Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 31748 nr. 4 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 31748 nr. 4 |
Vastgesteld 24 november 2008
De commissie voor de Rijksuitgaven1 heeft een aantal vragen aan de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd over het rapport van de Algemene Rekenkamer «Duurzame visserij» (Kamerstuk 31 478, nr. 2).
De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 14 november 2008.
Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
Hoofdconclusie van het rapport van de Algemene Rekenkamer (ARK) is dat het Nederlandse visserijbeleid vanuit ecologische optiek niet streng genoeg is, wordt hiermee niet eigenlijk Europees visserij beleid bedoeld? En waar staat Nederland als het gaat om uitvoering van het Europees visserijbeleid ten opzichte van andere lidstaten?
Het rapport van de Algemene Rekenkamer concentreert zich op het beleid voor de zeevisserij, en dan met name het beleid voor de Noordzee kottersector. Dit beleid is de exclusieve competentie van de Europese Gemeenschap. In die zin is het inderdaad terecht om in de conclusie van het «Europese visserijbeleid» te spreken. Wel is het zo dat bepaalde onderdelen van het beleid door de lidstaten worden uitgevoerd, waarbij een zekere mate van beleidsvrijheid aan de orde is. Zo kent het quotabeleid geen nationale speelruimte, maar wordt bij het beleid ter stimulering van de innovatie in de sector, de lidstaat wel de nodige vrijheid gegeven.
In het onderzoek is geen vergelijking gemaakt tussen de uitvoering van het beleid in de verschillende lidstaten. Uit recent onderzoek van de Europese Rekenkamer en de Europese Commissie naar de naleving van de regels van het Europese visserijbeleid, blijkt dat Nederland relatief gunstig afsteekt in vergelijking met andere lidstaten.
Doordat het wetenschappelijk advies van ICES een onzekerheidsmarge kent van ongeveer 30–40% naar boven en naar beneden en het gegeven dat met het rapport van de ARK wordt gesteld dat de onzekerheid over de juistheid van de schatting, wanneer dat zo uitkomt, door de vissers en de lidstaten gebruikt wordt om de juistheid van de TAC’s en quota in twijfel te trekken, hoe dienen de conclusies en aanbevelingen van het ARK rapport dan te worden geïnterpreteerd? Op welke wijze speelt de Europese Commissie in op het ontbreken van adequate wetenschappelijke informatie en/of wetenschappelijke informatie met ruime onzekerheidsmarges? Worden alternatieven, om te komen tot kleinere onzekerheidsmarges in de wetenschappelijke gegevens, onderzocht?
Onzekerheden zijn onvermijdelijk waar paaistand en visserijsterfte moeten worden geschat op basis van verschillende gegevenssets. Het EU-visserijbeheer anticipeert op die onzekerheden door te werken met veiligheidsmarges voor de paaistand en de visserijsterfte: de voorzorgbenadering. Die wordt al jaren gehanteerd.
Voor het TAC-advies kijkt men dus niet naar de biologisch bepaalde ondergrens van de paaistand, maar naar een veel hogere paaistand, het voorzorgniveau, dat men wil bereiken. De lat ligt dus hoger en daarmee de TAC lager. Voor schol en tong ligt het voorzorgniveau wel 40% hoger en voor kabeljauw zelfs meer dan 100% hoger.
Biologisch minimum en voorzorgniveau bij drie vissoorten (tonnen).
Vissoort | Biologisch minimum | Voorzorgniveau |
---|---|---|
Schol | 160 000 | 230 000 |
Tong | 25 000 | 35 000 |
Kabeljauw | 70 000 | 150 000 |
Waar mogelijk wordt gewerkt aan betrouwbaarder schattingen voor visstand en visserijsterfte (= vangst/bestand). Maar die schattingen moeten om technisch-wetenschappelijke redenen wel verlopen via reconstructies aan de hand van ontwikkelingen in de totale aanvoer en in de vangst per trek, plus een reeks van aannames. En dat brengt een structurele onzekerheid met zich mee. Voor een TAC-advies wordt het nog moeilijker, want dan moet er ook gerekend worden met de jonge aanwas van dit moment die in de toekomst gaat bijdragen aan de nog te bevissen visstand.
De Europese Commissie werkt wel aan kwaliteitsgaranties voor de gegevens die de verschillende landen moeten aanleveren, waarop de uiteindelijke schattingen dan weer zijn gebaseerd. Vanaf 2009 werkt men met de nieuwe data collectie verordening, die moet zorgdragen voor een verbetering van de gegevens, onder andere discards (teruggooi). Deze vis zou anders aan de modelschattingen ontsnappen.
Op basis van de adviezen van de internationale biologen, doet de Commissie een voorstel voor aanpassing van de TACs voor het komende jaar. Hierbij hanteert zij elf regels. Deze staan in de beleidsverklaring van de Commissie die jaarlijks in juni wordt gepresenteerd aan de Raad (COM(2008) 331). De Commissie reduceert de TACs met maximaal 15%, indien er geen wetenschappelijke adviezen voorhanden zijn.
Waarop is de onzekerheidsmarge gebaseerd? Is bijvoorbeeld het klimaateffect meegenomen.
Zie het antwoord op vraag 2.
De onzekerheidsmarges in de paaistand na het opvissen van de geadviseerde TAC worden niet groter of kleiner door het klimaat.
Wordt binnen het beleidsprogramma Biodiversiteit de link gelegd tussen natuur- en visserijbeleid?
Ja.
Het kabinet streeft binnen de Nederlandse wateren en voor Nederlandse schepen in internationale wateren naar duurzaam behoud en gebruik van mariene hulpbronnen overeenkomstig de internationale normen. Duurzame visserij en het aanwijzen van te beschermen gebieden zijn hierbij de belangrijkste aandachtspunten. Ik verwijs verder naar het hoofdstuk mariene biodiversiteit en visserijketens uit het beleidsprogramma.
Kan uiteengezet worden welke soorten het betreft waarvan zelfs meer dan 90% van de voortijdig sterft door de boomkorkottervisserij?
Vooropgesteld kan worden dat alles dat wordt aangeland (aan land wordt gebracht) voortijdig sterft. Wat betreft het deel van de vangst dat niet wordt aangeland, maar op zee overboord wordt gespoeld, de zogenaamde «discards» moet een indeling gemaakt worden tussen vis en invertebraten (ongewervelde dieren). De tabel hieronder geeft een overzicht van de soorten aan waarvan het sterftepercentage bekend is na te zijn gevangen door een boomkorschip.
Bron: RIVO-DLO rapport C003/98
Wetenschappelijke naam | Nederlandse naam | Mortaliteit (%) |
---|---|---|
Invertebraten | ||
Acanthocardia echinata | Gedoornde Hartschelp | 49 |
Aphrodita aculeata | Zeemuis | 6 |
Arctica islandica | Noordkromp | 88 |
Asterias rubens | Gewone Zeester | 6 |
Astropecten irregularis | Kamster | 11 |
Cancer pagurus | Noordzeekrab | 66 |
Corystes cassivelaunus | Helmkrab | 67 |
Liocarcinus spp. | Zwemkrabben | 60 |
Ophiura sp. | Slangsterren | 21 |
Pagurus bernhardus | Heremietkreeft | 25 |
Spisula spp. | Strandschelpen | 26 |
Vis | ||
Limanda limanda | Schar | 100* |
Pleuronectes platessa | Schol** | 96* |
Solea solea | Tong** | 100* |
Triglidae spp. | Ponen | 97* |
Gadus morhua | Kabeljauw | 100* |
Merlangius merlangus | Wijting | 100* |
* Meer dan 90% mortaliteit.
** On the survival of plaice and sole discards in the otter-trawl and beam-trawl fisheries in the North Sea. F.A. van Beek. P.I. van Leeurwen and A.D. Rijndorp. 1990. Netherlands Journal of Sea Research 26 (1): 151–160. geeft aan dat 5–10% van zowel tong als schol overleeft na te zijn gevangen door een boomkorschip.
Is het waar dat de Maximum sustainable yield (MSY) norm al wordt toegepast op de scholen tongbestanden in de Noordzee? Kan uiteengezet worden met hoeveel % de toegestane vangsthoeveelheden nog terug moeten worden gebracht totdat deze soorten zich binnen veilige biologische grenzen bevinden?
Het meerjarenplan voor schol en tong in de Noordzee is er in zijn tweede fase op gericht de exploitatie van tong en scholbestanden te garanderen op basis van het beginsel van de maximale duurzame opbrengst. In de eerste fase wordt de visserijsterfte jaarlijks met 10% verlaagd totdat beide bestanden binnen veilig biologische grenzen zijn gebracht. Dit betekent niet automatisch dat de toegestane vangstmogelijkheden jaarlijks worden gereduceerd. De omvang van de toegestane vangsthoeveelheden is namelijk afhankelijk van de ontwikkeling van het paaibestand en het niveau van de visserijsterfte.
Kan uiteengezet worden welke voorstellen in 2002 in het vooruitzicht zijn gesteld om de problematiek van bijvangst en teruggooi (discards) te beperken?
Nederland heeft er in aanloop naar de herziening van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) in 2002 voor gepleit om de communautaire gedachtevorming over de omvang van de daadwerkelijk gevangen hoeveelheden (onder)maatse vis tot maatschappelijk aanvaardbare proporties terug te brengen. Van die lijn is sindsdien niet afgeweken. Alleen een Europese aanpak van dit probleem is effectief.
Eveneens in de aanloop naar de herziening van 2002 stelde de Europese Commissie in haar mededeling aan de Raad en het Europees Parlement (COM(2002) 656 definitief) betreffende een actieplan van de Gemeenschap om de teruggooi van vis te beperken dat «de teruggooi, in het bijzonder bij de gemengde visserij, een oud en hardnekkig probleem is. Alhoewel er binnen en buiten de Gemeenschap verschillende modellen bestaan, is er tot op heden nog geen bevredigende oplossing gevonden».
Tijdens de hervorming in 2002 is in de doelstellingen van het GVB opgenomen dat de impact van visserijactiviteiten op het ecosysteem geminimaliseerd moet worden.
Eveneens is overeengekomen dat de Raad bij het vaststellen van Gemeenschapsregels voor de toegang tot de wateren en bestanden in het bijzonder maatregelen zal treffen gericht op het reduceren van de visserijsterfte en impact op het ecosysteem. Daarbij zal het ondermeer om herstelplannen, beheerplannen en technische maatregelen gaan.
Inmiddels heeft de Europese Commissie in 2007 een mededeling aan de Raad en het Europees Parlement gepresenteerd waarin een beleid wordt voorgesteld om in de Europese visserij ongewenste bijvangsten te verminderen en de teruggooi uiteindelijk uit te bannen (COM(2007) 136 definitief).
Kan uiteengezet worden hoe het marktbeleid dat, tot doel heeft een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten in stand te houden, is uitgewerkt, en of dit effectief is.
De marktordening voor visserijproducten en producten van de aquacultuur, EG Verordening 104/2000, voorziet in gemeenschappelijke handelsnormen, regels met betrekking tot producentenorganisaties, prijsondersteuning door middel van prijs- en interventiemaatregelen en regels voor de handel met landen buiten de Europese Unie.
De handelsnormen beogen de verkoop van visserijproducten te vereenvoudigen door het vaststellen van ondermeer kwaliteitsniveaus en aanbiedingsvormen. De organisatie van de markt vindt ondermeer plaats door middel van producentenorganisaties, een fundamentele pijler van de marktordening. Zij dienen maatregelen te nemen die bijdragen aan de stabilisatie van de markt en het tot stand brengen van betere afzetvoorwaarden voor de productie van de leden van de producentenorganisatie. De prijs- en interventie instrumenten van de marktordening bestaan uit prijsondersteunings-, ophouden uitstel van verkoopmaatregelen en steun voor particuliere opslag.
Nederland heeft de afgelopen jaren nauwelijks gebruikgemaakt van de mogelijkheid interventies in de markt te plegen. De Europese Commissie evalueert momenteel de effectiviteit en efficiency van het communautair marktbeleid. Dit met het oog op de voorbereiding van een voorstel voor een Raadsverordening, gericht op de hervorming van het van de gemeenschappelijke marktorganisatie van visserij en aquacultuur producten. Daarin zal ondermeer rekening worden gehouden met wijzigingen in visserijactiviteiten en tekortkomingen in het huidige systeem.
Kan een overzicht worden gegeven met welke derde landen de Europese Unie (EU) visserijcontracten heeft gesloten en daarbij ook aangegeven bij welke daarvan Nederlandse vissers zijn betrokken?
Voor een overzicht van de visserijovereenkomsten die de Europese Unie heeft gesloten met derde landen verwijs ik naar de bijlage.1
Nederlandse vissers hebben op grond van deze overeenkomsten toegang tot de Mauritaanse en Marokkaanse wateren.
Kan uiteengezet worden hoe het kabinet de beheergroepen controleert op het niet overschrijden van hun groepscontingent?
Zie het antwoord op vraag 22.
Kan het kabinet aangeven wat de feitelijke opbrengsten van de Nederlandse vissector zijn, afgezet tegen de nationale uitgaven voor de visserij en de Europese subsidies?
De totale opbrengst van de Nederlandse zee- en kustvisserij wordt in de WUR-LEI publicatie «Visserij in cijfers 2007» voor het jaar 2006 becijferd op € 486 mln. Ook de opbrengst van de visteelt (€ 48 mln.) wordt onder dit bedrag gerekend. De totale omzet van de Nederlandse visverwerkende industrie bedroeg in 2006 € 2,9 mld. waarvan het bovengenoemde bedrag deel uitmaakt.
De nationale uitgaven voor de visserij zijn in de Rijksbegroting 2009 gesteld op € 17,593 mln. (Begrotingsartikel 21.14 «Bevorderen duurzame vangst en kweek van vis en schelpdieren»). Meerjarig zijn deze uitgaven voor de jaren 2010 t/m 2013 respectievelijk begroot op € 13,522 mln., € 8,496 mln., € 9,096 mln. en € 9,396 mln. Dit nationaal beschikbare budget wordt in de vorm van cofinanciering aangevuld met de beschikbare middelen uit het Europees Visserijfonds. Voor Nederland is in de periode 2007–2013 een totaalbedrag van € 48,578 mln. uit dit fonds beschikbaar.
Kan een nadere specificatie van de programma-uitgaven voor de uitvoering van het zeevisserijbeleid worden gegeven?
Zoals in het antwoord op vraag 11 gesteld, zijn in artikel 21.14 van de Rijksbegroting 2009 de uitgaven begroot voor de bevordering van een duurzame vangst en kweek van vis en schelpdieren. In de begroting treft u een nadere specificatie en toelichting aan. Uitgezonderd de onderdelen «aquacultuur» en «binnenvisserij» hebben al deze uitgaven direct of indirect betrekking op de uitvoering van het zeevisserijbeleid.
Kan uiteengezet worden of ook tussentijds EU-subsidie is verstrekt voor de visserij, los van de bedragen die Nederland voor de perioden 2000–2006 en 2007–2013 toegekend heeft gekregen? En zo ja, welke bedragen betroffen dat en waaraan zijn deze gelden besteed?
Er zijn naast de subsidies die Nederland in de periode 2000–2006 op basis van Verordening 1263/1999 met betrekking tot het Financieringsinstrument voor de oriëntatie van de visserij («het FIOV-visserijstructuurfonds») heeft ontvangen en voor de periode 2006–2013 uit het Europese Visserij Fonds toegezegd heeft gekregen, geen tussentijdse EU-subsidies voor de visserij verstrekt.
Herziening van het kabeljauwherstelplan laat zien dat bijstelling van het beleid kan,welke inspanningen worden gedaan om het visserij- en natuurbeleid nader tot elkaar te laten komen, zowel op Europees als op Nederlands niveau?
De implementatie van de ecosysteembenadering in het Gemeenschappelijk Visserijbeleid is een van de doelstellingen van het GVB die beogen de ecologische component in het visserijbeleid te versterken. De Europese Commissie heeft in 2007 voorstellen gedaan om te komen tot een geïntegreerd maritiem beleid voor de Europese Unie, dat uitgaat van het duidelijke besef dat alles wat met de Europese zeeën en oceanen te maken heeft, met elkaar verweven is en dat beleidslijnen over maritieme aangelegenheden in onderlinge samenhang moeten worden ontwikkeld. Het kabinet ondersteunt deze filosofie.
Voor de inspanningen op Nederlands niveau verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 4 en 29.
Hoe worden de veilige biologische grenzen, het biologische minimum en het voorzorgsniveau bepaald en in hoeverre verschilt dat met MSY? Kan dat met een voorbeeld worden aangeven voor tong, schol en kabeljauw?
Er zijn verschillende manieren om referentiewaarden vast te stellen. Dit is per bestand verschillend. Van sommige bestanden is het helemaal niet mogelijk om waarden vast te stellen.
Het biologisch minimum leidt men bij schol, tong en kabeljauw af uit de relatie tussen de hoeveelheid jonge vis die in een bepaald jaar is geboren (en overleeft) en de hoeveelheid ouderdieren (omvang paaistand) in dat zelfde jaar. Komt het bestand onder een punt (laagste ooit waargenomen paaibestand) waar beneden de kans groot wordt dat de visstand in een neerwaartse spiraal terecht komt waarbij er te weinig ouderdieren zijn voor voldoende voortplanting, dan spreekt men van een biologisch minimum. Bij kabeljauw heeft men waargenomen dat bij een paaistand lager dan 70 000 ton een normale recrutering niet veel meer helpt aan het herstel.
Het voorzorgniveau wordt een factor x hoger gesteld dan het biologisch minimum (zie antwoord op vraag 2). Dit varieert van bestand tot bestand en hangt af van de kans dat een bestand toch onder het biologisch minimum kan zakken. Voorbeeld: het voorzorgniveau van schol is 230 000 ton (geschat) en het bestand zou onder normale omstandigheden dan een kans hebben van minder dan 5% dat het bestand zal dalen onder het biologisch minimum van 160 000 ton.
Soms is de relatie tussen biologisch minimum en voorzorgniveau niet meer dan een kwestie van een standaard vermenigvuldigingsfactor (1,4 bij schol en tong). Soms zorgt een grotere onzekerheid voor extra voorzichtigheid, zoals bij kabeljauw (factor 2.1).
Maximum Sustainable Yield is de oogst die maximaal geoogst kan worden van een visstand, gegeven haar lichaamsgroei en natuurlijke sterfte. De MSY wordt uitgedrukt in visserijsterfte. In de praktijk blijkt het zeer moeilijk te zijn voor de biologen om hier een goed onderbouwd advies voor te geven. Doorgaans liggen de MSY waarden of hun benaderingen een factor 2 tot 4 lager dan het voorzorgsniveau. Dit is afhankelijk van het bestand.
Dat het economisch kortetermijnbelang de overhand heeft blijkt eens te meer uit het feit dat er een regeling is die bepaalt dat de TAC’s jaarlijks met niet meer dan 15% mogen stijgen of dalen. Zijn er gegevens bekend over het verschil in omvang van visbestanden wanneer de TAC’s niet jaarlijks maar middels een meerjarenplan worden vastgesteld?
Bij de introductie van herstel- en meerjaren beheerplannen zijn TAC fluctuaties naar boven en beneden begrensd tot 15%. Voordien was er geen begrenzing. De reden voor deze begrenzing was vooral gelegen in de onzekerheden waarmee de biologische adviezen zijn omgeven. Zodoende wordt voorkomen dat de TACs te hoog of te laag worden vastgesteld. Jaarlijks adviseert ICES over een TAC volgens een beheerplan (als voor het betrokken bestand een beheerplan is afgesproken)en geeft ICES ook aan welke TACs wel en niet binnen het voorzorgsprincipe vallen.
In de periode 2002–2005 hebben onderzoekers van IMARES bij de boomkorvisserij vastgesteld dat van de totale hoeveelheid gevangen vis 52 tot 62% op zee overboord was gezet. Zijn er recentere cijfers bekend? Is het aantal discards in de boomkorvisserij in de afgelopen jaren afgenomen?
Is ook van andere vormen van visserij bekend hoeveel procent discards er is en hoeveel procent van de gevangen vis overboord wordt gezet?
In 2006 hebben onderzoekers van IMARES vastgesteld dat van de totale hoeveelheid gevangen vis 49% op zee overboord is gezet (gediscard). In 2007 was dit 67%. Deze percentages zijn berekend op basis van bemonstering op Nederlandse boomkorschepen. Gezien de grote jaar-op-jaar variatie, kan op grond van deze percentages niet worden geconcludeerd of de jaarlijkse hoeveelheid discards in de afgelopen twee jaar aan het stijgen, dan wel aan het dalen is.
Wat betreft de andere vormen van visserij, verwijs ik naar de rapportage over discards in de Nederlandse visserij die ik op 26 oktober 2007 naar de Tweede Kamer heb gestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 664, nr. 14).
Geldt de doelstelling om ongewenste bijvangsten in de boomkorvisserij terug te brengen met 50% per schip of voor de hele vloot?
Het percentage van 50 is een Nederlands streefcijfer. Dit percentage is van toepassing op de hele vloot.
Het discards-probleem staat al decennia op de agenda van de EU, maar een effectieve aanpak is er nog niet, zo wordt gesteld in het rapport van de ARK. Welke maatregelen neemt het kabinet om de doelstelling te halen om in 2013 de ongewenste bijvangst ten opzichte van 2007 met 50% verminderd te hebben?
Momenteel wordt in Nederland geëxperimenteerd met maatregelen om bijvangst te beperken. Ook vindt het nodige onderzoek plaats. Uiteindelijk zal voor dit probleem een Europese oplossing gevonden moeten worden.
De Europese Commissie stelt hoge prioriteit aan de aanpak van de teruggooiproblematiek in de visserij. Naar aanleiding van de door de Commissie uitgebrachte mededeling vindt in Europees verband een discussie plaats met lidstaten en stakeholders over ideeën en suggesties om teruggooi te verminderen. Inmiddels heeft de Commissie twee visserijtakken geselecteerd waar zij als eerste het nieuwe beleid willen invoeren. Het betreft hier de langoustine (nephrops) visserij ten zuidwesten van Engeland en de 80 mm boomkorvisserij op de Noordzee. Wanneer precies deze voorstellen zullen worden gepresenteerd, is op dit moment nog onbekend. De Commissie gaat – zo heeft ze gesteld – uit van resultaatverplichtingen in het beheer in plaats van het introduceren van gedetailleerde regelgeving.
Meet de Algemene Inspectiedienst (AID) de mazen volgens een geijkte methode?
Ja. De methode voor het meten van mazen van visnetten is door de Europese Commissie voorgeschreven in verordening (EG) nr. 129/2003 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de bepaling van de maaswijdte en de twijndikte van visnetten (PbEG L 22). De in deze verordening voorgeschreven meetmethode wordt door de Algemene Inspectiedienst gevolgd bij het meten van mazen.
Verordening (EG) nr. 129/2003 is op 10 juni 2008 vervangen door Verordening (EG) nr. 517/2008 van de Commissie van 10 juni 2008 houdende bepalingen inzake de bepaling van de maaswijdte en de twijndikte van visnetten (PbEU L 151). De verordening stelt andere eisen aan de te gebruiken meetinstrumenten en geeft voorschriften voor de wijze waarop met de instrumenten gemeten moet worden.
Deze verordening wordt in Nederland vanaf 1 juli 2009 toegepast. Per die datum wordt het gebruik van de omegamaaswijdtemeter, een maaswijdtemeter die voldoet aan de specificaties van de verordening, verplicht gesteld. Dit is binnen de door de verordening geboden overgangstermijn die loopt tot 1 september 2009.
Kan het kabinet een overzicht geven van de maximaal toegestane motorvermogens van de boomkorkotters, het aantal en percentage kotters wat hier reeds aan voldoet, en op welk tijdstip alle boomkorkotters moeten voldoen aan het aan deze motorvermogens?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brieven aan de Kamer van 24 mei 2005 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 675, nr. 10) en van 17 juni 2008 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 675, nr. 44) met het bijbehorende LEI-rapport «Tussenevaluatie co-management en motorvermogen».
Op dit moment maken nog slechts 9 vaartuigen gebruik van de overgangsmaatregel (max 400 pk) en vanaf 1 mei 2009 geldt voor alle Eurokotters de norm van 300 pk.
Kan het kabinet uiteenzetten welk percentage van de aanlandingen van de boomkorkottervisserij de AID controleert?
Nederland streeft ernaar voor alle aanlandingen van de boomkorkottervloot 100% administratieve controles uit te voeren en 10–12% fysieke controles.
In de praktijk vinden er 100% administratieve controles plaats (logboek gegevens) en daarnaast tevens 100% administratieve cross-checks. Dit zijn zowel checks van de logboek gegevens met de VMS gegevens, als checks van de logboek gegevens met de verkoop gegevens.
Fysieke controles vinden op basis van een indeling gebaseerd op risico-analyses plaats. Daarbij worden ofwel 5–6% van de aanlandingen, of 10% van de aanlandingen gecontroleerd.
Verder heeft de AID kunnen constateren dat alleen al de aanwezigheid van controleurs in de havens en visafslagen naleving stimuleert. Deze vorm van generaal toezicht waarmee naleving wordt afgedwongen, komt niet terug in percentage fysieke controles, maar wordt wel als instrument ingezet.
Welke inspanningen worden gedaan door ministerie van LNV en Visserijwezen om producten uit het innovatiebeleid (bijvoorbeeld pulskor) binnen de juridische kaders van de EU verdedigd te krijgen?
De projecten die in het kader van het innovatiebeleid voor de visserij worden ondersteund, vinden hun juridische basis in de Verordening 1198/2006 inzake het Europees Visserijfonds. Meer specifiek geeft artikel 41 van deze verordening het juridische kader waarbinnen de projecten worden toegekend en uitgevoerd. Het EVF-Comité van Toezicht, dat bestaat uit vertegenwoordigers van de Europese Commissie, de Nederlandse overheid en nationale stakeholders, ziet toe op de doeltreffendheid, kwaliteit en voortgang van de maatregelen onder het EVF.
Het pulskorproject is als innovatietraject gestart in de periode voorafgaand aan het EVF en heeft een juridische basis in Verordening 1263/1999 met betrekking tot het Financieringsinstrument voor de oriëntatie van de visserij.
Het gebruik van de pulskor als visserijtechniek is toegestaan op basis van Verordening (EC) nr. 40/2008 van 16 januari 2008. Dit betreft een vrijstelling die vooralsnog steeds voor de periode van één jaar wordt gegeven. Ik zet mij ervoor in de vrijstelling een structureel karakter te geven.
Welke kaders geeft de EU ten aanzien van het visserij innovatiebeleid zowel ecologisch, juridisch als financieel?
Verordening 1198/2006 inzake het Europees Visserijfonds in algemene zin en meer specifiek art. 41 van deze verordening bepaalt het juridische kader. Artikel 4e van de EVF-verordening bepaalt dat bijstand aan de visserijsector uit het EVF gericht dient te zijn op de bevordering van de bescherming en de verbetering van het milieu en de natuurlijke rijkdommen. Het financiële kader voor het innovatiebeleid is vastgelegd in het door de Europese Commissie goedgekeurde EVF-Operationele Programma dat ik de Kamer op 17 januari 2008 heb toegezonden.
Wordt er in andere EU-landen gewerkt met een optimale vlootomvang, en zo ja, hoe wordt deze vastgesteld?
De Europese Commissie probeert in het kader van het jaarlijkse vlootverslag via richtlijnen lidstaten ertoe te bewegen aan te geven in hoeverre er een balans is tussen de visserijcapaciteit en de visserijmogelijkheden. Daarbij wordt gekeken naar biologische, vloottechnische, economische en sociale factoren. Het blijkt dat de meeste lidstaten grote moeite hebben hieraan invulling te geven. Door de grote mate van diversiteit in de visserijvloot is het erg moeilijk daar een optimale omvang voor te berekenen.
Is het kabinet voornemens om de vloot verder te beperken met 15%, of zijn hiertoe geen plannen?
De capaciteitsreductie van 15%, die ik tijdens de looptijd van het Europese Visserijfonds (2007–2013) zou realiseren, heb ik al gerealiseerd tijdens de saneringsronde, die eind 2007 heeft plaatsgevonden. Ik heb op dit moment geen plannen om de capaciteit van de vloot verder te verminderen.
Welk belang vertegenwoordigt de visserij ten aanzien van sociale en culturele zaken? Is dit ook in een financieel belang uit te drukken?
Algemeen wordt aangenomen dat de sociaal culturele waarde van de visserijsector groot is. Dat betreft uiteenlopende zaken als de arbeidsvreugde, de bron voor ondernemerschap en de sterke familietraditie die in het vak van visserman ligt besloten. Maar ook de vele kunstuitingen en verwijzingen naar de visserij in zowel schilderijen, beelden en boeken en geschriften duiden op een grote sociaal culturele waarde.
Ook in de lokale cultuur van visserijgebieden is de relatie met de sector duidelijk zichtbaar: in de havens, bij visserijdagen, in musea en bij verschillende tentoonstellingen, blijkt dat de cultuur van de visserij in gebieden sterk geworteld is. Genoemde zaken vertegenwoordigen in sommige gevallen een directe financiële waarde, bijvoorbeeld als trekpleister voor toerisme. In andere gevallen gaat het meer om immateriële waarden, zoals bijvoorbeeld de wetenschap in een familietraditie te staan.
Wat zijn de kosten die gemaakt worden voor het onderzoeksschip de Tridens waarmee Imares onderzoek uitvoert?
De kosten (inclusief bemanning) voor het onderzoeksschip Tridens bedroegen in 2007 € 2 719 397.
Wordt binnen het integraal beheerplan Noordzee 2015 de koppeling gelegd tussen natuur- en visserijbeleid?
Ja.
Nederland zal op grond van Europees en internationaal beleid en verplichtingen vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) en het OSPAR-verdrag voor de bescherming van de Noord-Oost Atlantische Oceaan, zeegebieden met bijzondere ecologische waarden in het Nederlandse deel van de Noordzee (territoriale zee en Exclusieve Economische Zone (EEZ) beschermen. Een belangrijk doel is ook voor de zee een samenhangend Europees netwerk van beschermde natuurgebieden tot stand te brengen, het zogenaamde Natura 2000-netwerk. Dit netwerk heeft betrekking op de territoriale zee en de EEZ. Vanuit het OSPAR-verdrag wordt eveneens gewerkt aan het realiseren van een coherent netwerk van mariene beschermde gebieden voor de Noord-Oost Atlantische oceaan waar de Noordzee deel van uitmaakt.
Deze internationale verplichtingen zijn vastgelegd in de Nota Ruimte en uitgewerkt in het Integraal Beheerplan Noordzee 2015 (IBN). In het IBN zijn vier gebieden aangewezen die bijzondere ecologische waarden bezitten: het Friese Front, de Klaverbank, de Doggersbank en gedeelten van de Kustzee die al VHR-gebied zijn. Deze gebieden worden onder het regime van de Natuurbeschermingswet gebracht, waarbij duurzaam gebruik van de gebieden ook voor de visserij niet uitgesloten is. Dit zal voor sommige visserijmethodes wel betekenen, dat ze niet meer kunnen worden voortgezet.
Waar staat Nederland ten opzichte van andere lidstaten ten aanzien van het beoogde handhavings- en nalevingsniveau, inzet en capaciteit?
De Europees Rekenkamer heeft in december 2007 een kritisch rapport over inspectie, controle en handhaving van het Europees visserijbeleid gepresenteerd.
In het Rekenkameronderzoek stond het functioneren van het toezicht van de Commissie op de lidstaten centraal.
Met het oog daarop zijn de inspectiesystemen van zes lidstaten door de Rekenkamer onderzocht. Naast Nederland waren dat Frankrijk, Italië, Spanje, Verenigd Koninkrijk en Denemarken.
Het onderzoek van de Europese Rekenkamer bevestigt dat het niveau van de controle op de uitvoering van het Europese Visserijbeleid in de verschillende lidstaten niet altijd gelijkwaardig is. In het Europese Rekenkamer rapport komt over de Nederlandse situatie een redelijk positief beeld naar voren.
Ook de Europese Commissie heeft begin dit jaar een analyse gemaakt over de controle prestaties in vijftien lidstaten. Tijdens de informele Raad van 18 februari jl. heeft Commissaris Borg de Raad geïnformeerd over de resultaten van dit onderzoek naar het functioneren van de visserijcontroles.
Uit dit onderzoek kwam Nederland als beste naar voren, maar ten algemene bleek dat Europa-breed de naleving van het visserijbeleid tekort schiet (zie hierover ook mijn brief aan de Kamer van 5 maart 2008 (Tweede kamer, vergaderjaar 2007–2008, 21 501-32, nr. 270)).
Een conclusie uit de evaluatie van de structuurnota Vissen naar Evenwicht was dat ontwikkelen en toepassen van selectievere vangsttechnieken kostbaar is en tot minder vangsten leidde. Kan het kabinet uiteenzetten waarom zij, gezien de problemen met de platvisbestanden en de omvang van de bijvangsten in de kottervisserij, niet heeft gewezen op het lange termijn belang om de bijvangsten aan te pakken?
De evaluatie van de structuurnota Vissen naar Evenwicht werd in 2002 uitgevoerd. De uitkomst van deze evaluatie, ook op het punt van de problematiek van de bijvangsten, is betrokken in de beleidsvorming zowel op nationaal als Europees vlak. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 7.
Verwezen naar een project op initiatief van de Taksforce Duurzame Noordzeevisserij over de ontwikkeling van duurzaam en innovatief vissen («derde project in laatste alinea»). Kan worden aangegeven hoeveel dit project heeft gekost? Kan de Kamer het eindrapport van dit project ontvangen?
Op initiatief van de Task Force Duurzame Noordzeevisserij zijn in 2006 drie 3 innovatieprojecten gestart: twee projecten waarin vissers meer duurzame vistechnieken uittesten en één visketenpilot. Onderdeel van deze laatste pilot was een project waarbij vissers technische innovaties aan boord uittesten, zoals aanpassingen van de vismethodes of het meer «gericht» vissen met gebruikmaking van historische vangstgegevens. Dit is vastgelegd in een DVD getiteld: «Duurzaam en innovatief vissen voor een gezonde vissector» en deze heeft als voorlichtingsinstrument in de sector gediend. De totale kosten van het totale ketenproject betroffen € 46 062, 94. Het eindrapport is bijgevoegd.1
Het Visserij Innovatie Platform (VIP) stimuleert door middel van proefprojecten innovatie plannen van vissers en/of ketenplannen. De projecten moeten gericht zijn op de ontwikkeling c.q. het testen van nieuwe innoverende technieken die de visserij en/of op het duurzamer c.q. economisch rendabeler maken van de visketen.
Kan het kabinet uiteenzetten wat haar focus is in de projecten die voor subsidie in aanmerking komen? Hoe verhoudt dit zich tot de één miljoen euro die is toegekend naar het Sea Fish Center?
Voor het kabinet geldt als focus voor het innovatiebeleid de mate waarin projecten bijdragen aan de gewenste transitie naar een duurzame visserij. Het gaat daarbij voor het kabinet om innovaties op het gebied van meer selectieve vangstmethoden en de bijdrage aan de vermindering van bijvangsten en effecten voor het ecosysteem. Naast aanpassingen in de primaire visserij zelf betreft het innovaties die bijdragen aan de verduurzaming van de gehele visketen. Samenwerking tussen de verschillende partijen in de visketen is een belangrijke voorwaarde om innovatie kansrijk te maken en om die reden heb ik steun toegekend aan het North Sea Fish Center. In dit project werken vissers, afslagen, visverwerkende industrie, en handel samen aan een duurzame standaard voor Noordzeevis.
Waarom is het effect van verhandelbare quota onduidelijk? Waarom is gekozen voor het behouden van visrechten bij gesaneerde vissers? En wordt het gunstige economische effect van de sanering voor de overblijvende vissers hiermee deels teniet gedaan?
Het meten van het effect van verhandelbare quota is vanwege de vele factoren die de visserij beïnvloeden erg gecompliceerd.
De visrechten zijn bij het begin van het systeem van verhandelbare quota om niet aan de sector verstrekt op basis van historisch opgebouwde rechten. Nu betalen voor de opkoop van die visrechten wordt daarom door de Europese Commissie beschouwd als ongeoorloofde staatssteun. Het ontnemen van deze quota zonder vergoeding zou de werking van dit systeem van verhandelbare rechten ondermijnen. De gesaneerde vissers hebben in veel gevallen forse bedragen betaald voor het verkrijgen van de (extra) quota. Het is kabinetsbeleid dat bij het ingrijpen in een bestaand stelsel van verhandelbare rechten het vertrouwen van marktpartijen zo min mogelijk wordt aangetast (Tweede Kamer vergaderjaar 2000–2001, 24 036, nr. 182).
Om ervoor te zorgen dat de gesaneerde vissers hun quota niet onbeperkt in bezit kunnen houden, is in 2006 besloten de reserveringstermijn voor contingenten afkomstig van gesaneerde vaartuigen te beperken tot 3 jaar, waarna de contingenten op een vaartuig moeten worden geplaatst. Op die manier komen de visrechten van gesaneerde vissers, hoewel met enige vertraging, ook terecht bij de actieve vissers.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), Weekers (VVD), Van Haersma Buma (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Aptroot (VVD), voorzitter, Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Luijben (SP), Van der Veen (PvdA), Kalma (PvdA), Van Gerven (SP), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Cramer (CU), Van Dijck (PVV), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Heijnen (PvdA), Tang (PvdA), Vos (PvdA), ondervoorzitter, Sap (GL) en Vacature (algemeen).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Roemer (SP), Van der Burg (VVD), Jonker (CDA), Snijder-Hazelhoff (VVD), De Vries (CDA), Van Hijum (CDA), Van Beek (VVD), Boekestijn (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Van der Ham (D66), Gerkens (SP), Vermeij (PvdA), Kuiken (PvdA), Vacature (SP), Vacature (CDA), Anker (CU), De Roon (PVV), Irrgang (SP), Thieme (PvdD), Heerts (PvdA), Besselink (PvdA), Depla (PvdA), Vendrik (GL) en Mastwijk (CDA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31748-4.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.