31 749 Aanpak harde kern jeugdwerklozen

Nr. 8 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 2 mei 2011

De commissie voor de Rijksuitgaven1 en de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid2 hebben over het rapport «Aanpak harde kern jeugdwerklozen; Terugblik» van de Algemene Rekenkamer (Kamerstuk 31 749, nr. 7, de navolgende vragen ter beantwoording aan het kabinet voorgelegd.

Deze vragen, alsmede de daarop bij brief van 29 april 2011 gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven,

Van Gerven

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Van Gent

De griffier van de commissie voor de Rijksuitgaven,

Groen

1

Wat zijn de verwachte effecten van de grootschalige bezuinigingen op onder andere UWV Werkbedrijf op de effectiviteit van de aanpak van jeugdwerkloosheid?

De verwachting is dat een nieuw (gedigitaliseerd) dienstverleningsconcept de effectiviteit van de dienstverlening (zoveel mogelijk) zal borgen. Dat geldt ook voor de aanpak van de jeugdwerkloosheid. Uitgangspunten in dit dienstverleningsconcept aan werkzoekenden zijn meer eigen verantwoordelijkheid, een kostenloze openbare digitale dienstverlening, e-coaching en in beperkte mate persoonlijk contact. Door de nadruk te leggen op digitale dienstverlening, kan met minder capaciteit een adequate dienstverlening aan werkzoekenden en werkgevers worden geboden.

2

Welke aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer worden overgenomen en welke niet? Wat zijn daarvoor de redenen?

In de kabinetsreactie op de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer is aangegeven dat de aanbeveling om na te gaan of de domeinoverstijgende samenwerking kan worden gestimuleerd door de financieringsstructuur (verder) te vereenvoudigen en meer te richten op het domeinoverstijgende resultaat, in lijn is met de hervormingen die het kabinet voorstelt op het gebied van de stelselherziening van de jeugdzorg en de hervorming op het gebied van de arbeidsmarkt om te komen tot de regeling Werken naar Vermogen. Dat geldt ook voor de aanbeveling om na te gaan hoe de prille samenwerking tussen de keten voor werk en inkomen en de zorgketen verder gestimuleerd kan worden.

In de kabinetsreactie is verder aangegeven dat het Rijk vanuit een systeemverantwoordelijkheid zal volgen of de intensieve en intersectorale begeleiding van jongeren met meervoudige problemen van de grond komt onder regie van de gemeenten.

Ook is aangegeven dat geen uitvoering zal worden gegeven aan de aanbeveling om in het kader van de uitvoering van de motie-Spekman alsnog vanuit het Rijk concrete verbetermaatregelen te formuleren voor het stellen van een tijdige en volledige diagnose bij werkzoekenden. De reden daarvoor is de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, gemeenten en uitvoerders en meer in het bijzonder de beleidsvrijheid van gemeenten en uitvoerders om op lokaal niveau passende oplossingen te kiezen.

In reactie op de aanbeveling om bij de evaluatie van de Verwijsindex risicojongeren opnieuw te bekijken of de gemeentelijke sociale diensten en UWV als meldingsbevoegde instanties kunnen worden aangewezen is gemeld dat de staatssecretaris van VWS bij de evaluatie ook de positie van de gemeentelijke sociale diensten en UWV zal betrekken.

3

Welke doelstelling en ambitie heeft het kabinet om het aantal jongere werklozen tot 27 jaar die niet in het bezit zijn van een startkwalificatie en een grote afstand hebben tot de arbeidsmarkt te verminderen? Kunt u dat onderbouwen met een doelstelling uitgedrukt in cijfers?

De doelstelling en ambitie van het kabinet is om iedereen zoveel mogelijk naar vermogen te laten participeren en perspectief te geven op werk en inkomen. Met de Wet Werken naar Vermogen wordt beoogd meer mensen te laten participeren, budgetten gerichter en effectiever in te zetten en kosten te besparen. Daarbij zal het uitgangspunt van leren of werken leidend blijven. De Hoofdlijnennotitie werken naar vermogen is op 21 april aan de Kamer aangeboden.

4

Welke maatregelen uit het regeerakkoord hebben invloed op het aantal jongere werklozen tot 27 jaar die niet in het bezit zijn van een startkwalificatie en een grote afstand hebben tot de arbeidsmarkt? Kunt u een overzicht geven van de consequenties van deze maatregelen voor deze groep?

Het kabinet heeft in het regeerakkoord een groot aantal maatregelen aangekondigd die tot doel hebben het verbeteren van het onderwijs en het verhogen van de arbeidsparticipatie van jongeren. Voorbeelden daarvan zijn de ambitie om het aantal Voortijdig Schoolverlaters verder terug te dringen, het Actieplan mbo «Focus op Vakmanschap 2011–2015»3 en de invoering van Passend Onderwijs. De maatregelen die in het domein van werk en inkomen naar verwachting het meeste effect hebben op deze groep zijn de aanscherping van de WIJ en de totstandkoming van de Wet Werken naar Vermogen. Deze maatregelen hebben met elkaar gemeen dat de eigen verantwoordelijkheid van de jongere meer centraal komt te staan met als doel het behalen van een kwalificatie en een duurzame plek op de arbeidsmarkt.

5

Wat zijn voor zowel jongeren met als zonder meervoudige problemen de arbeidseffecten op lange termijn als zij op jonge leeftijd werkloos zijn?

Werken geeft structuur en een doel aan het leven van mensen. Op jonge leeftijd werkloos worden schaadt de kansen op zinvolle participatie op de arbeidsmarkt op de lange termijn. Dit risico geldt temeer voor jongeren met meervoudige problemen. Sociale uitsluiting en langdurige werkloosheid en afhankelijkheid van uitkeringen dreigen dan. Een valse start op de arbeidsmarkt moet worden voorkomen. Het kabinet wil niemand afschrijven en zet daarom sterk in op eerder genoemde hervormingen op de arbeidsmarkt. Deze hervormingen betreffen ook de positie van jongeren op de arbeidsmarkt.

6

Bestaat er een relatie tussen werkloze ouders met meervoudige problematiek en jongeren met multiproblematiek? Zo ja, hoe wordt daar in het beleid rekening mee gehouden?

Harde bewijzen voor een relatie tussen werkloze ouders met meervoudige problematiek en jongeren met meervoudige problematiek zijn niet voorhanden. Door het voorkomen van langdurige werkloosheid en sociale uitsluiting en door mensen te laten participeren in de samenleving, zet het kabinet in op het zoveel mogelijk verminderen van risico’s op meervoudige problematiek en het overdragen hiervan van de ene op de andere generatie. Onder andere het arbeidsmarktbeleid en het gemeentelijk beleid op het terrein van armoede en schuldhulpverlening kunnen hieraan bijdragen. In dit kader is het ook goed te wijzen op de functie van de op veel plaatsen in het land opgezette Centra voor Jeugd en Gezin die, om negatieve spiralen te doorbreken, opvoed- en opgroeiondersteuning bieden aan gezinnen en kinderen die kampen met meervoudige problemen.

7

Hoeveel werkloze jongeren met multiproblematiek hebben sinds de start van het Actieplan Jeugdwerkloosheid een baan gevonden? In hoeverre is dit toe te schrijven aan het Actieplan Jeugdwerkloosheid? Hoe verhouden de resultaten zich tot de gemaakte kosten?

Tussen 1 september 2009 en 1 januari 2011 hebben de arbeidsmarktregio’s bijna 137 000 jongeren geplaatst op een baan, leerwerkbaan of een stage. Van deze groep hadden een kleine 67 000 geen startkwalificatie. Een aparte registratie van jongeren met multiproblematiek is er niet. Alle plaatsingen zijn door bemiddeling van UWV, gemeenten en andere betrokken partijen tot stand gebracht. Ook zijn de resultaten afhankelijk van vele factoren.

De middelen uit het Actieplan komen bovenop de andere middelen die gemeenten kunnen inzetten voor de bemiddeling en re-integratie van jongeren. Voor wat betreft de 30 regiogemeenten is bewust gekozen voor de zogenaamde decentralisatie-uitkering, waarbij de betrokken gemeenten beleidsvrijheid hebben ten aanzien van de besteding van middelen in het kader van het Actieplan. Tussentijds hebben de regiogemeenten ons gerapporteerd over de door hen verrichte activiteiten en de behaalde resultaten (aantal plaatsingen). De middelen uit het actieplan zijn tranchegewijs verdeeld (en beschikbaar gesteld), deels op basis van de door de regiogemeenten gerealiseerde resultaten.

8

Waarom zijn er zoveel jongeren niet ingeschreven bij UWV Werkbedrijf? Welke mogelijkheden zijn er om het percentage ingeschreven jongeren te verhogen?

Inschrijving bij het UWV Werkbedrijf als werkzoekende is vrijwillig. Jongeren zijn niet verplicht zich in te schrijven bij het UWV Werkbedrijf voor het verkrijgen van een werkleeraanbod in het kader van de WIJ.

9

Hoe wordt getracht niet-werkende jongeren die niet zijn geregistreerd bij het UWV werkbedrijf alsnog in te schrijven?

Zoals gezegd, biedt het UWV Werkbedrijf hulp aan mensen die daaraan behoefte hebben. Inschrijving is geen doel op zich. Door middel van bestandskoppelingen is het voor gemeenten al mogelijk om in kaart te brengen welke jongeren zonder werk en niet op school zitten en zich ook niet hebben ingeschreven als werkzoekende. Het is aan de gemeenten of en zo ja hoe zij deze groep benaderen.

Wel is actie ondernomen om gemeenten te ondersteunen bij het bereiken van niet-melders. Niet-melders zijn jongeren die niet werken of leren en niet in beeld zijn als werkzoekende.

Vorig jaar is onderzoek gedaan naar goede voorbeelden bij gemeenten om niet-melders alsnog te bereiken. De goede voorbeelden zijn gebundeld in een handreiking «Gemeenten en niet-melders WIJ, acht inspirerende voorbeelden». Deze handreiking is verspreid onder alle gemeenten en er zijn twee bijeenkomsten in het land geweest in het land om hiervoor nog extra aandacht te vragen.

10

Gaat het kabinet alsnog het aantal werkloze jongeren met meervoudige problemen in kaart brengen?

Hier ligt een verantwoordelijkheid en belang voor gemeenten. Gemeenten kunnen door middel van bestandskoppelingen in kaart brengen welke jongeren zonder werk en niet op school zijn en zich ook niet hebben ingeschreven als werkzoekende. Het is aan de gemeenten of en zo ja hoe zij deze groep benaderen.

11

Wat verklaart het verschil van € 10 miljoen in ESF-subsidies tussen 2009 en 2010/2011? Is er bij de aanvraag van ESF subsidies in 2010 gebruik gemaakt van de ervaringen uit 2009?

In totaal is, in het kader van het Actieplan Jeugdwerkloosheid, € 60 mln beschikbaar gesteld aan de coördinerende gemeenten voor de periode  2009 tot en met 2011. In 2009 bedroeg het budget € 25 mln. De middelen voor 2011 (€ 10 mln) zijn met de middelen voor 2010 (€ 25 mln) samengevoegdtot één subsidiebudget van € 35 mln voor een aanvraagtijdvak 2010–2011. Verder is op grond van ervaringen uit 2009, de aanvraagperiode voor de ronde 2010/2011 verlengd van drie naar zeven maandenomgemeenten meer keuzemogelijkheden te geven met betrekking tot het starten van de tweede projectronde.

12

Hoe is het mogelijk om structureel € 300 miljoen op te halen bij de reeds overbelaste jeugdzorg door alleen de efficiency te verbeteren?

De voorgenomen stelselwijziging van de zorg voor jeugd en de hieraan gekoppelde bezuiniging in het regeerakkoord gaat om meer dan alleen een verbetering van de efficiency in de jeugdzorg. De stelselherziening gaat in feite niet om het verleggen van bestuurlijke verantwoordelijkheden maar om de opbouw van een nieuw inhoudelijk fundament. De ombuiging van € 300 mln is opgenomen in het regeerakkoord vanuit de overtuiging dat onder de nieuwe condities de toenemende exclusie van jeugdigen naar dure vormen van gespecialiseerde jeugdzorg, zal plaats maken voor vormen van vroegtijdige ondersteuning in aansluiting op de eigen verantwoordelijkheid van mensen en hun sociale netwerk. Dit leidt tot een doelmatiger inzet van middelen en meer jeugdigen die binnen hun eigen sociale context kunnen opgroeien. Ook zullen jeugdigen met complexe meervoudige problematiek, door het bundelen van verantwoordelijkheden en financieringsstromen, niet langer met verschillende subsystemen te maken hebben. Er kan integraler worden gewerkt en stapeling van zorg kan worden vermeden hetgeen ook besparingen met zich meebrengt.

13

Hoeveel extra stage- of leerwerkplekken hebben het UWV en COLO sinds de start van het actieplan Jeugdwerkloosheid gerealiseerd? In welke sectoren heeft men dit gerealiseerd?Hoeveel procent van deze extra plaatsen is structureel beschikbaar?

Het Stage- en leerbanenoffensief kent als doelstelling de realisatie van voldoende (niet perse extra) stageplaatsen en leerbanen (hierna: bpv-plaatsen) voor mbo-studenten die hun opleiding starten, vervolgen of afronden. Dit impliceert dat de activiteiten van de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven zich allereerst richten op het behoud van het reeds beschikbare aanbod aan bpv-plaatsen en daarnaast de werving van nieuwe leerbedrijven die bpv-plaatsen aanbieden.

Met name in crisistijd blijkt de bpv-markt een dynamisch fenomeen te zijn: van de ene op de andere dag besluiten leerbedrijven geen of minder bpv-plaatsen aan te bieden. Er kan dan ook nauwelijks gesproken worden van structurele beschikbaarheid aan bpv-plaatsen. Desondanks hebben de wervingsactiviteiten van de kenniscentra ertoe geleid dat het aantal erkende leerbedrijven in crisistijd is toegenomen met ruim 10% (thans ca. 223 000), inhoudende de realisatie van ca. 90 000 bpv-plaatsen. Wat betreft de sectorale groei aan bpv-plaatsen, heeft de sterkste groei zich afgetekend bij zorg, welzijn en sport (7000 leerbedrijven additioneel); bij de economische-administratieve beroepen (ca. 3000) en in de groensector (ca. 2500). Dit positieve resultaat vertaalt zich in het op peil blijven van het aantal bbl-studenten, zowel vóór de crisis als dit schooljaar ligt dit aantal rond de 170 000

14

In hoeveel regio’s zijn er wel al concrete plannen om jongeren intensief te ondersteunenbij het oplossen van hun problemen op de arbeidsmarkt? Waarom blijven veel regio’sachter op dit vlak?

In alle 30 arbeidsmarktregio’s zijn en waren er al plannen om jongeren intensief te ondersteunen bij het oplossen van hun problemen op de arbeidsmarkt. De doorbraaksessies hebben daaraan een extra impuls gegeven. Deze hebben de regio’s gehouden om gezamenlijk in beeld te krijgen welke ondersteuning de kwetsbare jongeren nog behoeven. De extra ondersteuningsimpuls van € 3 mln zullen zij daarvoor gaan benutten.

15

Kan het kabinet aangeven in hoeveel actieplannen de plusvoorzieningen voor de begeleiding van werkloze jongeren met meervoudige problematiek worden ingezet voor de toeleiding naar werk?

De plusvoorzieningen zijn niet in de actieplannen opgenomen omdat deze niet bedoeld zijn voor werkloze jongeren, maar voor overbelaste jongeren die dreigen voortijdig het onderwijs te verlaten. De plusvoorzieningen moeten voorkomen dat jongeren een voortijdig schoolverlater worden. Jongeren die geen startkwalificatie hebben, komen twee keer zo vaak voor in de werkloosheidscijfers. Door deze preventieve aanpak moet worden voorkomen dat jongeren op termijn een grotere kans hebben om werkloos worden.

16

Waarom verstaan de zorg- en werk-en-inkomenketen elkaar zo slecht bij het aanpakken van de problemen van werkloze jongeren?

Voor wat betreft de doelgroep kwetsbare jongeren was de inzet van het Actieplan Jeugdwerkloosheid specifiek gericht op het verbeteren van de samenwerking tussen deze ketenpartijen. Dit is onder andere gebeurd met behulp van doorbraaksessies waarin partijen bij elkaar gebracht en uitgenodigd werden een gezamenlijk plan te maken om een specifiek regionaal aanbod voor de kwetsbare jongeren te ontwikkelen. De doorbraaksessies hebben geresulteerd in een projectplan per regio om het aanbod, de begeleiding en ondersteuning aan kwetsbare jongeren te verbeteren.

17

Welke initiatieven teneinde de diagnose van kwetsbare jongeren te verbeteren worden in de actieplannen Jeugdwerkloosheid van de arbeidsmarktregio’s genoemd? Worden deze onderling uitgewisseld?

Uit de bovengenoemde regiosessies kwam onder meer naar voren dat er behoefte was aan een overzicht van effectieve interventies om kwetsbare jongeren te ondersteunen en te begeleiden naar de arbeidsmarkt. In opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hebben Research voor Beleid en het Nederlands Jeugdinstituut tezamen een inventarisatie uitgevoerd naar beschikbare interventies voor toeleiding van kwetsbare jongeren naar participatie en/of betaald werk. Er is een handreiking opgesteld voor de toepassing van intensieve begeleiding op maat waarbij het stellen van een goede diagnose een belangrijk onderdeel is. Deze handreiking wordt verspreid door SZW, de VNG, het NJi en Research voor Beleid.

18

Hoeveel scholen kunnen er met de € 30 miljoen subsidie van plusvoorzieningen voor de begeleiding van werkloze jongeren met meervoudige problematiek worden voorzien? Hoeveel leerlingen betreft dit? Op welke wijze wordt bepaald of een school wordt uitgebreid met een plusvoorziening?

Plusvoorzieningen zijn niet bedoeld voor werkloze jongeren, maar voor overbelaste jongeren die dreigen het onderwijs zonder startkwalificatie te verlaten.

Per rmc-regio is een plan van aanpak ontwikkeld om plusvoorzieningen op te zetten en uit te bouwen. Er is dus geen plan per school, maar een regionaal plan. In onderlinge afstemming binnen de rmc-regio is met de betrokken vo-scholen en mbo-instellingen en de rmc-contactgemeente bepaald waar plusvoorzieningen opgezet worden. De plusvoorziening is een voorziening voor alle overbelaste jongeren in de rmc-regio. Alle scholen die overbelaste jongeren hebben, kunnen hen laten deelnemen aan deze plusvoorzieningen.

19

Waarom zijn niet in alle arbeidsmarktregio’s doorbraaksessies gehouden om de samenwerking te verbeteren? Verloopt de samenwerking in de andere arbeidsmarktregio’s naar wens? Wat zijn de uitkomsten en conclusies van de doorbraaksessies? Waar wordt de € 3 miljoen ondersteuningsimpuls voor de regio’s ter verbetering van de onderlinge samenwerking precies aan besteed?

In alle dertig arbeidsmarktregio’s zijn verkennende gesprekken gehouden, vervolgens zijn in 27 regio’s een of meer sessies georganiseerd. In drie arbeidsmarktregio’s is geen sessie georganiseerd omdat de regio’s zelf al bezig waren met het organiseren en bij elkaar brengen van de verschillende sectoren. De meerwaarde van de regiosessies voor deze specifieke regio’s was niet aanwezig.

Algemene conclusie van de doorbraaksessies is dat de manier van samenwerken tussen de verschillende domeinen op sommige punten nog kan worden verbeterd. De doorbraaksessies hebben geresulteerd in een projectplan per regio om het aanbod, de begeleiding en ondersteuning aan kwetsbare jongeren te verbeteren. De extra ondersteuningsimpuls van € 3 mln zal daartoe worden ingezet. In de eindrapportage van het Actieplan Jeugdwerkloosheid wordt u geïnformeerd over de inzet van de impulsmiddelen en hoe de samenwerking tussen de partijen verloopt.

20

Welke initiatieven neemt de regering om de samenwerking tussen werk-en-inkomenketen en de zorgketen, zowel voor jongeren als andere mensen met meervoudige problematiek, te verbeteren? Wat zijn de resultaten van de arbeidstoeleidingprojecten voor kwetsbare jongeren in Twente? Wordt de financiering van deze projecten voortgezet?

De hervormingsmaatregelen in het regeerakkoord – onder meer passend onderwijs, jeugdzorg, AWBZ en Werken naar vermogen – hangen sterk met elkaar samen en kunnen elkaar in hun effect versterken en gemeenten in staat stellen om een samenhangend onderwijs-zorg-arbeidsmarktbeleid op lokaal en regionaal niveau te realiseren. Door financiering en regie in één hand te houden kan efficiënter worden samengewerkt door alle partijen, ook als het gaat om kwetsbare jongeren.

De financiering van de specifieke acties vanuit het Actieplan Jeugdwerkloosheid wordt als zodanig niet voortgezet. Uitzondering daarop zijn de structurele middelen voor de plusvoorzieningen. Daarvoor is vanaf 2012 jaarlijks € 30 mln beschikbaar.

In de regio Twente zijn in de afgelopen 4 tertalen (vanaf september 2009 tot en met 31 december 2010) in totaal 8714 jongeren geplaatst op een baan, leerbaan of stage, waarvan 2983 jongeren zonder startkwalificatie. Dat is ongeveer 34% van het totale aantal.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Slob, A. (CU), Omtzigt, P.H. (CDA), Veen, E. van der (PvdA), Neppérus, H. (VVD), Gerven, H.P.J. van (SP), voorzitter, Blanksma-van den Heuvel, P.J.M.G. (CDA), Dijck, A.P.C. van (PVV), Broeke, J.H. ten (VVD), ondervoorzitter, Ouwehand, E. (PvdD), Heijnen, P.M.M. (PvdA), Bashir, F. (SP), Sap, J.C.M. (GL), Harbers, M.G.J. (VVD), Plasterk, R.H.A. (PvdA), Groot, V.A. (PvdA), Braakhuis, B.A.M. (GL), Vliet, R.A. van (PVV), Mulder, A. (VVD), Dijkgraaf, E. (SGP), Verhoeven, K. (D66), Koolmees, W. (D66), Besselaar, I.H.C. van den (PVV) en Vacature, (CDA).

Plv. leden: Rouvoet, A. (CU), Knops, R.W. (CDA), Vermeij, R.A. (PvdA), Ziengs, E. (VVD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Haverkamp, M.C. (CDA), Gerbrands, K. (PVV), Beek, W.I.I. van (VVD), Thieme, M.L. (PvdD), Monasch, J.S. (PvdA), Irrgang, E. (SP), Grashoff, H.J. (GL), Straus, K.C.J. (VVD), Hamer, M.I. (PvdA), Kuiken, A.H. (PvdA), Gent, W. van (GL), Beertema, H.J. (PVV), Boer, B.G. de (VVD), Staaij, C.G. van der (SGP), Pechtold, A. (D66), Koşer Kaya, F. (D66), Graus, D.J.G. (PVV) en Hijum, Y.J. van (CDA).

X Noot
2

Samenstelling:

Leden: Gent, W. van (GL), voorzitter, Hamer, M.I. (PvdA), Ham, B. van der (D66), Sterk, W.R.C. (CDA), Smeets, P.E. (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink, I. (VVD), Hijum, Y.J. van (CDA), Omtzigt, P.H. (CDA), Koşer Kaya, F. (D66), Ulenbelt, P. (SP), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Dijck, A.P.C. van (PVV), ondervoorzitter, Spekman, J.L. (PvdA), Vermeij, R.A. (PvdA), Ouwehand, E. (PvdD), Dijkgraaf, E. (SGP), Azmani, M. (VVD), Jong, L.W.E. de (PVV), Klaver, J.F. (GL), Huizing, M.E. (VVD), Straus, K.C.J. (VVD), Besselaar, I.H.C. van den (PVV) en Vacature, (SP).

Plv. leden: Voortman, L.G.J. (GL), Heijnen, P.M.M. (PvdA), Pechtold, A. (D66), Uitslag, A.S. (CDA), Klijnsma, J. (PvdA), Neppérus, H. (VVD), Biskop, J.J.G.M. (CDA), Smilde, M.C.A. (CDA), Dijkstra, P.A. (D66), Kooiman, C.J.E. (SP), Slob, A. (CU), Fritsma, S.R. (PVV), Çelik, M. (PvdA), Dijsselbloem, J.R.V.A. (PvdA), Thieme, M.L. (PvdD), Staaij, C.G. van der (SGP), Aptroot, Ch.B. (VVD), Klaveren, J.J. van (PVV), Sap, J.C.M. (GL), Houwers, J. (VVD), Harbers, M.G.J. (VVD), Mos, R. de (PVV) en Gesthuizen, S.M.J.G. (SP).

X Noot
3

TK 31 524, nr. 88.

Naar boven