroep bij
de rechter open.
Voorstel aan de Kamer
Er is geen aanleiding om de Kamer een voorstel te doen.
De voorzitter van de commissie,
Remkes
De griffier van de commissie,
De Gier
XNoot
1Dit adres en de stukken welke de commissie bij haar onderzoek ten dienste
hebben gestaan, liggen op het commissiesecretariaat Verzoekschriften, Lange
Poten 4, Den Haag, ter inzage van de leden.
XNoot
2Naam en adres van verzoeker zijn de commissie bekend.
XNoot
1De commissie bestaat uit de leden: Remkes (VVD), voorzitter, Van Gent
(GL), Depla (PvdA), Jager (CDA), ondervoorzitter, Dezentjé Hamming
(VVD), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Luijben (SP) en Anker (CU) en de plaatsvervangende
leden Azough (GL), Blok (VVD), Çörüz (CDA), Van Miltenburg
(VVD) en Blanksma-van den Heuvel (CDA).