nr. 58
VERSLAG OVER HET VERZOEKSCHRIFT1 VAN P.
Z. TE L.2 BETREFFENDE VERZOEK AMBTSHALVE VERMINDERING
Vastgesteld 10 september 2009
Klacht
Verzoeker klaagt erover dat het verzoek tot ambtshalve vermindering is
afgewezen omdat de termijn van vijf jaar voor het indienen van het verzoek
is verstreken.
Feiten
Verzoeker heeft geen aangifte inkomstenbelasting 2002 gedaan. Hem is in
2005 een ambtshalve aanslag inkomstenbelasting opgelegd. Verzoeker heeft een
bezwaarschrift tot behoud van rechten ingediend. Omdat hij dit bezwaarschrift
na herhaald verzoek niet heeft gemotiveerd, is het bezwaar niet ontvankelijk
verklaard. In 2008 is de aangifte over 2002 alsnog ingediend; de Belastingdienst
heeft deze aangemerkt als een bezwaarschrift. Het is niet ontvankelijk verklaard
wegens termijnoverschrijding. Het verzoek tot ambtshalve vermindering is meer
dan vijf jaar na het desbetreffende belastingjaar ingediend en daarom niet
in behandeling genomen.
Overwegingen
Verzoeker stelt dat de aanslag is opgelegd twee jaar na afloop van het
kalenderjaar zodat hij uitstel heeft gekregen voor het indienen van zijn aangifte
inkomstenbelasting 2002. Daarmee is de termijn voor het indienen van het verzoek
voor ambtshalve vermindering verlengd en is het verzoek tijdig ingediend.
De ambtshalve aanslag is te hoog omdat alleen rekening is gehouden met fictieve
bijtelposten en niet met de aftrek hypotheekrente. Dit had de inspecteur van
de Belastingdienst redelijkerwijs bekend moeten zijn zodat de aanslag niet
met de nodige zorgvuldigheid is opgelegd. Daarmee wordt de termijn voor het
verzoekschrift met vijf jaar verlengd.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de termijn voor een
verzoek tot ambtshalve vermindering vijf jaar is. Een verlenging van de termijn
van vijf jaar is niet aan de orde omdat geen uitstel is verleend voor het
indienen van het aangiftebiljet.
De inspecteur van de Belastingdienst heeft bij het vaststellen van de
ambtshalve aanslag rekening gehouden met de gegevens die hij ter beschikking
had. De aanslag is daarom niet onzorgvuldig en naar willekeur vastgesteld.
Oordeel van de commissie1
De commissie is van oordeel dat niet gebleken is dat de Belastingdienst
onbehoorlijk heeft gehandeld omdat het verzoek om ambtshalve vermindering
niet binnen de gestelde termijn van vijf jaar is ingediend.
Wel vindt de commissie dat de inspecteur van de Belastingdienst bij de
vaststelling van de ambtshalve aanslag zoveel mogelijk aansluiting moet zoeken
bij de materiële belastingschuld. Nu de aftrekpost voor eigenwoningbezit
redelijk aannemelijk is, had de Belastingdienst bij verzoeker navraag kunnen
doen naar de hypotheekrente, ook al rust de bewijslast op verzoeker.
Voorstel aan de Kamer
De commissie stelt de Kamer voor de staatssecretaris uit te nodigen het
verzoek om ambtshalve vermindering alsnog te laten beoordelen.
De voorzitter van de commissie,
Remkes
De griffier van de commissie,
De Gier
XNoot
1Dit adres en de stukken welke de commissie bij haar onderzoek ten dienste
hebben gestaan, liggen op het commissiesecretariaat Verzoekschriften, Lange
Poten 4, Den Haag, ter inzage van de leden.
XNoot
2Naam en adres van verzoeker zijn de commissie bekend.
XNoot
1De commissie bestaat uit de leden: Remkes (VVD), voorzitter, Van Gent
(GL), Depla (PvdA), Jager (CDA), ondervoorzitter, Dezentjé Hamming
(VVD), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Luijben (SP) en Anker (CU) en de plaatsvervangende
leden Azough (GL), Blok (VVD), Çörüz (CDA), Van Miltenburg
(VVD) en Blanksma-van den Heuvel (CDA).