Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 31 oktober 2022
Tijdens het commissiedebat juridische beroepen van 6 oktober 2022 (Kamerstuk 29 279, nr. 739) heb ik toegezegd uw Kamer voorafgaand aan het commissiedebat over gesubsidieerde
rechtsbijstand van 23 november 2022 schriftelijk te informeren over de in- en uitstroom
in de sociale advocatuur en over de herijking van de vergoedingen voor rechtsbijstandverleners
in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. Met deze brief doe ik mijn toezegging
gestand.
Zoals ik uw Kamer heb gemeld in mijn brief van 30 maart 20221 is de vormgeving van een systeem voor periodieke herijking van vergoedingen van rechtsbijstandverleners
onderdeel van het programma stelselvernieuwing rechtsbijstand. Daarnaast wordt bij
grotere wijzigingen van wet- en regelgeving al in kaart gebracht wat de gevolgen zijn
voor het beroep op gesubsidieerde rechtsbijstand en voor de tijdsbesteding van rechtsbijstandverleners.
Op basis hiervan worden de vergoedingen zo nodig op onderdelen bijgesteld, zoals dat
bij de invoering van de Wet op de Geestelijke Gezondheidszorg per 1 januari 2020 is
gedaan.
De commissie-Van der Meer heeft de aanbeveling gedaan om een systeem te creëren voor
de periodieke evaluatie van het vergoedingenstelsel. Daarbij zou elke drie jaar een
beoordeling moeten plaatsvinden van (majeure) wijzigingen in de tijdsbesteding door
wijzigingen in beleid en wetgeving en elke negen jaar een grondige evaluatie door
een door de Minister in te stellen commissie. Momenteel bezie ik in afstemming met
de Raad voor Rechtsbijstand (Raad) op welke wijze uitvoering kan worden gegeven aan
deze aanbeveling. In mijn volgende voortgangsrapportage over de stelselvernieuwing
rechtsbijstand, die ik uw Kamer voor het Kerstreces zal toesturen, zal ik uw Kamer
over de voortgang informeren.
Voor de cijfers over de in- en uitstroom in de sociale advocatuur verwijs ik uw Kamer
naar het bijgevoegde rapport van onderzoeksbureau Panteia over de arbeidsmarkt voor
de sociale advocatuur.2, 3 In de bovengenoemde voortgangsrapportage zal ik tevens mijn beleidsreactie geven
op dit rapport. Aanvullend op dit rapport wil ik graag weten hoe het aanbod van sociaal
advocaten per rechtsgebied en qua geografische spreiding in het land is geregeld.
Ik laat daar onafhankelijk onderzoek naar doen. Op basis van die gegevens kan ik vervolgens
bijvoorbeeld ondergrenzen vaststellen en gericht beleid hierop maken. Ik ben over
de te nemen vervolgstappen ook in gesprek met de Raad en de Nederlandse Orde van Advocaten
(NOvA).
Het kenniscentrum van de Raad heeft inmiddels deze gegevens verkregen. De komende
tijd zal ik samen met de Raad en de NOvA deze gegevens koppelen aan de vraag naar
sociaal advocaten in de diverse rechtsgebieden en in de regio’s, zodat ik kan aangeven
waar de tekorten momenteel bestaan of dreigen te ontstaan. Ook ben ik met de NOvA
en de Raad in gesprek over overige te nemen maatregelen om een eventueel tekort zoveel
mogelijk teniet te doen dan wel te voorkomen. Ik zal u daarover nader berichten in
de eerstvolgende voortgangsrapportage over de stelselvernieuwing rechtsbijstand.
Tot slot bied ik uw Kamer bijgaand het eindrapport van onderzoeksbureau Ecorys inzake
de beleidsdoorlichting van artikel 32 van de begroting van Justitie en Veiligheid
aan.4 Centraal in deze beleidsdoorlichting staat de vraag naar de doelmatigheid en doeltreffendheid
van het gevoerde beleid ten aanzien van zowel rechtspleging (artikelonderdelen 32.1
en 32.3) als rechtsbijstand (artikelonderdeel 32.2) in de periode 2016 tot en met
2020. De kabinetsreactie op dit rapport verwacht ik begin 2023 aan uw Kamer te doen
toekomen.
De Minister voor Rechtsbescherming,
F.M. Weerwind