31 746
Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet op het financieel toezicht ter uitvoering van richtlijn nr. 2007/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 11 juli 2007 betreffende de uitoefening van bepaalde rechten van aandeelhouders in beursgenoteerde vennootschappen (PbEU L 184)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

1. Inleiding

Het wetsvoorstel geeft uitvoering aan de richtlijn betreffende de uitoefening van bepaalde rechten van aandeelhouders in beursgenoteerde vennootschappen (richtlijn nr. 2007/36/EG1, hierna: «richtlijn»). De richtlijn beoogt de (grensoverschrijdende) uitoefening van rechten van aandeelhouders van beursgenoteerde vennootschappen te versterken en problemen in verband met grensoverschrijdend stemmen op te lossen.

De richtlijn vloeit voort uit het Actieplan «Modernisering van het vennootschapsrecht en verbetering van de corporate governance in de Europese Unie» van de Europese Commissie.2 Onderwerpen die in de richtlijn worden geregeld, zijn de harmonisatie van rechten van aandeelhouders (zoals het recht om onderwerpen aan te dragen voor de agenda van de algemene vergadering en vragen te stellen) en regels omtrent de oproeping tot de algemene vergadering, de verspreiding van informatie en het stemmen bij volmacht. Voorts regelt de richtlijn de mogelijkheid om via elektronische communicatiemiddelen deel te nemen aan de algemene vergadering en zijn lidstaten verplicht om voor de eigen beursvennootschappen een gelijke termijn te bepalen voor de registratie als aandeelhouder voorafgaand aan aandeelhoudersvergaderingen. Blokkering van de overdracht van aandelen van een beursvennootschap voorafgaand aan de algemene vergadering is na de registratiedatum niet langer toegestaan. De maatregelen in de richtlijn waaraan met dit wetsvoorstel uitvoering wordt gegeven, vergemakkelijken de deelname van aandeelhouders aan de besluitvorming in de algemene vergadering. Een grote aandeelhoudersparticipatie is een belangrijke voorwaarde voor goede corporate governance binnen ondernemingen.

Verschillende onderwerpen uit de richtlijn zijn al in de Nederlandse wetgeving geregeld. Dit geldt bijvoorbeeld voor de mogelijkheid om langs elektronische weg deel te nemen aan de algemene vergadering. De meerwaarde van de richtlijn ligt dan ook voor een belangrijk deel bij de grensoverschrijdende gevallen. Doordat ook de andere EU-lidstaten verplicht zijn om de uitoefening van rechten van aandeelhouders conform de richtlijn te faciliteren, mogen beleggers erop vertrouwen dat zij in de gehele EU door beursvennootschappen adequaat worden geïnformeerd over de voorgenomen en gerealiseerde besluitvorming in de algemene vergadering en dat zij bepaalde wettelijke rechten en bevoegdheden in grensoverschrijdende situaties kunnen uitoefenen.

Met betrekking tot het grensoverschrijdend stemmen is overigens nog van belang dat (rechten op) beursgenoteerde aandelen in de praktijk vaak worden gehouden via een keten van tussenpersonen. Het is in die gevallen vaak niet goed mogelijk voor de vennootschap om vast te stellen wie de daadwerkelijke investeerder («ultimate investor») is. Dit bemoeilijkt de communicatie tussen de vennootschap en die investeerders. De richtlijn bevat hieromtrent geen regeling. Daarvoor bestond onvoldoende steun bij de andere lidstaten. De Europese Commissie kondigt in overweging 11 van de richtlijn aan een aanbeveling met betrekking tot dit punt op te stellen.

De uitvoering van de richtlijn leidt tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek. Omdat tevens een aantal van de bepalingen uit de richtlijn uitgewerkt wordt in de Wet op het financieel toezicht, is de minister van Financiën medeondertekenaar van het wetsvoorstel. De Memorie van Toelichting is in overeenstemming met de minister van Financiën en de minister van Economische Zaken opgesteld.

2. Reikwijdte van de richtlijn

In de richtlijn zijn voorschriften opgenomen voor de uitoefening van bepaalde aan aandelen met stemrecht verbonden rechten van aandeelhouders in verband met algemene vergaderingen van beursvennootschappen. Wie aandeelhouder is, wordt bepaald door het recht dat op de vennootschap van toepassing is (artikel 1 lid 2 en artikel 2, onderdeel b, richtlijn). De richtlijn heeft betrekking op vennootschappen met een statutaire zetel in een lidstaat van de EU waarvan aandelen genoteerd zijn aan een reguliere beurs in de EU, dat wil zeggen dat de aandelen zijn toegelaten tot de handel op een in een lidstaat gelegen of werkzame gereglementeerde markt (artikel 1 lid 1 en artikel 2, onderdeel a, richtlijn), hierna ook aangeduid als «beursnotering». De definitie van gereglementeerde markt is te vinden in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht. De lidstaat die bevoegd is om regels te stellen betreffende de onder de richtlijn vallende aangelegenheden is de lidstaat waar de vennootschap haar statutaire zetel heeft (artikel 1 lid 2 richtlijn).

In Nederland kunnen ook certificaten van aandelen, die met medewerking van de vennootschap zijn uitgegeven, beursgenoteerd zijn. Op grond van artikel 2:113 BW worden ook de houders van de betreffende certificaten voor de algemene vergadering opgeroepen en hebben zij daarin de in de wet bepaalde rechten. In overeenstemming met de huidige regeling wordt in het onderhavige wetsvoorstel met zowel de aandeelhouders als de bedoelde certificaathouders rekening gehouden, bijvoorbeeld in de definitie van het begrip beursvennootschap (vgl. artikel 2:113 BW).

De bestaande regeling omtrent de algemene vergadering van de naamloze vennootschap (hierna: «NV») is opgenomen in titel 4 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: «BW»). Veel van de voorschriften van de richtlijn zijn reeds in het BW opgenomen en gelden daardoor voor (aandeelhouders van) beursvennootschappen en niet-beursvennootschappen. Voor zover de richtlijn tot aanpassing van de bestaande regels leidt, is per aanpassing afgewogen of deze ook moet gelden ten aanzien van de NV zonder beursnotering. Wanneer een dergelijke keuze is gemaakt, blijkt dit uit deze toelichting. De voorschriften voor beursvennootschappen omtrent het plaatsen van informatie op hun website (artikel 5 lid 4 en artikel 14 lid 2 richtlijn) worden in Hoofdstuk 5.1a van de Wet op het financieel toezicht (hierna: «Wft») opgenomen.

Het BW houdt er rekening mee dat aan aandeelhouders toegekende rechten ook door andere personen kunnen worden uitgeoefend, zoals certificaathouders en vruchtgebruikers. Waar de richtlijn leidt tot een uitbreiding van de rechten van aandeelhouders, volgt uit het systeem van de wet dat die uitbreiding ook ten goede komt aan de bedoelde andere personen.

Artikel 1 lid 3 van de richtlijn geeft lidstaten de mogelijkheid bepaalde vennootschappen van de toepassing van de richtlijn vrij te stellen. Het betreft ten eerste instellingen voor collectieve belegging in de zin van richtlijn nr. 85/611/EEG («icbe’s», onderdeel a). De bepalingen van boek 2 BW zijn van toepassing op deze instellingen wanneer zij de rechtsvorm van een naamloze vennootschap hebben. Er is geen aanleiding hiervan af te wijken. De bepalingen van Hoofdstuk 5.1a van de Wft zijn niet van toepassing op deze instellingen. Voor dergelijke instellingen gelden de regels afkomstig uit de bovengenoemde icbe-richtlijn, die zijn opgenomen in hoofdstuk 4 van de Wft. Er is geen aanleiding om de informatieverplichtingen die op grond van de onderhavige richtlijn worden geïmplementeerd in de Wft wel op deze icbe’s van toepassing te laten zijn, nu het vergelijkbare verplichtingen betreft als reeds in Hoofdstuk 5.1a van de Wft zijn opgenomen, welke ook niet op icbe’s van toepassing zijn. Daarom worden de icbe’s van de toepassing van de richtlijnbepalingen die in de Wft worden geïmplementeerd vrijgesteld.

Daarnaast kunnen instellingen, waarvan het uitsluitende doel is de collectieve belegging van uit het publiek aangetrokken kapitaal met toepassing van het beginsel van risicospreiding, van de toepassing van de richtlijn worden uitgesloten (onderdeel b). Dit zijn beleggingsinstellingen die sterk lijken op de Europeesrechtelijk gereguleerde icbe’s, maar buiten de definitie daarvan vallen. Doorgaans zullen het closed end beleggingsinstellingen zijn, aangezien de toepassing van de Europese Icbe-richtlijn1 beperkt is tot open end beleggingsinstellingen. Voor de toepassing van de bepalingen van boek 2 van het BW maakt de kwalificatie van open end of closed end beleggingsinstelling geen verschil. Beide vallen onder het toepassingsbereik wanneer voor de rechtsvorm naamloze vennootschap is gekozen. De bepalingen van Hoofdstuk 5.1a van de Wft zijn van toepassing op closed end beleggingsinstellingen (zie hierboven). Er is geen aanleiding om ten aanzien van de in de Wft te implementeren informatieverplichtingen op grond van de richtlijn, die vergelijkbaar van aard zijn met de reeds in dat hoofdstuk opgenomen bepalingen, een ander toepassingsbereik te kiezen. Een vrijstelling van de toepassing van de richtlijn is niet opportuun.

Tenslotte mogen de lidstaten coöperatieve vennootschappen vrijstellen (onderdeel c). De Nederlandse coöperatie is een species van de rechtsvorm vereniging (artikel 2:53 e.v. BW). De richtlijn is niet van toepassing op dergelijke Nederlandse coöperaties en vrijstelling is derhalve niet nodig. Een andere coöperatieve rechtsvorm is de Europese coöperatieve vennootschap met statutaire zetel in Nederland. Deze rechtsvorm wordt beheerst door de regels neergelegd in Verordening nr. 1435/2003 betreffende het statuut voor een Europese Coöperatieve Vennootschap (SCE)2 en de Uitvoeringswet verordening Europese coöperatieve vennootschap (Stb. 2006, 425). De Europese coöperatieve vennootschap kent een in aandelen verdeeld kapitaal. Deze aandelen zijn op naam gesteld. Zij kunnen alleen worden overgedragen of verkocht aan een lid of een persoon die het lidmaatschap van de vennootschap verkrijgt. Hiervoor is instemming nodig van de algemene vergadering of van het leidinggevend of bestuursorgaan (artikel 4 leden 3 en 11 Verordening nr. 1435/2003). Door deze voorwaarden, verbonden aan de overdracht van de aandelen, leent deze rechtsvorm zich niet voor een beursnotering. Omdat de bepalingen van de richtlijn niet van toepassing zijn op de Europese coöperatieve vennootschap zonder beursnotering, behoeft deze ook niet van de toepassing te worden vrijgesteld.

De voorschriften in de richtlijn zijn minimumvoorschriften. De lidstaten mogen verdere verplichtingen opleggen aan vennootschappen of op een andere wijze nadere maatregelen nemen om het de aandeelhouders gemakkelijker te maken de in de richtlijn genoemde rechten uit te oefenen (artikel 3 richtlijn).

3. Gelijke behandeling van aandeelhouders

Op grond van artikel 4 van de richtlijn is de vennootschap verplicht zorg te dragen voor een gelijke behandeling van alle aandeelhouders die zich in identieke omstandigheden bevinden wat de deelneming aan en de uitoefening van stemrechten in de algemene vergadering betreft. In artikel 2:92 lid 2 BW is reeds in algemene zin bepaald dat NV’s hun aandeelhouders (en certificaathouders) die zich in gelijke omstandigheden bevinden, op dezelfde wijze moeten behandelen. Het BW is op dit punt dus reeds in overeenstemming met de richtlijn.

4. Informatie voorafgaand aan de algemene vergadering

Artikel 5 van de richtlijn geeft voorschriften over de oproeping tot de algemene vergadering. De vennootschap moet de oproeping uiterlijk op de eenentwintigste dag vóór de dag van de algemene vergadering doen uitgaan (artikel 5 lid 1, eerste alinea, richtlijn). De oproepingstermijn is verbonden met de registratiedatum. De richtlijn schrijft het gebruik van een registratiedatum voor om het recht tot deelname aan de algemene vergadering vast te stellen (artikel 7 lid 2 richtlijn). Tussen de uiterst toelaatbare datum voor de oproeping en de registratiedatum moet een periode van ten minste acht dagen verstrijken. Bij de berekening van deze periode worden deze twee data niet meegeteld (artikel 7 lid 3 richtlijn). Zoals in paragraaf 6 nader wordt toegelicht, wordt voorgesteld om de registratiedatum in Nederland vast te leggen op de eenentwintigste dag voor de dag van de algemene vergadering. De oproeping dient daarom uiterlijk op de dertigste dag voor de vergadering uit te gaan. Op grond van artikel 2:115 BW geldt thans een algemene oproepingstermijn van ten minste 15 dagen, hetgeen voor beursvennootschappen echter niet verenigbaar is met de richtlijn. De oproepingstermijn voor beursvennootschappen wordt daarom verlengd tot ten minste 30 dagen.

De in artikel 5 lid 1 van de richtlijn genoemde minimale oproepingstermijn geldt onverminderd artikel 9 lid 4 en artikel 11 lid 4 van richtlijn nr. 2004/25/EG betreffende het openbaar overnamebod1 (artikel 5 lid 1, eerste alinea, richtlijn). Deze artikelen staan toe dat voor een algemene vergadering, die wordt bijeengeroepen in verband met het treffen van bepaalde maatregelen ter bescherming tegen een overnamebod, een oproepingstermijn van minimaal twee weken wordt gehanteerd. Dit is uitgewerkt in artikel 2:359b lid 1 onderdeel a en b en lid 2 BW.2 Hierin is bepaald dat de oproeping voor een dergelijke algemene vergadering niet later dan op de vijftiende dag voor die van de vergadering mag geschieden. Deze regeling kon destijds worden ingevoerd, ervan uitgaand dat het gebruik van een registratiedatum niet verplicht is. Het gebruik van een registratiedatum wordt echter op grond van de richtlijn – in beginsel – verplicht voor alle algemene vergaderingen van beursvennootschappen. Door de keuze voor een registratiedatum die ligt op de eenentwintigste dag voor de algemene vergadering, wordt de minimale oproepingstermijn steeds dertig dagen. Dit betekent dat de in artikel 2:359b BW vermelde oproepingstermijn ook zal moeten worden verlengd tot dertig dagen. Deze consequentie kan slechts worden vermeden wanneer de registratiedatum op de zesde dag, of nog korter, voor de vergadering zou worden gesteld. Dan voldoet men aan het vereiste dat er minimaal acht dagen liggen tussen de dag van de oproeping (15e dag voor de dag van de vergadering) en de dag van registratie (6 dagen voor de dag van de vergadering). Een dergelijke registratiedatum, die zo kort op de dag van de algemene vergadering ligt en zal moeten gelden voor alle algemene vergaderingen (vgl. artikel 7 richtlijn), is echter in de praktijk niet goed hanteerbaar.

De richtlijn bepaalt voorts dat de oproeping voor een algemene vergadering, niet zijnde de jaarvergadering, onder bepaalde voorwaarden kan uitgaan uiterlijk op de veertiende dag voor de dag van de algemene vergadering. De vennootschap moet de aandeelhouders dan de mogelijkheid bieden langs elektronische weg te stemmen en de algemene vergadering moet met ten minste een twee-derde meerderheid tot verkorting van de oproepingstermijn hebben besloten. Dit besluit geldt uiterlijk tot de volgende jaarvergadering (artikel 5 lid 1, tweede alinea, richtlijn). De uniforme registratiedatum geldt echter zowel voor de jaarvergadering als voor een buitengewone vergadering. Zoals ook hiervoor naar voren is gekomen, is de consequentie van de keuze voor een registratiedatum die ligt op de eenentwintigste dag voor de algemene vergadering, dat van deze optie geen gebruik kan worden gemaakt. De datum van oproeping (14 dagen voor de vergadering) zou dan na de registratiedatum (21 dagen voor de vergadering) komen te liggen. Van deze optie zou alleen gebruik kunnen worden gemaakt indien men kiest voor een registratiedatum die op de vijfde dag – of nog korter – voor de algemene vergadering ligt. Alleen dan wordt voldaan aan het vereiste dat er tussen de dag van oproeping en de dag van registratie ten minste acht dagen verstrijken en men op de veertiende dag voor de vergadering de oproeping doet uitgaan. In gevallen waarbij men een registratiedatum hanteert die verder voor de dag van de algemene vergadering is gelegen, komt men aan het gebruik van deze optie niet toe.

De termijn tussen de oproeping en de algemene vergadering mag ook worden verkort wanneer het een vergadering betreft die wordt gehouden omdat het bij de initiële vergadering vereiste quorum niet is gehaald. Als voorwaarde geldt dat er geen nieuw punt op de agenda is geplaatst en de eerste oproeping geldig is geschied. In dat geval geldt dat er tussen de oproeping en de dag van de algemene vergadering ten minste tien dagen moeten verstrijken (artikel 5 lid 1, derde alinea, richtlijn). De richtlijn wijkt in deze situatie voorts af van het beginsel dat er acht dagen dienen te verstrijken tussen de dag van oproeping en de dag van registratie. Er moeten in dit geval tussen de laatst toelaatbare datum voor de oproeping en de registratiedatum ten minste zes dagen verstrijken. Bij de berekening van deze periode worden deze twee data niet meegeteld (artikel 7 lid 3, laatste volzin, richtlijn).

In artikel 2:120 lid 3 BW is opgenomen dat, tenzij bij de wet of de statuten anders is bepaald, de geldigheid van besluiten niet afhankelijk is van het ter vergadering vertegenwoordigd gedeelte van het kapitaal. In de wet wordt slechts enkele malen een quorumeis gesteld. Dit geldt onder andere bij besluitvorming na een gebrekkige oproeping (artikel 2:114 en 115 BW). Statutair kan ook voor andere besluiten een quorumeis worden gesteld. In artikel 2:120 lid 3 BW is een regeling opgenomen voor nieuwe vergaderingen die worden bijeengeroepen omdat het statutair vereiste quorum niet aanwezig was op de eerste vergadering. In de nieuwe vergadering geldt de eis omtrent het quorum niet meer, tenzij de statuten anders bepalen. Bij de oproeping voor deze nieuwe vergadering moet worden vermeld dat en waarom een besluit kan worden genomen, zonder dat er eisen omtrent het quorum gelden. Er zijn geen bijzondere regels voor de wijze van oproeping (of de daarvoor geldende termijn en andere formaliteiten) voor een dergelijke nieuwe vergadering. Voorgesteld wordt de bestaande situatie zoveel mogelijk te handhaven en geen gebruik te maken van de optie in de richtlijn. Van belang is dat de oproepingstermijn voor een dergelijke vergadering op grond van de richtlijn slechts met twee dagen zal kunnen worden verkort ten opzichte van de initiële vergadering. Wanneer de registratiedatum wordt bepaald op de eenentwintigste dag voor de algemene vergadering en een periode van zes dagen ligt tussen de dag van oproeping en de dag van registratie (artikel 7 lid 3, laatste volzin, richtlijn), dan dient de oproeping uiterlijk op de achtentwintigste dag voor de algemene vergadering uit te gaan. Een oproeping waarbij ten minste tien dagen verstrijken tussen de dag van oproeping en de dag van de algemene vergadering is slechts te realiseren indien wordt gekozen voor een registratiedatum die ligt op de vierde dag – of nog korter – voor de algemene vergadering. Zo’n korte registratietermijn, die zoals ook hiervoor is aangegeven zou moeten gelden voor alle algemene vergaderingen van beursvennootschappen, is in de praktijk niet goed hanteerbaar. Daarom zal ook voor een vergadering die wordt gehouden omdat tijdens de eerste vergadering het vereiste quorum niet aanwezig was, een minimale oproepingstermijn van dertig dagen gelden.

Artikel 5 lid 2 van de richtlijn schrijft voor dat de oproeping moet uitgaan op een wijze die snelle toegang tot de oproeping op niet-discriminerende basis garandeert. De vennootschap moet gebruik maken van media waarvan redelijkerwijs mag worden aangenomen dat ze voor een doeltreffende verspreiding van informatie in de gehele Gemeenschap kunnen zorgen. De lidstaat mag de vennootschap niet verplichten alleen gebruik te maken van media waarvan de exploitanten op zijn grondgebied gevestigd zijn. Deze voorschriften gelden onverminderd nadere voorschriften betreffende kennisgeving of bekendmaking die zijn opgelegd door de lidstaat. Op grond van artikel 2:113 lid 2 BW geldt als hoofdregel voor NV’s dat de oproeping voor de algemene vergadering geschiedt door een aankondiging in een landelijk verspreid dagblad. In lid 3 is opgenomen dat de statuten kunnen bepalen dat de houders van aandelen op naam worden opgeroepen door middel van oproepingsbrieven gericht aan de adressen van die aandeelhouders zoals deze zijn vermeld in het register van aandeelhouders. Lid 4 bepaalt dat de houders van aandelen op naam, alsmede de houders van de certificaten van aandelen, die met medewerking van de vennootschap zijn uitgegeven, kunnen instemmen met de oproeping door middel van een langs elektronische weg toegezonden leesbaar en reproduceerbaar bericht aan het adres dat door hen aan de vennootschap voor dit doel is bekend gemaakt. Tenslotte is in het vijfde lid opgenomen dat de statuten kunnen bepalen dat de houders van aandelen aan toonder alsmede de houders van de certificaten van aandelen, die met medewerking van de vennootschap zijn uitgegeven, worden opgeroepen door een langs elektronische weg openbaar gemaakte aankondiging, welke tot aan de algemene vergadering rechtstreeks en permanent toegankelijk is. De in artikel 2:113 lid 2 neergelegde hoofdregel van oproeping via een landelijk verspreid dagblad voldoet niet aan de voorschriften van de richtlijn. De richtlijn schrijft immers voor dat van media gebruik moet worden gemaakt, waarvan redelijkerwijs mag worden aangenomen dat ze voor een doeltreffende verspreiding van informatie in de gehele Gemeenschap kunnen zorgen. Dat is met een aankondiging via een landelijk verspreid dagblad niet het geval. Er dient daarom voor beursvennootschappen een andere wijze van oproeping te worden voorgeschreven.

Over de wijze van oproeping voor de algemene vergadering is geconsulteerd via de website van het Ministerie van Justitie (consultatie over de uitvoering van de richtlijn aandeelhoudersrechten d.d. 19 juli 2007). Aan marktpartijen is gevraagd of men van mening is dat artikel 2:113 lid 5 BW voldoet aan de voorwaarden die de richtlijn stelt, of dat men vindt dat aanvullende regels nodig zijn. In dit artikellid is opgenomen dat oproeping kan geschieden door een langs elektronische weg openbaar gemaakte aankondiging. Op het consultatiedocument is onder andere gereageerd door VNO-NCW, de Gecombineerde Commissie Vennootschapsrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie, de Vereniging van Effectenbezitters, de Nederlandse Vereniging van Banken, Eumedion en de Vereniging Effecten Uitgevende Ondernemingen (VEUO). In het algemeen vinden de marktpartijen dat de bestaande regeling voldoet. Er zijn wel enkele suggesties gedaan ter aanvulling van de regeling van de oproeping. Zo is voorgesteld de distributie van informatie rondom de algemene vergadering bij één instantie neer te leggen. Daarnaast is gesuggereerd een lijst van alle via elektronische weg gedane oproepingen centraal vast te leggen. In de richtlijn is geen verplichting voor lidstaten opgenomen een centraal register van door beursvennootschappen gedane oproepingen in te stellen. Ook is er voor beursvennootschappen geen verplichting de oproeping bij één instantie of een centraal register in te dienen. Om geen verplichtingen op te leggen die verder gaan dan de voorschriften van de richtlijn, worden deze suggesties thans niet overgenomen. Dit laat onverlet dat marktpartijen desgewenst zelf initiatieven kunnen ondernemen met betrekking tot het aanleveren, publiceren en verspreiden van informatie bij en via een centraal punt. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de initiatieven van de Stichting Communicatiekanaal Aandeelhouders en de Stichting Elektronische Communicatie Vennootschappen en Aandeelhouders.

Voorgesteld wordt om de oproeping door middel van een langs elektronische weg openbaar gemaakte aankondiging voor beursvennootschappen als hoofdregel te laten gelden. Hiertoe wordt artikel 2:113 BW aangevuld. Primair wordt daarbij gedacht aan het plaatsen van de oproeping op de voor iedereen te bereiken website van de vennootschap. Beursvennootschappen kennen op grond van de Wet op het financieel toezicht de verplichting tot het aanhouden van een website. In de Nederlandse corporate governance code is nader uitgewerkt dat een beursvennootschap alle informatie die zij krachtens het op haar van toepassing zijnde vennootschapsrecht en effectenrecht dient te publiceren, op een afzonderlijk en als zodanig herkenbaar gedeelte van de website van de vennootschap plaatst1. Ook sluit plaatsing van de oproeping op de eigen website van de vennootschap aan bij lid 4 van artikel 5 van de richtlijn. Hierin is bepaald dat de vennootschap bepaalde informatie (waaronder de oproeping) op haar website ter beschikking stelt.

De richtlijn houdt rekening met een afwijkende wijze van oproeping van aandeelhouders van wie de adressen bekend zijn. Indien de vennootschap de namen en adressen van haar aandeelhouders uit een bestaand register kan halen, kan oproeping geschieden door deze toe te sturen aan elk van de geregistreerde aandeelhouders (artikel 5 lid 2, tweede alinea, richtlijn). Deze richtlijnoptie maakt het mogelijk om de wijze van oproeping, neergelegd in de eerdergenoemde leden 3 en 4 van artikel 2:113 BW te handhaven.

De richtlijn schrijft voor dat de vennootschap voor de oproeping geen specifieke kosten in rekening mag brengen (artikel 5 lid 2, derde alinea, richtlijn). Dergelijke kosten zouden een barrière zijn voor de toegang tot de oproeping. Daarvan is in de Nederlandse situatie geen sprake. Er kunnen kosten verbonden zijn aan het plaatsen van de oproeping op de website of de verzending van de oproeping per brief, maar deze kosten komen voor rekening van de vennootschap. Dit voorschrift behoeft daarom geen verdere uitwerking.

Het derde lid van artikel 5 van de richtlijn bevat voorschriften omtrent de inhoud van de oproeping. Deze worden in artikel 2:114 BW opgenomen. Het vierde lid van artikel 5 ziet op informatie die de vennootschap op haar website beschikbaar dient te stellen. Er bestaat in Nederland slechts voor beursvennootschappen een verplichting tot het aanhouden van een website. Deze was voorheen neergelegd in artikel 5:59 lid 2 van de Wft. Deze bepaling is met de implementatie van de richtlijn transparantie (richtlijn nr. 2004/109/EG, PbEU L 390) onbedoeld uit de Wft verwijderd, maar zal ingevolge de Reparatiewet Wft (Kamerstukken II 2007/08, 31 468, nrs. 1–9) weer worden opgenomen. In dit wetsvoorstel worden in het voorgestelde artikel 5:25ka de bepalingen uit de onderhavige richtlijn tot vermelding van bepaalde informatie op de website opgenomen. Op grond van de Wft zijn beursvennootschappen reeds verplicht bepaalde informatie op de website te plaatsen. Ook zijn zij op grond van de Wft verplicht bepaalde informatie omtrent algemene vergaderingen openbaar te maken. Er is daarom voor gekozen de in de richtlijn opgenomen verplichtingen voor beursvennootschappen tot vermelding van bepaalde informatie op de website, op te nemen in de Wft. Verwezen wordt naar de toelichting op artikel 5:25ka van de Wft.

5. Recht om punten op de agenda van de algemene vergadering te plaatsen en ontwerpresoluties in te dienen

Op grond van artikel 6 lid 1, onderdeel a, van de richtlijn moeten aandeelhouders, individueel of collectief, het recht hebben om punten op de agenda van de algemene vergadering te plaatsen. De richtlijn stelt als eis voor de uitoefening van dit recht dat het punt wordt gemotiveerd of vergezeld gaat van een ontwerpresolutie ter goedkeuring op de algemene vergadering. Met een ontwerpresolutie wordt een ontwerpbesluit bedoeld.

In Nederland is het agenderingsrecht uitgewerkt in artikel 2:114a BW. Een onderwerp, waarvan de behandeling schriftelijk is verzocht door een of meer aandeelhouders die daartoe gerechtigd zijn, wordt opgenomen in de oproeping of op dezelfde wijze aangekondigd indien de vennootschap het verzoek niet later dan op de zestigste dag voor die van de vergadering heeft ontvangen. Aandeelhouders hebben dus reeds het recht punten aan te dragen voor de agenda. Aan het uitoefenen van dit recht is niet de voorwaarde verbonden dat het onderwerp moet worden voorzien van een motivering of een ontwerpbesluit. Wel is in lid 1 van artikel 2:114a BW opgenomen dat de vennootschap agendering van een onderwerp kan weigeren, indien een zwaarwichtig belang van de vennootschap zich daartegen verzet. Om de wet in overeenstemming te brengen met dit onderdeel van de richtlijn, wordt voorgesteld artikel 2:114a BW aan te passen. Verwezen wordt naar de toelichting op dit artikel.

Op grond van artikel 6 lid 1, onderdeel b, van de richtlijn moeten aandeelhouders met betrekking tot op de agenda voor een algemene vergadering opgenomen of daarin op te nemen punten ontwerpresoluties kunnen indienen. Deze bepaling valt in twee gedeelten uiteen. Ten eerste omvat zij de situatie dat de aandeelhouder met betrekking tot punten die reeds op de agenda staan, ontwerpbesluiten wil indienen. Hiervoor geldt dat bij de oproeping de vastgestelde agenda bekend wordt gemaakt. Wanneer een aandeelhouder een ontwerpbesluit wil indienen met betrekking tot een onderwerp dat reeds op de agenda staat, zal dat tijdens de algemene vergadering kunnen geschieden. Iedere aandeelhouder is bevoegd in de algemene vergadering het woord te voeren (artikel 2:117 BW). Wanneer het agendapunt aan de orde is, zal de aandeelhouder via zijn spreekrecht een voorstel met betrekking tot dit punt kunnen indienen. Het is dus reeds mogelijk met betrekking tot punten die reeds op de agenda staan ontwerpbesluiten in te dienen. De tweede situatie ziet op het geval dat een onderwerp nog niet op de agenda staat en de aandeelhouder een ontwerpbesluit wil indienen. Het is op grond van artikel 2:114a BW ook reeds mogelijk een ontwerpbesluit te agenderen. De richtlijn behoeft op dit onderdeel geen uitwerking.

In artikel 6 lid 1, tweede alinea, van de richtlijn is opgenomen dat de uitoefening van het recht om punten op de agenda te plaatsen mag worden beperkt tot de jaarlijkse algemene vergadering. Wel moeten aandeelhouders dan het recht hebben om, individueel of collectief, buiten de jaarlijkse algemene vergadering een algemene vergadering bijeen te roepen (of door de vennootschap bijeen te laten roepen) met een agenda die ten minste alle punten bevat waar deze aandeelhouders om hebben verzocht. Het agenderingsrecht op grond van artikel 2:114a BW geldt thans al zowel voor de jaarlijkse algemene vergadering als voor bijzondere algemene vergaderingen. Er is geen aanleiding om hierin verandering te brengen. Er wordt daarom geen gebruik gemaakt van deze optie in de richtlijn.

De lidstaten kunnen bepalen dat het recht om punten te agenderen en ontwerpbesluiten in te dienen schriftelijk wordt uitgeoefend, wat verzending per post of langs elektronische weg kan omvatten (artikel 6 lid 1, derde alinea, richtlijn). In lid 1 van artikel 2:114a BW is opgenomen dat het verzoek om agendering van een onderwerp schriftelijk dient te geschieden. In lid 5 van dit artikel is vervolgens bepaald dat aan de eis van schriftelijkheid van het verzoek kan worden voldaan indien het verzoek elektronisch is vastgelegd. Het BW is in overeenstemming met de richtlijn. Met betrekking tot het ten tijde van de vergadering indienen van een ontwerpbesluit gelden geen wettelijke voorschriften. Hierbij zal wel de vergaderorde in acht moeten worden genomen. Er is geen aanleiding hieromtrent een wettelijke regeling op te stellen. De richtlijn behoeft op dit punt geen uitwerking.

In lid 2 van artikel 6 van de richtlijn wordt de mogelijkheid geboden om het agenderingsrecht afhankelijk te stellen van de voorwaarde dat de aandeelhouder(s) een minimumdeelneming in de vennootschap bezit(ten), mits de drempel niet hoger wordt gesteld dan 5% van het aandelenkapitaal. In lid 2 van artikel 2:114a BW is een drempel opgenomen van 1% van het geplaatste kapitaal. Voor beursvennootschappen geldt daarnaast nog een alternatieve drempel van een aandelenwaarde van 50 miljoen euro, voor het geval de aandeelhouders de grens van 1% niet passeren. Op grond van lid 3 van artikel 2:114a BW kan in de statuten het vereiste gedeelte van het kapitaal of de waarde van de aandelen lager worden gesteld. De bestaande drempels zijn in overeenstemming met de richtlijn. Het kabinet heeft naar aanleiding van het advies van de Monitoring Commissie Corporate Governance Code aangekondigd de drempel voor het agenderingsrecht te verhogen tot 3% van het aandelenkapitaal, waarbij het alternatieve criterium van het nominale bedrag vervalt.1 Ook deze drempel ligt lager dan 5%, het maximum dat de richtlijn toelaat.

Artikel 6 lid 3 van de richtlijn bevat de verplichting om onder verwijzing naar een bepaald aantal dagen voorafgaand aan de algemene vergadering of de oproeping, één specifieke termijn vast te stellen tot waarop aandeelhouders het recht om punten op de agenda te plaatsen kunnen uitoefenen. Dat wil zeggen dat moet worden aangegeven tot wanneer het agenderingsrecht uiterlijk kan worden uitgeoefend. Voor de uitoefening van het recht om een ontwerpbesluit in te dienen kán een termijn worden vastgesteld. In artikel 2:114a lid 1 BW is reeds een termijn voor agendering opgenomen. Het verzoek moet niet later dan op de zestigste dag voor de dag van de vergadering ontvangen zijn. De wet voldoet op dit punt aan de richtlijn. Het derde lid van artikel 2:114a BW biedt de mogelijkheid deze termijn van zestig dagen in de statuten te verkorten. Alhoewel de richtlijn voorschrijft één termijn voor agendering vast te stellen, kan deze statutaire mogelijkheid tot verkorting van de termijn behouden blijven. Lidstaten mogen immers op grond van artikel 3 van de richtlijn nadere maatregelen nemen om de uitoefening van aandeelhoudersrechten te vergemakkelijken. Verkorting van de termijn komt ten gunste van de aandeelhouders. Zij zullen bij een kortere indieningtermijn het agenderingsrecht op een later tijdstip kunnen uitoefenen. De wettelijke regeling is daarom verenigbaar met de richtlijn en kan behouden blijven. Voorzover een aandeelhouder een ontwerpbesluit wil agenderen, gelden hiervoor ook de termijnvoorschriften van artikel 2:114a leden 1 en 3 BW. Voor het indienen van ontwerpbesluiten ten tijde van de algemene vergadering gelden geen wettelijke vormvoorschriften. Dit zal moeten geschieden in overeenstemming met de vergaderorde. Dit is in overeenstemming met de richtlijn, die op dit punt niet tot het vaststellen van een termijn verplicht.

Artikel 6 lid 4 van de richtlijn houdt rekening met het geval dat het uitoefenen van het agenderingsrecht tot een herziene agenda leidt. In dat geval moet de vennootschap tijdig, vóór de registratiedatum, de herziene agenda bekend maken op dezelfde wijze als de vorige agenda. Een dergelijk geval doet zich in Nederland niet voor. De te agenderen onderwerpen zullen reeds voor het moment van de oproeping (60 dagen voor de dag van de vergadering) bij de vennootschap bekend zijn. De te agenderen onderwerpen kunnen dan nog in de agenda bij de oproeping worden opgenomen. De Raad van State heeft geadviseerd om de verhouding tussen de mogelijkheid tot statutaire afwijking van de agenderingstermijn voor beursvennootschappen en de in de richtlijn opgenomen verplichting de herziene agenda tijdig bekend te maken, nader te bezien. Ook wanneer de beursvennootschap de agenderingstermijn statutair verkort zal de agenda vóór de registratiedatum (21e dag voor de algemene vergadering) bekend zijn. Over onderwerpen waarvan de behandeling niet bij de oproeping of op dezelfde wijze is aangekondigd met inachtneming van de voor de oproeping gestelde termijn, kan niet wettig worden besloten (vgl. artikel 2:114 BW). Ter uitvoering van de richtlijn wordt voorgesteld te bepalen dat de oproeping bij beursvennootschappen niet later dan op de dertigste dag voor die van de vergadering geschiedt (vergelijk het voorgestelde artikel 2:115 BW). Hoewel een beursvennootschap op grond van het wettelijk systeem zou kunnen kiezen voor een agenderingstermijn die korter is dan de wettelijke oproepingstermijn, zou een dergelijke keuze er toe kunnen leiden dat er over deze onderwerpen niet wettig kan worden beslist tijdens de vergadering. Aan de beursvennootschappen kan worden overgelaten dat zij met deze consequentie rekening houden. De richtlijnbepaling behoeft niet te worden uitgevoerd.

6. Vereisten voor het deelnemen aan en stemmen op de algemene vergadering

In artikel 7 lid 1, onderdeel a, van de richtlijn is bepaald dat de rechten om deel te nemen aan een algemene vergadering en te stemmen op aandelen niet ondergeschikt mogen worden gemaakt aan de eis dat de aandelen voorafgaand aan de algemene vergadering worden gedeponeerd. Ook is de eis van overdracht aan of registratie op naam van een andere natuurlijke of rechtspersoon verboden. Er bestaan in het BW geen voorschriften met betrekking tot verplichte overdracht of registratie van aandelen voorafgaand aan de algemene vergadering. Wel zijn er in artikel 2:117 lid 3 BW voorschriften gegeven met betrekking tot deponering van aandelen voorafgaand aan de algemene vergadering, welke eis gesteld kan worden door de vennootschap. Omdat de verplichting tot deponering van aandelen op grond van de richtlijn niet is toegestaan, wordt voorgesteld artikel 2:117 lid 3 op dit punt aan te passen. Verwezen wordt naar de toelichting op dit artikel.

Artikel 7 lid 1, onderdeel b, van de richtlijn bepaalt dat voor de rechten van een aandeelhouder om aandelen te verkopen of op andere wijze over te dragen, gedurende de periode tussen de registratiedatum en de algemene vergadering, geen beperkingen mogen gelden die op andere momenten niet gelden. Het gebruik van een registratiedatum in Nederland beoogt onder meer de verhandelbaarheid van aandelen te bevorderen. Beperkingen met betrekking tot overdracht die voortvloeien uit de blokkering van aandelen doen zich bij het gebruik van een registratiedatum niet voor. Er gelden geen wettelijke beperkingen voor de overdracht van aandelen, die op andere momenten niet gelden. Door te kiezen voor een registratiedatum die ver voor de dag van de algemene vergadering ligt, zullen ook intermediairs in de praktijk niet overgaan tot blokkering van de aandelen. Aldus wordt reeds voldaan aan de richtlijn en behoeft de wet op dit punt geen aanpassing.

De rechten van aandeelhouders om aan een algemene vergadering deel te nemen en op hun aandelen te stemmen, moeten worden vastgesteld aan de hand van de aandelen die zij op een welbepaalde datum voorafgaand aan de algemene vergadering houden; de registratiedatum (artikel 7 lid 2, eerste alinea, richtlijn). De lidstaten behoeven het gebruik van een registratiedatum niet op te leggen aan beursvennootschappen die op de dag van de vergadering de namen en adressen van hun aandeelhouders uit een bestaand register van aandeelhouders kunnen halen (artikel 7 lid 2, tweede alinea, richtlijn). Van deze optie kan gebruik worden gemaakt indien beursvennootschappen uitsluitend aandelen op naam hebben uitgegeven. Deze situatie zal zich in Nederland niet snel voordoen; toonderaandelen zijn de gangbare vorm voor aandelen van beursvennootschappen. Wanneer de beursvennootschap uitsluitend of deels aandelen aan toonder heeft uitgegeven, zal zij niet over de gegevens van al haar aandeelhouders kunnen beschikken. Juist deze soort aandelen impliceert in beginsel anonimiteit van de aandeelhouder. Pas op het moment dat de aandeelhouder besluit zijn stemrecht uit te oefenen, of wanneer hij door de omvang van zijn deelneming verplicht is zijn zeggenschap te melden, wordt deze anonimiteit opgeheven. Op grond van het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat de in de richtlijn geschetste situatie niet overeenkomt met de Nederlandse praktijk. Van deze optie wordt dan ook geen gebruik gemaakt. Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat het kabinet heeft aangekondigd een wettelijke regeling vorm te geven die de beursvennootschap in staat stelt de identiteit van de aandeelhouders te achterhalen. Dit naar aanleiding van het advies van de Monitoring Commissie Corporate Governanace Code van 30 mei 2007. In het kader van een dergelijke regeling kan in een later stadium worden bezien of alsnog van de onderhavige optie in de richtlijn gebruik zal worden gemaakt.1

De richtlijn verplicht in beginsel tot de invoering van een uniforme registratiedatum die geldt voor alle Nederlandse beursvennootschappen. De lidstaten mogen echter ook een registratiedatum voorschrijven voor alle beursvennootschappen die aandelen aan toonder hebben uitgegeven en een andere registratiedatum voor alle beursvennootschappen die aandelen op naam hebben uitgegeven. Voor beursvennootschappen die beide soorten aandelen hebben uitgegeven moet één datum gelden (artikel 7 lid 3 richtlijn). Zoals hiervoor is aangegeven zullen de meeste beursgenoteerde aandelen aan toonder luiden. Wanneer een vennootschap naast aandelen aan toonder ook aandelen op naam heeft uitgegeven, zal er toch gebruik moeten worden gemaakt van één registratiedatum. Met het oog op de Nederlandse praktijk is er geen aanleiding om gebruik te maken van deze optie. Eén gelijke registratiedatum bevordert ook de overzichtelijkheid voor de aandeelhouders.

In Nederland is het op grond van artikel 2:119 BW vooralsnog niet verplicht om een registratiedatum te gebruiken. Wanneer voor het gebruik van een registratiedatum is gekozen, geldt dat deze maximaal dertig dagen voor de algemene vergadering mag liggen. Wanneer de vennootschap de mogelijkheid biedt om stemmen voorafgaand aan de algemene vergadering via een elektronisch communicatiemiddel uit te brengen, is het gebruik van een registratiedatum op grond van artikel 2:117b lid 2 BW echter wel verplicht. In de Nederlandse corporate governance code is het gebruik van een registratiedatum als Best practice bepaling opgenomen2. Op grond van de richtlijn wordt het gebruik van een registratiedatum voor alle beursvennootschappen verplicht en zal voor al deze vennootschappenéén uniforme registratiedatum gelden. Differentiatie tussen de Nederlandse beursvennootschappen wordt zo uitgesloten.

In het consultatiedocument dat door het ministerie van Justitie is opgesteld na publicatie van de richtlijn is aan marktpartijen gevraagd naar hun standpunt over de duur van de termijn tussen de dag van de algemene vergadering en de dag van registratie. Op grond van de richtlijn mag de registratiedatum niet vroeger dan dertig dagen vóór de datum van de algemene vergadering liggen. Hierbij geldt dat er een periode van minimaal acht dagen moet verstrijken tussen de uiterst toelaatbare datum voor de oproeping tot de algemene vergadering en de registratiedatum. Bij de berekening van deze periode worden deze twee data niet meegeteld (artikel 7 lid 3 richtlijn). De oproeping moet minimaal eenentwintig dagen voor de dag van de vergadering uitgaan (artikel 5 lid 1 richtlijn). Op basis van deze gegevens zijn in de consultatie drie varianten voor de registratietermijn voorgelegd:

1) een maximale registratiedatum die 30 dagen voor de dag van de algemene vergadering ligt. Hierbij geldt dat de oproeping minimaal 39 dagen voor de vergadering moet uitgaan;

2) een registratiedatum die 21 dagen voor de dag van de algemene vergadering ligt. Hierbij geldt dat de oproeping minimaal 30 dagen voor de vergadering moet uitgaan;

3) een registratiedatum die nog dichter bij de dag van de vergadering ligt, zoals zeven dagen. Hierbij geldt dat de oproeping minimaal 21 dagen voor de vergadering moet uitgaan.

Door marktpartijen is aangegeven dat de registratiedatum niet te dicht bij de dag van de vergadering dient te liggen. De voorkeur gaat uit naar een registratiedatum van eenentwintig of meer dagen voor de dag van de algemene vergadering met een daarbij horende oproeping die minimaal 30 of meer dagen voor de algemene vergadering uitgaat. Een langere termijn is wenselijk voor het doorlopen van het administratieve proces, waarbij de stemgerechtigden worden geverifieerd en deze, in persoon of bij gevolmachtigde, hun stem kunnen uitbrengen. Een lange termijn biedt aandeelhouders de tijd hun stemgedrag te bepalen en desgewenst een volmacht af te geven. Hierbij is tevens opgemerkt dat een groot deel van de aandelen van beursvennootschappen in buitenlandse handen is. Een langere termijn leidt tot een grotere participatie van aandeelhouders. Ook is aangegeven dat een langere registratietermijn de kans verkleint dat bewaarbedrijven en banken zullen overgaan tot blokkering van aandelen.

Voor een beeld van het gebruik van een registratiedatum door beursvennootschappen wordt verwezen naar de cijfers die Eumedion in haar evaluatie van het aandeelhoudersvergaderingenseizoen 2008 heeft opgenomen (bron: Databank Eumedion). Uit de cijfers blijkt dat in 2008 71% van de AEX-vennootschappen een registratiedatum hanteerde die lag tussen 20 tot 30 dagen voorafgaand aan de aandeelhoudersvergadering. Van deze vennootschappen hanteerde 5% een datum die lag tussen de 8 en 19 dagen en 19% een datum op 2 tot 7 dagen voor de dag van de vergadering. De overige 5% hanteerde geen registratiedatum. Bij de AMX-vennootschappen hanteerde 17% van de vennootschappen een registratiedatum tussen de 20 en 30 dagen voorafgaand aan de vergadering. Door 39% van deze vennootschappen werd een registratiedatum van 8 tot 19 dagen en door een zelfde percentage een datum van 2 tot 7 dagen voorafgaand aan de algemene vergadering gehanteerd. De overige 5% van de AMX-vennootschappen hanteerde geen registratiedatum. Bij de kleinere beursgenoteerde vennootschappen werd door 49% geen gebruik gemaakt van een registratiedatum. Door 7% werd een registratiedatum tussen de 20 en 30 dagen voorafgaand aan de algemene vergadering gehanteerd. Van deze vennootschappen hanteerde 10% een registratiedatum van 8 tot 19 dagen en 34% een datum van 2 tot 7 dagen voorafgaand aan de algemene vergadering.

Tegelijkertijd met dit wetsvoorstel is een wetsvoorstel naar aanleiding van het advies van de Monitoring Commissie Corporate Governance Code van 30 mei 2007 in voorbereiding dat een wettelijke regeling omvat die de beursvennootschap in staat stelt de identiteit van haar aandeelhouders te achterhalen. Gelet op de doorlooptijd van het administratieve proces dat gemoeid gaat met de identificatie van aandeelhouders is een registratiedatum van dertig dagen voor de algemene vergadering overwogen. In de Wet giraal effectenverkeer (Wge) wordt invoering van een methode voor identificatie van aandeelhouders voorgesteld die ertoe zal leiden dat de vennootschap het recht krijgt om bij Euroclear Nederland (de centrale effectenbewaarder), bij haar aangesloten (Nederlandse en buitenlandse) intermediairs en overige Nederlandse en buitenlandse tussenpersonen die door de onderneming uitgegeven aandelen houden, de gegevens van de cliënten voor wie die aandelen worden gehouden op te vragen. Hierdoor krijgt de onderneming inzicht in de hele keten waarlangs haar aandelen worden gehouden. Nadat een onderneming beschikt over de gegevens van haar aandeelhouders kan zij informatie aan die aandeelhouders verzenden. Daarnaast wordt in het wetsvoorstel de communicatie tussen aandeelhouders onderling geregeld. Het is nog onzeker hoeveel tijd naar verwachting gemoeid is met het identificeren van de aandeelhouders zelf en communicatie tussen de onderneming en haar aandeelhouders en daarnaast de gegeven mogelijkheid van communicatie tussen aandeelhouders onderling. Een registratiedatum van eenentwintig dagen zou, indien zich veel tussenpersonen bevinden in de keten tussen vennootschap en aandeelhouder, aan de korte kant kunnen zijn.

Zoals hierboven reeds is opgemerkt, geldt de registratiedatum zowel voor algemene vergaderingen als buitengewone algemene vergaderingen. Gelet op het bijzondere belang dat moet worden toegekend aan een snelle oproeping bij buitengewone vergaderingen, in het bijzonder in het kader van overnames, wordt op basis van vorenstaande voorgesteld de registratiedatum vast te leggen op de eenentwintigste dag, oftewel drie weken, voor de dag van de algemene vergadering. Ook de stand van de techniek in verband met het administratieve proces dat gemoeid gaat met het aan leveren van identificatiegegevens is in deze overweging meegenomen. Verwezen wordt naar de toelichting op artikel 2:119 BW.

Artikel 7 lid 4 van de richtlijn bepaalt dat het bewijs van de kwalificatie als aandeelhouder niet aan andere vereisten mag zijn onderworpen dan die welke noodzakelijk zijn voor de verificatie van de identiteit van de aandeelhouder en alleen voor zover zij in verhouding staan tot de beoogde doelstelling. Een persoon wordt in Nederland in elk geval als aandeelhouder gekwalificeerd wanneer hij op de registratiedatum als zodanig is ingeschreven in een door het bestuur van de beursvennootschap aangewezen register. Voor de aandelen die giraal worden verhandeld via het systeem van de Wet giraal effectenverkeer (hierna: «Wge») kunnen de administraties van de verzameldepots van de aangesloten instellingen worden aangewezen. Deze registratie leidt tot bewijs van de kwalificatie als aandeelhouder. De aangesloten instelling is op grond van artikel 15 van de Wge verplicht – desgewenst – zorg te dragen dat de deelgenoten het aan de effecten verbonden stemrecht kunnen uitoefenen. Het centraal instituut (Euroclear Nederland) is op grond van artikel 39 van de Wge verplicht ervoor te zorgen dat de aangesloten instellingen aan deze verplichting kunnen voldoen. Voor aandelen op naam die niet worden verhandeld via het systeem van de Wge kan de NV zijn eigen aandelenregister aanwijzen. Op grond van artikel 2:85 BW is de NV verplicht een register bij te houden waarin de namen en adressen van alle houders van aandelen op naam zijn opgenomen. De NV draagt in dat geval zorg voor de registratie waaruit de kwalificatie als aandeelhouder blijkt. Voor aandelen aan toonder die buiten het systeem van de Wge verhandeld worden toont het bezit van het aandeelbewijs het aandeelhouderschap aan. Met dit bewijs kan de aandeelhouder zich als zodanig bij de vennootschap legitimeren.

7. Deelneming aan de algemene vergadering langs elektronische weg

De richtlijn schrijft in artikel 8 voor dat er geen wettelijke belemmeringen voor vennootschappen mogen bestaan om hun aandeelhouders in de gelegenheid te stellen om langs elektronische weg aan de algemene vergadering deel te nemen. Dit geldt onverminderd de rechtsregels welke door de lidstaten zijn of kunnen worden vastgesteld met betrekking tot de besluitvormingsprocedures die binnen de vennootschap wordt gevolgd voor de invoering of toepassing van enigerlei wijze van deelneming aan vergaderingen langs elektronische weg (artikel 8 lid 2, tweede alinea, richtlijn). In lid 1 van artikel 8 van de richtlijn worden drie vormen van deelname genoemd, waarvan ten minste één vorm moet worden toegestaan:

a) een realtimetransmissie van de algemene vergadering;

b) een realtimecommunicatie in twee richtingen, waardoor de aandeelhouder zich vanaf een andere locatie tot de algemene vergadering kan richten;

c) een mechanisme voor het uitbrengen van stemmen, hetzij voorafgaand aan, hetzij tijdens de algemene vergadering, zonder dat een volmachthouder moet worden aangewezen die lijfelijk bij de vergadering aanwezig is.

Op grond van het BW is elektronische deelname aan de algemene vergadering mogelijk. In artikel 2:117a BW is opgenomen dat de statuten kunnen bepalen dat iedere aandeelhouder bevoegd is om, in persoon of bij een schriftelijk gevolmachtigde, door middel van een elektronisch communicatiemiddel aan de algemene vergadering deel te nemen, daarin het woord te voeren en het stemrecht uit te oefenen. In artikel 2:117a lid 2 BW worden de volgende wettelijke vereisten aan het communicatiemiddel gesteld: de aandeelhouder moet kunnen worden geïdentificeerd, de aandeelhouder moet rechtstreeks kunnen kennisnemen van de verhandelingen ter vergadering en de aandeelhouder moet zijn stemrecht kunnen uitoefenen. De in de wet aan het communicatiemiddel gestelde eisen beogen te waarborgen dat de aandeelhouder zoveel mogelijk kan deelnemen aan de algemene vergadering als ware hij in de fysieke vergadering aanwezig (Kamerstukken II, 2004/05, 30 019, nr. 3, blz. 8). In de statuten kan aanvullend worden bepaald dat bovendien vereist is dat de aandeelhouder via het elektronisch communicatiemiddel kan deelnemen aan de beraadslaging. Het is dus niet wettelijk voorgeschreven dat de aandeelhouder het woord moet kunnen voeren in de algemene vergadering, maar de vennootschap kan daar wel voor kiezen. Deze eis wordt niet bij de wet gesteld omdat het in de praktijk in bepaalde gevallen technisch te bezwaarlijk is om alle aandeelhouders tegelijkertijd dit recht aan te bieden. Aandeelhouders behouden overigens steeds het recht om in de fysieke vergadering het woord te voeren (Kamerstukken II, 2004/05, 30 019, nr. 3, blz. 8).

Ook stemmen voorafgaand aan de algemene vergadering via een elektronisch communicatiemiddel is op basis van het BW mogelijk. Op grond van artikel 2:117b BW kan statutair worden bepaald dat stemmen die voorafgaand aan de algemene vergadering via een elektronisch communicatiemiddel zijn uitgebracht, gelijk gesteld worden aan stemmen die ten tijde van de vergadering worden uitgebracht.

Op grond van artikel 2:117a BW en artikel 2:117b BW is het dus mogelijk dat de vennootschap de onder b (een realtimecommunicatie in twee richtingen, waardoor de aandeelhouder zich vanaf een andere locatie tot de algemene vergadering kan richten) en c (een mechanisme voor het uitbrengen van stemmen, hetzij voorafgaand aan, hetzij tijdens de algemene vergadering, zonder dat een volmachthouder moet worden aangewezen die lijfelijk bij de vergadering aanwezig is) genoemde vormen aanbiedt. Voor beide vormen bestaat een wettelijke grondslag. De onder a genoemde vorm, een realtimetransmissie van de algemene vergadering, wordt in het BW niet aangemerkt als deelname aan de algemene vergadering. Voor een dergelijke kwalificatie moet zijn voldaan aan de eis dat de aandeelhouders ook het stemrecht kunnen uitoefenen. De richtlijn verplicht slechts tot het mogelijk maken van een van de vormen onder a tot en met c. Nu de Nederlandse regeling twee vormen aanbiedt, wordt voldaan aan de richtlijn.

In artikel 8 lid 2 van de richtlijn is opgenomen dat aan het gebruik van elektronische middelen alleen verplichtingen of beperkingen mogen worden opgelegd die noodzakelijk zijn voor het nagaan van de identiteit van de aandeelhouders en de veiligheid van de communicatie. Zij moeten in verhouding staan tot de beoogde doelstellingen. In artikel 2:117a lid 2 BW zijn drie wettelijke vereisten opgenomen voor het gebruik van een elektronisch communicatiemiddel. De eis dat de aandeelhouder moet kunnen worden geïdentificeerd is in overeenstemming met artikel 8 lid 2 van de richtlijn. De vereisten dat de aandeelhouder rechtstreeks kan kennis nemen van de verhandelingen ter vergadering en het stemrecht kan uitoefenen, maken de in de richtlijn onder c genoemde vorm van deelname mogelijk. De statutaire eis die ook op grond van artikel 2:117a lid 2 BW kan worden gesteld, te weten dat de aandeelhouder via het elektronisch communicatiemiddel kan deelnemen aan de beraadslaging, maakt het mogelijk dat de in de richtlijn onder b genoemde vorm van deelname mogelijk is. Deze vereisten zijn daarom in overeenstemming met de richtlijn.

In lid 3 van artikel 2:117a BW is bepaald dat bij of krachtens de statuten voorwaarden gesteld kunnen worden aan het gebruik van het elektronisch communicatiemiddel. Om te verzekeren dat de door de vennootschap gestelde voorwaarden niet verder gaan dan de richtlijn toestaat, wordt voorgesteld de mogelijkheid tot het stellen van voorwaarden in artikel 2:117a lid 3 BW te begrenzen. Verwezen wordt naar de toelichting op dit artikel.

In artikel 2:117b lid 2 BW wordt bij het voorafgaand aan de algemene vergadering stemmen via een elektronisch communicatiemiddel het gebruik van een registratiedatum voorgeschreven. Dit is in lijn met de richtlijn, waarin het gebruik van een registratiedatum voor het vaststellen van de gerechtigdheid tot deelname aan de algemene vergadering en het uitoefenen van het stemrecht is voorgeschreven (artikel 7 lid 2, eerste alinea, richtlijn).

8. Het recht om vragen te stellen

In artikel 9 lid 1 van de richtlijn is bepaald dat iedere aandeelhouder het recht heeft om vragen te stellen met betrekking tot punten op de agenda van de algemene vergadering en dat die vragen door de vennootschap moeten worden beantwoord. In overweging 8 van de richtlijn is bepaald dat de vaststelling van de regels over de wijze waarop en wanneer vragen kunnen worden gesteld en beantwoord aan de lidstaten wordt overgelaten. Lidstaten hebben op grond van artikel 9 lid 2 van de richtlijn de mogelijkheid om het vragenrecht aan nadere maatregelen te onderwerpen om de identificatie van aandeelhouders, de voorbereiding en de goede orde van de algemene vergadering en de bescherming van de vertrouwelijkheid en de zakelijke belangen van de vennootschap te waarborgen.

Artikel 2:107 lid 2 BW bepaalt dat het bestuur en de raad van commissarissen de algemene vergadering alle door haar verlangde inlichtingen moeten verschaffen. In de literatuur wordt aangenomen dat deze bepaling ook betrekking heeft op de bevoegdheid van de individuele aandeelhouder om inlichtingen te verzoeken ter vergadering. De algemene vergadering kan dit recht aan de individuele aandeelhouder niet ontzeggen of besluiten dat het bestuur niet behoeft te antwoorden (vgl. Van der Grinten, Handboek, 1992, nr. 203.1; Asser-Maeijer 2-III, 2000, nr. 256). Artikel 2:107 lid 2 BW voldoet dus reeds aan artikel 9 lid 1 van de richtlijn.

In artikel 2:107 lid 2 BW is opgenomen dat de verlangde inlichtingen niet behoeven te worden verstrekt, indien een zwaarwichtig belang van de vennootschap zich daartegen verzet. Als voorbeeld van een zwaarwichtig belang kan gedacht worden aan het risico van het uitlekken van gegevens waardoor de concurrentiepositie van de onderneming wordt geschaad. Deze formule dient dezelfde belangen als genoemd in artikel 9 lid 2 van de richtlijn en is daarmee in overeenstemming met de richtlijn.

De lidstaten mogen vennootschappen toestaan vragen met gelijke inhoud in één keer te beantwoorden (artikel 9 lid 2, eerste alinea, laatste volzin, richtlijn). Het BW bevat over de wijze van het verstrekken van inlichtingen geen voorschriften. Dit is een aangelegenheid van de vennootschap. De voorzitter van de algemene vergadering zal er op toezien dat bij het stellen van vragen en de beantwoording daarvan de vergaderorde in acht wordt genomen. Er is geen aanleiding op dit punt regelgeving voor te stellen.

Ook mogen de lidstaten bepalen dat een vraag als beantwoord wordt beschouwd wanneer de relevante informatie in de vorm van vraag en antwoord op de website van de vennootschap beschikbaar is (artikel 9 lid 2, tweede alinea, richtlijn). Het recht op inlichtingen op grond van artikel 2:107 lid 2 BW geldt echter ten tijde van de algemene vergadering. Dit betekent dat de aandeelhouder recht heeft op een antwoord tijdens de vergadering, tenzij het eerder genoemde zwaarwichtige belang van de vennootschap zich daartegen verzet. Er bestaat daarom geen behoefte deze richtlijnoptie uit te werken.

9. Stemmen bij volmacht

In artikel 10 lid 1 van de richtlijn is bepaald dat elke aandeelhouder het recht heeft een andere natuurlijke of rechtspersoon aan te wijzen als volmachthouder om in zijn naam deel te nemen aan en te stemmen in de algemene vergadering. De gevolmachtigde moet dezelfde rechten kunnen uitoefenen als de vertegenwoordigde aandeelhouder wat betreft het voeren van het woord en het stellen van vragen (artikel 10 lid 1, eerste alinea, richtlijn). In de richtlijn wordt een volmacht gedefinieerd als een door een aandeelhouder aan een natuurlijke of rechtspersoon verleende machtiging om sommige of alle rechten van die aandeelhouder in de algemene vergadering in zijn naam uit te oefenen (artikel 2, onderdeel c, richtlijn). Aan de persoon van de volmachthouder mag uitsluitend de eis van handelingsbekwaamheid worden gesteld; de lidstaten moeten alle rechtsregels afschaffen die de mogelijkheid voor personen om als gevolmachtigde te worden aangewezen beperken, of die vennootschappen toestaan deze mogelijkheid te beperken (artikel 10 lid 1, tweede alinea, richtlijn).

In artikel 2:117 lid 1 BW is neergelegd dat de aandeelhouder bevoegd is zijn rechten in de algemene vergadering bij gevolmachtigde uit te oefenen. Dit omvat het recht om de algemene vergadering bij te wonen, daarin het woord te voeren en het stemrecht uit te oefenen. Titel 3 van boek 3 BW bevat een regeling met betrekking tot het verlenen van een volmacht. Hierin zijn geen vereisten voor het optreden als gevolmachtigde opgenomen die in strijd zijn met de richtlijn. Wel is het ingevolge artikel 2:117 lid 1 BW thans mogelijk de bevoegdheid van de aandeelhouder zich te doen vertegenwoordigen statutair te beperken. De bevoegdheid van aandeelhouders zich te doen vertegenwoordigen door een advocaat, notaris, kandidaat-notaris, registeraccountant of accountant-administratieconsulent kan echter niet worden uitgesloten. In het wetsvoorstel ter implementatie van richtlijn nr. 2004/109/EG betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten1 (Kamerstukken I 2007/08, 31 093, A) wordt voorgesteld een nieuw lid aan artikel 2:117 BW toe te voegen waarin is bepaald dat de bevoegdheid van de aandeelhouders of certificaathouders van beursvennootschappen zich te doen vertegenwoordigen bij de statuten niet kan worden uitgesloten of beperkt. Hierdoor vervalt de grondslag aan statutaire bepalingen die de mogelijkheid voor personen om als gevolmachtigde voor een aandeelhouder van een beursvennootschap te worden aangewezen, beperken. Daarmee wordt voldaan aan de eisen van de richtlijn.

In artikel 10 lid 2 van de richtlijn wordt beschreven welke beperkingen zijn toegestaan met betrekking tot het aanwijzen van een gevolmachtigde. De lidstaten kunnen de aanwijzing van een gevolmachtigde beperken tot één vergadering of tot vergaderingen gedurende een bepaalde periode. De lidstaten mogen het aantal personen dat een aandeelhouder mag aanwijzen om in een bepaalde algemene vergadering voor hem als gevolmachtigde op te treden, beperken. Dit geldt onverminderd artikel 13 lid 5 van de richtlijn. Daarin is bepaald dat een aandeelhouder, die binnen een zakelijke context optreedt namens een andere natuurlijke of rechtspersoon, niet mag worden belet volmacht te verlenen aan ieder van zijn cliënten of aan een door een cliënt aangewezen derde. Wanneer een aandeelhouder aandelen in een beursvennootschap houdt via verschillende effectenrekeningen, moet hij voor een bepaalde algemene vergadering een gevolmachtigde kunnen aanwijzen voor de aandelen op elke afzonderlijke rekening. Wanneer het nationale recht een verbod kent op het uitbrengen van stemmen op uiteenlopende wijze door de aandeelhouder die meerdere aandelen houdt, is dit verbod toegestaan.

In het BW zijn geen beperkingen opgenomen omtrent de duur van de volmachtverlening of het aantal aan te wijzen gevolmachtigden voor een vergadering. Een houder van meerdere aandelen kan meerdere gevolmachtigden aanwijzen, ook wanneer hij de aandelen via verschillende effectenrekeningen houdt. Het is toegestaan dat de houder van meerdere aandelen verschillend op zijn aandelen stemt («split voting»). Er is geen aanleiding beperkingen te introduceren, zodat artikel 10 lid 2 van de richtlijn geen verdere uitwerking behoeft.

Op grond van artikel 10 lid 3 van de richtlijn mogen de lidstaten extra beperkingen opleggen aan het uitoefenen van aandeelhoudersrechten bij volmacht, of toestaan dat vennootschappen dit doen, ter behandeling van potentiële belangenconflicten tussen de aandeelhouder en zijn gevolmachtigde. De richtlijn geeft voorbeelden van gevallen waarin een belangenconflict in het bijzonder kan ontstaan. Hierbij worden onder andere de volgende situaties beschreven:

i) de volmachthouder is aandeelhouder met de zeggenschap over de vennootschap;

ii) de volmachthouder is bestuurder of toezichthouder van de vennootschap;

iii) de volmachthouder is werknemer of accountant van de vennootschap;

iv) de volmachthouder heeft een familieband met een van de personen hierboven aangeduid.

In het geval van een potentieel belangenconflict mogen de lidstaten uitsluitend de volgende eisen stellen:

a) de lidstaten mogen voorschrijven dat de volmachthouder bepaalde nader omschreven feiten bekendmaakt die voor de aandeelhouders van belang kunnen zijn om te beoordelen of er gevaar bestaat dat de volmachthouder enig ander belang dan het belang van de aandeelhouder nastreeft;

b) de lidstaten mogen het bij volmacht uitoefenen van aandeelhoudersrechten zonder specifieke steminstructies voor iedere resolutie waarover de volmachthouder namens de aandeelhouder moet stemmen, beperken of uitsluiten;

c) de lidstaten mogen de overdracht van een volmacht aan een andere persoon beperken of uitsluiten, maar dit belet een volmachthouder die een rechtspersoon is niet om de hem verleende bevoegdheden uit te oefenen via een lid van zijn bestuurs- of leidinggevend orgaan of via een van zijn werknemers.

Het BW kent geen speciale voorschriften omtrent belangenconflicten tussen een aandeelhouder en zijn gevolmachtigde. Een volmacht kan als rechtshandeling nietig zijn wegens strijd met de openbare orde of dwingend recht op grond van artikel 3:40 BW. Er is geen aanleiding hieromtrent een bijzondere regeling vorm te geven. Deze richtlijnbepaling blijft verder buiten beschouwing.

In lid 4 van artikel 10 van de richtlijn is bepaald dat de gevolmachtigde zijn stem overeenkomstig de instructies van de aandeelhouder die hem heeft aangewezen moet uitbrengen. Lidstaten mogen voorschrijven dat gevolmachtigden gedurende een bepaalde minimumperiode een register van steminstructies bijhouden en op verzoek bevestigen dat zij zich aan de steminstructies hebben gehouden. De gevolmachtigde moet stemmen overeenkomstig de aan hem verleende volmacht (vgl. artikel 3:66 BW). Wanneer de gevolmachtigde zich niet aan de instructie houdt, zou er sprake kunnen zijn van wanprestatie. Er zijn geen wettelijke voorschriften omtrent het aanhouden van een register van de steminstructies door gevolmachtigden. Er is geen aanleiding een dergelijke plicht in de wet op te nemen.

In het vijfde lid van artikel 10 van de richtlijn is voorgeschreven dat een persoon die als gevolmachtigde optreedt, een volmacht van meer dan een aandeelhouder mag bezitten. Er mag geen beperking gelden wat het aantal aldus vertegenwoordigde aandeelhouders betreft. Wanneer een gevolmachtigde voor meerdere aandeelhouders volmachten bezit, moet hij voor elke aandeelhouder verschillend kunnen stemmen. Het Nederlandse recht voldoet aan dit vereiste. Op grond van de Nederlandse regeling zal een persoon voor iedere volmachtverlening apart als gevolmachtigde worden erkend en kan dus voor elke volmachtgever afzonderlijk het stemrecht uitoefenen.

10. Procedures voor aanwijzing van volmachthouders en kennisgeving

In artikel 11 van de richtlijn zijn de procedures voor de aanwijzing van gevolmachtigden en kennisgeving van de afgegeven volmacht aan de vennootschap uitgewerkt. In lid 1 is bepaald dat de aanwijzing van gevolmachtigden door aandeelhouders langs elektronische weg mogelijk moet zijn. Hieraan voldoet het BW reeds. In lid 1 van artikel 2:117 BW is bepaald dat de aandeelhouder zijn rechten ook bij schriftelijk gevolmachtigde kan uitoefenen. Vervolgens is in lid 6 van dit artikel opgenomen dat aan de eis van schriftelijkheid van de volmacht wordt voldaan indien de volmacht elektronisch is vastgelegd. Ook deelname bij gevolmachtigde aan de algemene vergadering via een elektronisch communicatiemiddel kan door middel van een elektronisch vastgelegde volmacht geschieden op grond van artikel 2:117a leden 1 en 5 BW.

Daarnaast is in het eerste lid van artikel 11 van de richtlijn opgenomen dat lidstaten vennootschappen moeten verplichten dat zij ten minste één doeltreffende methode van kennisgeving van de volmachtverlening via elektronische middelen aanbieden. Een elektronisch vastgelegde volmacht moet door de vennootschap reeds erkend worden als een schriftelijke volmacht. Er is in het BW echter nog geen verplichting voor de vennootschap opgenomen een elektronisch kenbaar gemaakte volmachtverlening te accepteren. De wet behoeft op dit punt aanpassing. Voorgesteld wordt dit voorschrift in artikel 2:117 lid 6 en 117a lid 5 BW op te nemen. Verwezen wordt naar de toelichting op deze onderdelen.

Uit lid 2 van artikel 11 van de richtlijn volgt dat de aanwijzing van gevolmachtigden in elk geval in schriftelijke vorm moet geschieden en dat de vennootschap schriftelijk van deze aanwijzing in kennis moet kunnen worden gesteld. Mondelinge volmachtverlening is niet mogelijk. Afgezien van dit elementaire formele vereiste mogen voor de aanwijzing van een gevolmachtigde, de kennisgeving van de aanwijzing aan de vennootschap en het geven van steminstructies, indien van toepassing, aan de gevolmachtigde geen andere formele eisen gelden dan die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de identificatie van de aandeelhouder en de gevolmachtigde, of voor het waarborgen van de mogelijkheid om de strekking van de steminstructies te verifiëren. De eisen moeten in verhouding staan tot deze doelstellingen. De eis van schriftelijkheid van de volmacht is neergelegd in lid 1 van artikel 2:117 BW en lid 1 van artikel 2:117a BW. De wet is ook overigens in overeenstemming met de richtlijn. Voor de aanwijzing van de gevolmachtigde en het geven van steminstructies bestaan geen dwingende wettelijke eisen. De richtlijn behoeft hier geen verdere uitwerking.

In het derde lid van artikel 11 is opgenomen dat de voorschriften in de richtlijn met betrekking tot de aanwijzing van een gevolmachtigde ook gelden met betrekking tot de intrekking van de aanwijzing van de volmachthouder. Ook op dit punt bestaan geen wettelijke voorschriften die onverenigbaar zijn met de richtlijn.

11. Stemmen per brief

Op grond van artikel 12 van de richtlijn moeten lidstaten vennootschappen toestaan hun aandeelhouders de mogelijkheid te bieden per brief te stemmen voordat de algemene vergadering plaats vindt. Het BW kent geen bepaling waarin deze manier van het uitbrengen van een stem geregeld is. Het is wel mogelijk voorafgaand aan de vergadering een stem uit te brengen via een elektronisch communicatiemiddel (artikel 2:117b BW). Ook kan voorafgaand aan de vergadering een volmacht worden verleend, waardoor een vooraf bepaalde stem in de algemene vergadering kan worden uitgebracht, of voorafgaand aan de vergadering, via een elektronisch communicatiemiddel. Er ontbreekt echter een wettelijke regeling omtrent het door de aandeelhouder zelf uitbrengen van zijn stem voorafgaand aan de algemene vergadering per brief. Voorgesteld wordt deze wijze van stemuitoefening te regelen in artikel 2:117b BW. Verwezen wordt naar de toelichting op dit artikel.

12. Wegnemen van belemmeringen voor het daadwerkelijk uitoefenen van stemrechten

Artikel 13 van de richtlijn geeft voorschriften voor het geval een aandeelhouder binnen een zakelijke context optreedt namens een andere natuurlijke of rechtspersoon, de cliënt. Voor de Nederlandse situatie kan men denken aan een bank die als intermediair optreedt voor een cliënt. De bank kan op grond van de Wge in bepaalde gevallen worden aangemerkt als aandeelhouder, maar de bank houdt de aandelen voor rekening en risico van de cliënt (vgl. J.W. Winter, Grensoverschrijdend stemmen, Kluwer 2000, p. 23 e.v.).

Wanneer een lidstaat voor het uitoefenen van stemrechten door deze aandeelhouder openbaarmaking eist, mag een dergelijke eis niet verder gaan dan een lijst waarin aan de vennootschap de identiteit van iedere cliënt wordt bekend gemaakt, evenals het aantal aandelen waarmee namens hem is gestemd (artikel 13 lid 2 richtlijn). Nederland kent dergelijke openbaarmakingeisen niet. De richtlijn behoeft hier geen verdere uitwerking.

Wanneer een lidstaat formele vereisten stelt met betrekking tot het tot uitoefening van stemrechten machtigen van deze aandeelhouder of met betrekking tot steminstructies, mogen deze formele vereisten niet verder gaan dan nodig is voor de identificatie van de cliënt, respectievelijk voor het eventueel inhoudelijk verifiëren van de steminstructies. De vereisten moeten in verhouding staan tot het verwezenlijken van het beoogde doel (artikel 13 lid 3 richtlijn). Ook in dit verband gelden in Nederland geen voorschriften. Daarom is dit voorschrift van de richtlijn niet van toepassing.

De aandeelhouder moet de aan sommige van de aandelen verbonden stemmen anders kunnen uitbrengen dan de aan de andere aandelen verbonden stemmen (artikel 13 lid 4 richtlijn). Het is in Nederland reeds toegestaan dat een houder van meerdere aandelen in een vennootschap per aandeel verschillend stemt, zodat uitwerking van deze richtlijnbepaling niet nodig is.

Wanneer een lidstaat regels heeft met betrekking tot het maximum aantal personen die een aandeelhouder als gevolmachtigde kan aanwijzen, mag zo’n beperking de aandeelhouder niet beletten een volmacht te verlenen aan iedere cliënt of aan een door een cliënt aangewezen derde (artikel 13 lid 5 richtlijn). In het BW zijn geen beperkingen opgenomen omtrent het aantal aan te wijzen gevolmachtigden per cliënt. Het BW is dus reeds in overeenstemming met de richtlijn.

13. Stemmingsresultaten

Artikel 14 van de richtlijn bepaalt dat de vennootschap voor elk besluit dat tijdens de algemene vergadering in stemming is gebracht de resultaten van die stemming moet vaststellen. De vennootschap kan in beginsel volstaan met het vaststellen van de resultaten op basis waarvan kan worden nagegaan of de vereiste meerderheid is gehaald. Dit sluit aan bij de huidige praktijk. Slechts wanneer daar expliciet om wordt gevraagd, dient er op grond van de richtlijn een uitgebreidere vaststelling plaats te vinden. Verwezen wordt naar de toelichting op artikel 2:120 BW.

De stemmingsresultaten moeten op de website van de vennootschap bekend worden gemaakt (artikel 14 lid 2 richtlijn). Een dergelijke verplichting bestaat in de Nederlandse wet nog niet. Zoals hierboven is beschreven in paragraaf 4, is ervoor gekozen verplichtingen voor beursvennootschappen tot publicatie van bepaalde informatie in de Wet op het financieel toezicht op te nemen. Daarom wordt voorgesteld de plicht tot publicatie van de stemmingsresultaten op te nemen in het voorgestelde artikel 5:25ka van deze wet.

De voorschriften in de richtlijn omtrent de stemmingsresultaten laat de rechtsregels onverlet die lidstaten hebben betreffende de formaliteiten waaraan moet zijn voldaan wil een besluit rechtsgeldig zijn, of betreffende de mogelijkheid van juridische procedures om een stemmingsresultaat aan te vechten (artikel 14 lid 3 richtlijn). Deze bepaling behoeft geen uitvoering.

14. Adviezen en effecten voor het bedrijfsleven

Een voorontwerp van dit wetsvoorstel is besproken met de Commissie Vennootschapsrecht. De Commissie kan zich met het voorstel verenigen.

De richtlijn geeft enkele voorschriften omtrent het verschaffen van informatie door beursgenoteerde vennootschappen met statutaire zetel in Nederland. Hiervan zijn er ongeveer 160. De informatie houdt verband met de algemene vergadering (vgl. artikel 2:108 BW).

Op grond van artikel 5 lid 3 van de richtlijn moet bepaalde informatie in de oproeping worden opgenomen. Voorzover de wettelijke regeling nog niet voldoet, wordt deze aangevuld (vgl. artikel 2:114 BW). De te vermelden informatie is bij de vennootschap reeds bekend.

De beursvennootschap moet de oproeping doen uitgaan ten behoeve van degenen die deelnemen aan de algemene vergadering. De wijze waarop dit geschiedt wordt op grond van artikel 5 lid 2 van de richtlijn gewijzigd van een aankondiging via een landelijk verspreid dagblad in een oproeping door een langs elektronische weg openbaar gemaakte aankondiging (vgl. artikel 2:113 lid 6 BW). Deze wijze van oproeping zal een lastenvermindering voor de vennootschap opleveren.

De beursvennootschap kent op grond van de Wft reeds de verplichting tot het aanhouden van een website. Op grond van artikel 5 lid 4 van de richtlijn dient zij bepaalde informatie voorafgaand aan de algemene vergadering op haar website te plaatsen. Daarnaast moet de beursvennootschap op grond van artikel 14 lid 2 van de richtlijn de stemmingsresultaten van de aan de algemene vergadering voorgelegde besluiten op haar website bekend maken. Deze voorschriften zijn uitgewerkt in artikel 5:25ka van de Wft.

De informatie die de vennootschap op grond van de richtlijn moet verstrekken is gericht aan de aandeelhouders. Er is geen verplichting tot het ter beschikking stellen van deze informatie aan een overheidsorganisatie, waardoor er geen sprake is van administratieve lasten voor het bedrijfsleven.

ARTIKELEN

Artikel I

Artikel 113

Artikel 5 lid 2, eerste alinea, van de richtlijn schrijft voor dat de oproeping voor de algemene vergadering moet geschieden op een wijze die snelle toegang tot de oproeping op niet-discriminerende basis garandeert. Hierbij moet gebruik worden gemaakt van media waarvan redelijkerwijs mag worden aangenomen dat ze voor een doeltreffende verspreiding van informatie in de gehele Gemeenschap kunnen zorgen. De thans geldende hoofdregel van oproeping via aankondiging in een landelijk verspreid dagblad voldoet niet aan de richtlijn. Zoals in paragraaf 4 van het algemeen deel van de toelichting is opgenomen, zijn marktpartijen over de wijze van oproeping geconsulteerd. Voorgesteld wordt de oproeping voor beursvennootschappen primair te laten plaatsvinden door een langs elektronische weg openbaar gemaakte aankondiging, welke tot aan de algemene vergadering rechtstreeks en permanent toegankelijk is. Deze wijze van oproeping, die reeds in lid 5 van artikel 113 is opgenomen, wordt dan op grond van het voorgestelde lid 6 de hoofdregel voor beursvennootschappen. Deze oproeping geldt voor alle ter algemene vergadering op te roepen personen. Indien de beursvennootschap over de adressen van haar aandeelhouders beschikt, kan oproeping ook plaats vinden conform de leden 3 en 4 van artikel 113. Deze alternatieve wijze van oproeping van aandeelhouders van wie de adressen bekend zijn, is in overeenstemming met artikel 5 lid 2, tweede alinea, van de richtlijn.

Artikel 114

Artikel 114 betreft de oproeping voor een algemene vergadering. In artikel 114 lid 1 is bepaald dat bij de oproeping de te behandelen onderwerpen worden vermeld. Als alternatief kan worden aangegeven dat ten kantore van de vennootschap van die onderwerpen kennis kan worden genomen. Op grond van artikel 114 lid 3 kunnen mededelingen, welke krachtens de wet of de statuten aan de algemene vergadering moeten worden gericht, geschieden door opneming in de oproeping. Ook in andere bepalingen worden voorschriften gegeven met betrekking tot de inhoud van de oproeping. Zo moet op grond van artikel 2:123 lid 1 BW een voorstel tot wijziging van de statuten bij de oproeping tot de algemene vergadering worden vermeld. Artikel 5 lid 3 van de richtlijn bevat vijf onderdelen waarin is vermeld welke informatie in de oproeping van een beursvennootschap moet worden opgenomen. Een deel van deze informatie moet op grond van het BW reeds in de oproeping worden opgenomen. Voor een aantal onderwerpen bestaat echter nog geen wettelijke verplichting. Daarom wordt artikel 114 uitgebreid. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen informatie die alle NV’s in de oproeping moeten opnemen en aanvullende informatieverplichtingen voor beursvennootschappen.

In onderdeel a van artikel 5 lid 3 van de richtlijn is aangegeven dat de plaats, het tijdstip en de agenda van de vergadering in de oproeping moeten worden vermeld. In artikel 114 lid 1 is reeds bepaald dat bij de oproeping de te behandelen onderwerpen, dat wil zeggen de agenda, worden vermeld. Dit wordt ongewijzigd overgenomen in het voorgestelde artikel 114 lid 1 onderdeel a. Voor de variant, dat deze informatie ten kantore van de vennootschap is te verkrijgen, wordt verwezen naar de toelichting op het nieuwe lid 4 van artikel 114. Bij de oproeping zal in de praktijk reeds de plaats en het tijdstip van de algemene vergadering worden vermeld. Daarmee zou aan de richtlijn worden voldaan. Teneinde elke twijfel over het bestaan van deze verplichting voor NV’s (met of zonder beursnotering) uit te sluiten, wordt deze verplichting expliciet genoemd in artikel 114 lid 1 onderdeel b.

Artikel 5 lid 3 onderdeel b van de richtlijn betreft de kenbaarheid van procedures die aandeelhouders in acht moeten nemen om te mogen deelnemen aan de vergadering en te mogen stemmen. Onderdeel b onder i) betreft informatie over procedures met betrekking tot de rechten van aandeelhouders om punten op de agenda van de algemene vergadering te plaatsen en ontwerpbesluiten in te dienen, zover deze rechten na het doen uitgaan van oproeping kunnen worden uitgeoefend. In Nederland moeten verzoeken tot agendering echter uiterlijk zestig dagen voor de algemene vergadering zijn ontvangen (artikel 2:114a BW). Bij de oproeping wordt de vastgestelde agenda bekendgemaakt. Aldus kunnen er na het moment van de oproeping via het agenderingsrecht geen punten meer aan de agenda worden toegevoegd. Op dit punt behoeft de richtlijn daarom geen uitwerking. Ten tweede moet er informatie worden opgenomen over de procedures omtrent het recht om vragen te stellen. Er moet worden aangegeven hoe dit recht kan worden uitgeoefend en welke termijnen daarbij gelden. Volstaan mag worden met een vermelding van de termijnen indien er wordt verwezen naar de website van de vennootschap waarop meer gedetailleerde informatie is te vinden. Het recht op inlichtingen is opgenomen in artikel 2:107 lid 2 BW. Uit dit artikel volgt dat de aandeelhouder dit recht ten tijde van de algemene vergadering kan uitoefenen. Dit artikel bevat geen formaliteiten omtrent de uitoefening van het recht. Het stellen van een vraag en de beantwoording daarvan zal overeenkomstig de vergaderorde moeten verlopen. Omdat er voor de uitoefening van dit recht geen procedures gelden en het recht gedurende de algemene vergadering kan worden uitgeoefend behoeft de richtlijn op dit punt geen uitwerking.

Onderdeel b onder ii) bepaalt dat informatie moet worden verstrekt over de procedure voor het stemmen bij volmacht. In artikel 2:117 BW is opgenomen dat de aandeelhouder ook bij schriftelijk gevolmachtigde de algemene vergadering kan bijwonen. De vennootschap kan procedurele regels opstellen omtrent het stemmen bij volmacht. Overeenkomstig de richtlijn wordt in artikel 114 lid 1, onderdeel c, opgenomen dat de oproeping informatie dient te bevatten omtrent deze procedure. Dit betekent onder meer dat, indien de vennootschap hiervoor het gebruik van bepaalde formulieren voorschrijft, dit moet worden vermeld. Ook zal moeten worden vermeld hoe aandeelhouders elektronisch kennis kunnen geven van het feit dat zij een volmacht hebben afgegeven (zie de voorgestelde aanpassing van artikel 2:117 lid 6 BW).

Onderdeel b onder iii) bepaalt dat de eventuele procedures voor het per brief of langs elektronische weg uitbrengen van stemmen in de oproeping moeten worden gemeld. In artikel 2:117a BW is opgenomen dat stemmen door middel van een elektronisch communicatiemiddel ten tijde van de vergadering kunnen worden uitgebracht. In het derde lid van dit artikel is bepaald dat «bij of krachtens de statuten» voorwaarden kunnen worden gesteld aan het gebruik van het elektronisch communicatiemiddel. Wanneer deze voorwaarden krachtens de statuten worden gesteld, moeten deze bij de oproeping bekend worden gemaakt. Indien een beursvennootschap procedurele voorwaarden stelt zal zij deze echter op grond van de richtlijn altijd in de oproeping moeten opnemen, ongeacht of deze bij of krachtens de statuten zijn gesteld. Daarom wordt voorgesteld deze verplichting voor de beursvennootschap in artikel 114 lid 2 onderdeel d op te nemen. Dit voorschrift geldt overigens uitsluitend indien de vennootschap deelname aan de algemene vergadering via een elektronisch communicatiemiddel mogelijk heeft gemaakt. Voor NV’s zonder beursnotering blijft de huidige situatie gehandhaafd. Zij dienen slechts de voorwaarden die krachtens de statuten worden gesteld in de oproeping op te nemen. Verwezen wordt naar de toelichting op artikel 2:117a lid 3 BW.

In artikel 2:117b BW is opgenomen dat ook stemmen voorafgaand aan de algemene vergadering via een elektronisch communicatiemiddel kunnen worden uitgebracht. In dit wetsvoorstel wordt voorgesteld artikel 2:117b BW uit te breiden en daarin ook het stemmen per brief in op te nemen (zie de toelichting op artikel 117b). Ook bij het stemmen per brief wordt het stemrecht voorafgaand aan de algemene vergadering uitgeoefend. In artikel 2:117b lid 4 BW is reeds bepaald dat bij de oproeping moet worden vermeld op welke wijze de stemgerechtigden hun rechten kunnen uitoefenen. Deze bepaling blijft ongewijzigd en zal daarom gelden voor het voorafgaand stemmen per elektronisch communicatiemiddel en per brief. De wet is dus reeds in overeenstemming met de richtlijn met betrekking tot het vermelden van deze informatie in de oproeping.

In onderdeel c van artikel 5 lid 3 van de richtlijn is voorgeschreven dat de registratiedatum in de oproeping moet worden opgenomen. Ook moet worden medegedeeld dat alleen personen die op die datum aandeelhouder zijn, gerechtigd zijn deel te nemen aan en te stemmen op de algemene vergadering. In artikel 2:117b en 2:119 BW zijn voorschriften gegeven omtrent het gebruik van een registratiedatum. In artikel 2:117b lid 4 BW en artikel 2:119 lid 3 BW is opgenomen dat bij de oproeping voor de algemene vergadering de dag van registratie wordt vermeld, alsmede de wijze waarop de stem-of vergadergerechtigden zich kunnen laten registreren en de wijze waarop zij hun rechten kunnen uitoefenen. De wet is dus reeds in overeenstemming met dit onderdeel van de richtlijn en daarom behoeft dit onderdeel geen verdere uitwerking in artikel 114 lid 1.

In onderdeel d van lid 3 van artikel 5 van de richtlijn is opgenomen dat de oproeping een vermelding moet bevatten van de plaats waar en de wijze waarop de onverkorte tekst kan worden verkregen van de aan de algemene vergadering voor te leggen documenten en ontwerpbesluiten. In artikel 114 lid 3 is reeds bepaald dat mededelingen welke krachtens de wet of de statuten aan de algemene vergadering moeten worden gericht, in de oproeping kunnen worden opgenomen of dat in de oproeping moet worden vermeld dat zij ter inzage liggen bij de vennootschap. Met artikel 114 lid 3 wordt reeds voldaan aan het vereiste van de richtlijn, waardoor dit onderdeel geen verdere uitwerking behoeft.

In onderdeel e van lid 3 van artikel 5 is opgenomen dat in de oproeping het adres van de website van de vennootschap moet worden vermeld. Dit is overgenomen in artikel 114 lid 1 onderdeel d. Omdat alleen voor beursvennootschappen de plicht bestaat tot het aanhouden van een website, zijn alleen deze vennootschappen verplicht het adres van deze website in de oproeping te vermelden.

In het huidige artikel 114 lid 1 is opgenomen dat in de oproeping kan worden medegedeeld dat de aandeelhouders en certificaathouders van de te behandelen onderwerpen kennis kunnen nemen ten kantore van de vennootschap. Hiervoor is geen aanleiding wanneer die onderwerpen reeds in de oproeping zelf zijn gemeld. Op grond van de richtlijn moeten de in artikel 5 lid 3 onderdeel a tot en met d genoemde onderwerpen in de oproeping zelf worden opgenomen. De mogelijkheid om de onderwerpen in plaats daarvan ter inzage te leggen ten kantore van de vennootschap is daarom voor beursgenoteerde vennootschappen niet toegestaan. Voor de NV zonder beursnotering kan deze mogelijkheid blijven bestaan. Dit wordt geregeld in lid 4 van artikel 114. Hierin staat dat van lid 1 kan worden afgeweken door NV’s zonder beursnotering; de te behandelen onderwerpen en informatie omtrent de procedure voor deelname aan de algemene vergadering bij schriftelijk gevolmachtigde behoeven niet in de oproeping te worden opgenomen. Wel zal in de oproeping moeten worden aangegeven dat van deze zaken kennis kan worden genomen ten kantore van de vennootschap. In de oproeping moet door de niet-beursgenoteerde NV wel telkens de plaats en het tijdstip van de vergadering worden vermeld (artikel 114 lid 1 onderdeel b). Deze basale informatie wordt in de praktijk reeds verstrekt; de verplichting brengt geen extra lasten voor de NV zonder beursnotering mee.

Artikel 114a

De richtlijn kent in artikel 6 het recht toe aan de aandeelhouder om punten op de agenda van de algemene vergadering te plaatsen. Zo’n punt dient echter wel te worden gemotiveerd of vergezeld te gaan van een ontwerpbesluit. Artikel 114a, waarin het agenderingsrecht is opgenomen, kent een dergelijk vereiste niet. Om de wet in overeenstemming te brengen met de richtlijn wordt de eis tot motivering van een te agenderen onderwerp opgenomen in artikel 114a. Dit is in overeenstemming met de behoeften van de praktijk. Voor een goede gang van zaken bij de algemene vergadering is de eis tot het motiveren van een aangedragen agendapunt gerechtvaardigd. Door de verplichting zijn agendapunt te motiveren moet de aandeelhouder inzicht geven in zijn beweegredenen. Hij moet het agendapunt toelichten. Een korte motivering maakt het voor het bestuur mogelijk om de agenda goed en helder te formuleren. Dat is ook in het belang van de aandeelhouder, die op basis van de agenda dient te bepalen of hij wil deelnemen aan de vergadering en eventueel voorafgaand aan de vergadering een volmacht afgeeft. Een ontwerpbesluit voorziet ook in deze behoeften; het zal voldoende duidelijk zijn welk doel de aandeelhouder wenst te bereiken.

In artikel 114a is thans opgenomen dat agendering van een onderwerp kan worden geweigerd indien een zwaarwichtig belang van de vennootschap zich daartegen verzet. De Raad van State heeft geadviseerd deze huidige weigeringsgrond te handhaven. Dit advies wordt niet overgenomen. In de richtlijn is een dergelijke weigeringsgrond niet opgenomen. Handhaving van deze weigeringsgrond in combinatie met het nieuwe motiveringsvereiste sluit niet aan bij de opzet van de richtlijn. Op grond van de huidige wettelijke regeling moet de vennootschap ook elk agendapunt inhoudelijk toetsen aan het zwaarwichtig belang van de vennootschap, terwijl de richtlijn zo’n toets niet toelaat. Op grond van de richtlijn bestaat slechts bij grote uitzondering een rechtvaardiging voor de weigering van een agendapunt. Zou zo’n geval zich voordoen, dan kan toetsing aan de norm van de redelijkheid en billijkheid (vgl. artikel 2:8 BW) plaats vinden.

Artikel 115

De voorgestelde aanpassing van artikel 115 geeft uitvoering aan de richtlijn voor wat betreft de termijn voor de oproeping tot de algemene vergadering. De richtlijn schrijft voor dat de oproeping bij beursvennootschappen uiterlijk op de eenentwintigste dag voor de dag van de algemene vergadering moet plaatsvinden (artikel 5 lid 1 richtlijn). Hierbij geldt dat tussen de uiterste datum van oproeping en de registratiedatum een periode van ten minste acht dagen moet verstrijken. Bij de berekening van deze periode worden deze twee dagen niet meegeteld (artikel 7 lid 3 richtlijn). Voorgesteld wordt een uniforme registratiedatum vast te leggen die ligt op eenentwintig dagen voor de dag van de vergadering. Zie paragraaf 6 van het algemeen deel van de toelichting en de toelichting op artikel 119. Dit betekent dat de oproeping niet later dan dertig dagen voor de algemene vergadering mag uitgaan.

In artikel 115 is thans voorgeschreven dat de oproeping niet later geschiedt dan op de vijftiende dag vóór die der vergadering. Deze termijn wordt in het voorgestelde tweede lid voor beursvennootschappen verlengd tot dertig dagen. Dit geldt ook indien de oproeping plaatsvindt op grond van artikel 2:111 BW. Er is geen aanleiding om ook NV’s die niet beursgenoteerd zijn te verplichten tot het in acht nemen van een langere oproepingstermijn. In de tweede volzin van artikel 115 is thans bepaald dat wanneer de oproepingstermijn korter was of de oproeping niet plaats heeft gehad, er geen wettige besluiten kunnen worden genomen, tenzij met algemene stemmen in een vergadering, waarin het gehele geplaatste kapitaal vertegenwoordigd is. Dit voorschrift blijft van kracht voor NV’s zonder beursnotering, maar zal voor beursgenoteerde NV’s niet gelden. Voor de beursgenoteerde NV is het op grond van de richtlijn niet toegestaan een algemene vergadering te houden wanneer de oproepingstermijn korter was dan is voorgeschreven of er helemaal geen oproeping heeft plaats gevonden.

Artikel 117

In artikel 7 lid 1, onderdeel a, van de richtlijn wordt de verplichting tot deponering van aandelen – althans aandeelbewijzen – voorafgaand aan de algemene vergadering van een beursvennootschap verboden. In artikel 117 lid 3 is thans opgenomen dat de statuten kunnen bepalen dat de aandeelhouders de bewijsstukken van hun recht vóór de algemene vergadering in bewaring moeten geven. Deze bepaling dient ten aanzien van beursvennootschappen te vervallen. Dit is uitgewerkt in het gewijzigde artikel 117 lid 3. Er bestaat voor NV’s zonder beursnotering geen verplichting tot het gebruik van een registratiedatum. Daarom blijft voor hen de mogelijkheid tot het voorschrijven van deponering van de bewijsstukken bestaan.

Artikel 11 lid 1 van de richtlijn schrijft voor dat lidstaten erop toezien dat elke vennootschap haar aandeelhouders ten minste één doeltreffende methode van kennisgeving van de aanwijzing van een gevolmachtigde via elektronische middelen aanbiedt. In artikel 117 lid 6 is reeds bepaald dat een elektronisch vastgelegde volmacht gelijk gesteld wordt aan een schriftelijke volmacht. Er is in de wet echter geen verplichting voor de vennootschap opgenomen om volmachten via elektronische weg in ontvangst te nemen. Voorgesteld wordt artikel 117 op dit punt aan te vullen. In lid 6 van artikel 117 wordt opgenomen dat de beursvennootschap aan de aandeelhouder de mogelijkheid moet geven de volmacht elektronisch aan te bieden.

Artikel 117a

Artikel 117a gaat over deelname aan de algemene vergadering door middel van een elektronisch communicatiemiddel. In lid 3 van artikel 117a is bepaald dat bij of krachtens de statuten voorwaarden gesteld kunnen worden aan het gebruik van het communicatiemiddel. Hierbij kan gedacht worden aan het voorschrijven van bepaalde software en het gebruik van een elektronische handtekening (Kamerstukken II 2004/05, 30 019, nr. 3, blz. 7). In artikel 8 lid 2 van de richtlijn is bepaald dat het gebruik van elektronische middelen om aandeelhouders in staat te stellen aan de algemene vergadering deel te nemen, niet aan andere verplichtingen of beperkingen mag zijn onderworpen, dan die welke noodzakelijk zijn voor de verificatie van de identiteit van de aandeelhouders en de veiligheid van de communicatie, en alleen voor zover zij in verhouding staan tot de beoogde doelstellingen. Om te verzekeren dat de door de vennootschap gestelde voorwaarden aan het gebruik van het communicatiemiddel niet verder gaan dan de richtlijn toestaat, wordt voorgesteld deze begrenzing in artikel 117a lid 3 op te nemen. De voorwaarden mogen niet meer belastend zijn voor aandeelhouders dan noodzakelijk is voor een goed gebruik van het elektronische middel, waardoor daadwerkelijk door de aandeelhouder aan de vergadering kan worden deelgenomen. Door te bepalen dat de voorwaarden ook redelijk moeten zijn wordt tot uitdrukking gebracht dat zij in verhouding moeten staan tot het beoogde doel.

Voorts is in artikel 117a lid 3 bepaald dat, indien de voorwaarden «krachtens» de statuten worden gesteld, deze bij de oproeping bekend worden gemaakt. Eenzelfde eis geldt niet voor voorwaarden die «bij» de statuten gesteld worden. Op grond van artikel 5 lid 3, onderdeel b iii, van de richtlijn moet de beursvennootschap de procedure voor het deelnemen aan de algemene vergadering en het uitoefenen van het stemrecht langs elektronische weg telkens in de oproeping vermelden. Dit betekent dat de beursvennootschap ook de procedurele voorschriften die «bij» de statuten gesteld worden in de oproeping moet opnemen. Een verplichting tot het vermelden van (alle) procedurele voorschriften door beursvennootschappen is uitgewerkt in het voorgestelde artikel 2:114 lid 1 onderdeel d BW. Voor NV’s zonder beursnotering blijft de huidige situatie gehandhaafd; zij zijn slechts verplicht tot vermelding van de voorwaarden die krachtens de statuten gesteld worden. Hiertoe wordt de tweede volzin van artikel 117a lid 3 aangepast.

Naar aanleiding van het advies van de Raad van State wordt, overeenkomstig de aanvulling van artikel 2:117 lid 6 BW, in lid 5 bepaald dat de beursvennootschap de aandeelhouder de mogelijkheid moet geven de volmacht elektronisch aan te bieden.

Artikel 117b

In artikel 12 van de richtlijn is bepaald dat lidstaten vennootschappen moeten toestaan hun aandeelhouders per brief te laten stemmen vóór aanvang van de algemene vergadering. Stemmen per brief mag alleen onderhevig zijn aan vereisten en beperkingen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de identificatie van de aandeelhouders. Deze moeten in verhouding staan tot de beoogde doelstelling.

Het door de aandeelhouder zelf uitbrengen van een stem voorafgaand aan de algemene vergadering is thans mogelijk via een elektronisch communicatiemiddel op grond van artikel 117b. Het voorafgaand aan de vergadering uitbrengen van een stem per brief is niet geregeld in het BW. Daarom wordt voorgesteld artikel 117b uit te breiden zodat ook het stemmen per brief een wettelijke basis krijgt. In het BW wordt de term brief reeds een aantal keer gebruikt (vgl. artikelen 2:19a, 2:86a en 2:196a BW). Het stemmen per brief is een wijze van stemmen die de vennootschap via haar statuten kán aanbieden. Ook aandeelhouders van NV’s zonder beursnotering kunnen van deze faciliteit profiteren. Daarom wordt voorgesteld dat alle NV’s het uitbrengen van stemmen per brief in de statuten kunnen toestaan.

De vooraf per brief uitgebrachte stemmen worden gelijkgesteld met stemmen die tijdens de algemene vergadering worden uitgebracht. Voor het bepalen van de stemgerechtigdheid is op grond van de richtlijn het gebruik van een registratiedatum voor beursvennootschappen verplicht. Het in artikel 117b voorgeschreven gebruik van een registratiedatum, dat ook zal gelden voor het stemmen per brief, is daarom in overeenstemming met de richtlijn. In artikel 117b lid 3 is opgenomen dat de uiterste dag van registratie niet vroeger mag worden gesteld dan op de dertigste dag voor die van de algemene vergadering. Omdat wordt voorgesteld de registratiedatum vast te leggen op eenentwintig dagen voor de dag van de algemene vergadering (zie paragraaf 6 van het algemeen deel van de toelichting en de toelichting op artikel 2:119 BW) dient deze bepaling te worden aangepast. De registratiedatum ligt altijd op de eenentwintigste dag voor de dag van de algemene vergadering.

Artikel 119

Artikel 119 biedt aan vennootschappen thans de mogelijkheid een registratiedatum te bepalen voor het vaststellen van de stem- of vergadergerechtigden op de algemene vergadering. Deze optie dient op basis van de richtlijn voor beursvennootschappen te worden omgezet in een verplichting. Er moet voor alle Nederlandse beursvennootschappen één uniforme registratiedatum gelden (artikel 7 lid 2 en 3 richtlijn). De richtlijn laat toe dat de lidstaten zelf binnen bepaalde grenzen een registratiedatum vaststellen. De registratiedatum mag niet vroeger dan dertig dagen voor de datum van de algemene vergadering vallen. Er is een consultatiedocument opgesteld waarin marktpartijen is gevraagd hun voorkeur omtrent de registratietermijn kenbaar te maken. In paragraaf 6 van het algemeen deel van de toelichting is op de reacties ingegaan.

Voorgesteld wordt de registratiedatum vast te leggen op de eenentwintigste dag voor de dag van de algemene vergadering. Hierbij geldt dat de oproeping minimaal dertig dagen voor de algemene vergadering dient uit te gaan. Uit de cijfers over het huidige gebruik van de registratiedatum blijkt dat met name een aantal grotere beursvennootschappen gebruik maakt van een registratiedatum die op 20 dagen tot 30 dagen voor de algemene vergadering ligt. Door de overige vennootschappen wordt een datum gehanteerd die dichter bij de dag van de vergadering ligt of schrijft men blokkering van aandelen voor. Een termijn van eenentwintig dagen biedt naar verwachting voldoende tijd om het administratieve proces dat gemoeid gaat met de registratie van aandeelhouders en eventuele volmachtverlening tijdig af te ronden. Door voor een registratiedatum te kiezen die ver voor de dag van de algemene vergadering ligt zal er geen sprake zijn van blokkering van aandelen voorafgaand aan de vergadering door intermediairs. De registratiedatum geldt voor alle algemene vergaderingen, zowel voor de jaarvergadering als voor buitengewone vergaderingen. Juist voor het geval het nodig is een buitengewone vergadering bijeen te roepen, kan een registratietermijn langer dan 21 dagen met een daarbij behorende langere oproepingstermijn als hinderlijk worden ervaren.

Het wordt niet zinvol geacht om verschillende registratietermijnen te hanteren voor NV’s met of zonder beursnotering. In de praktijk wordt het systeem van een registratiedatum voor zover bekend uitsluitend gehanteerd door beursvennootschappen. Derhalve wordt artikel 119 op de volgende wijze aangepast. In lid 1, eerste volzin, blijft het gebruik van een registratiedatum voor NV’s zonder beursnotering optioneel. In lid 1, tweede volzin, wordt het gebruik van een registratiedatum verplicht gesteld voor beursvennootschappen. In het tweede lid is vervolgens neergelegd dat, indien men gebruik maakt van een registratiedatum – dus optioneel of verplicht – de dag van registratie altijd op de eenentwintigste dag voor de algemene vergadering ligt.

Artikel 120

In artikel 14 van de richtlijn is bepaald dat de vennootschap na afloop van de vergadering de stemmingsresultaten met betrekking tot de genomen besluiten moet vaststellen en openbaar moet maken. In beginsel behoeven de stemmingsresultaten slechts in zoverre te worden vastgesteld, als noodzakelijk is om de vereiste meerderheid voor elk besluit te bepalen (artikel 14 lid 2, tweede alinea, richtlijn). Dit is in overeenstemming met de huidige praktijk. In artikel 120 lid 4 is reeds de plicht voor het bestuur opgenomen om aantekening te houden van de genomen besluiten. De aantekeningen liggen ten kantore van de vennootschap ter inzage van de aandeelhouders en de houders van met medewerking van de vennootschap uitgegeven certificaten van haar aandelen. Aan ieder van hen wordt desgevraagd afschrift of uittreksel van deze aantekeningen verstrekt, tegen ten hoogste de kostprijs. In de praktijk zullen notulen van de vergadering worden opgesteld die een zakelijk verslag bevatten van het ter vergadering behandelde. Met artikel 120 lid 4 wordt voldaan aan de plicht tot het vaststellen van het stemmingsresultaat. De vennootschap zal moeten aangeven of het besluit is aangenomen of verworpen, waarmee ook vaststaat of de vereiste meerderheid voor het aannemen van het besluit is bereikt. In zoverre wordt reeds aan de richtlijn voldaan.

Het is echter ook mogelijk dat de vennootschap de stemmingsresultaten uitgebreider moet vaststellen. Deze situatie zal zich slechts voordoen wanneer een aandeelhouder hierom heeft gevraagd (artikel 14 lid 1 en 2 richtlijn). In dat geval dient de vennootschap voor elk besluit vast te stellen: het aantal aandelen waarvoor geldige stemmen zijn uitgebracht, het percentage dat deze aandelen vertegenwoordigt in het geplaatste kapitaal, het totale aantal geldig uitgebrachte stemmen en het aantal stemmen dat voor en tegen het besluit is uitgebracht, alsmede het aantal onthoudingen. Omdat het BW een dergelijke uitgebreide vaststelling niet voorschrijft wordt voorgesteld dit in een nieuw lid 5 op te nemen.

Artikel 359b

Artikel 5 lid 1 stelt dat de oproeping uiterlijk op de eenentwintigste dag voor die van de algemene vergadering moet uitgaan. Dit voorschrift geldt onverminderd artikel 9 lid 4 en artikel 11 lid 4 van richtlijn nr. 2004/25/EG betreffende het openbaar overnamebod.1 Deze artikelen staan toe dat een termijn van minimaal twee weken voor de oproeping voor een algemene vergadering mag worden gehanteerd in het geval van een openbaar overnamebod. In artikel 2:359b lid 1 onderdeel a en b en lid 2 BW is bepaald dat de oproeping voor een algemene vergadering in het kader van een overnamebod niet later dan op de vijftiende dag voor die van de vergadering mag geschieden. Op grond van het onderhavige wetsvoorstel zal het gebruik van een registratiedatum bij een algemene vergadering verplicht worden, ook voor een dergelijke vergadering. Door voor een registratiedatum te kiezen die ligt op eenentwintig dagen voor de dag van de algemene vergadering, moet de oproeping ten minste dertig dagen voor de dag van de vergadering uitgaan. Dit volgt uit het voorschrift dat er acht dagen moeten liggen tussen de dag van oproeping en de dag van registratie. De in artikel 2:359b gehanteerde oproepingstermijn moet daarom worden verlengd. Dit betekent dat ook hier een oproepingstermijn van minimaal 30 dagen zal gelden. Deze termijn is toegestaan op grond van de richtlijn openbaar overnamebod.

Artikel II

In dit artikel worden de informatieverplichtingen uit de artikelen 5, vierde lid en 14, tweede lid van de richtlijn geïmplementeerd. Zoals aangegeven in het algemeen deel van de toelichting is gekozen voor implementatie in de Wft. Aangezien het verplichtingen tot informatieverschaffing van de vennootschap jegens haar aandeelhouders door middel van plaatsing van die informatie op de website betreft, wordt implementatie in Hoofdstuk 5.1a van de Wft, dat regels stelt voor informatievoorziening door uitgevende instellingen, passend geacht. Dit hoofdstuk is opgenomen in het wetsvoorstel ter implementatie van richtlijn nr. 2004/109/EG betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PbEU L 390) (Kamerstukken I 2007/08, 31 093, A).

Artikel 5:25j

De richtlijnbepalingen worden geïmplementeerd in afdeling 5.1a.2 dat een vergelijkbaar toepassingsbereik heeft als de richtlijn voorschrijft. De afdeling is van toepassing op uitgevende instellingen (beursgenoteerde vennootschappen) met Nederland als lidstaat van herkomst. De onderhavige richtlijn is van toepassing op beursgenoteerde vennootschappen met zetel in Nederland. Het verschil tussen die reikwijdten is klein. Artikel 5:25a, eerste lid, onderdeel c bepaalt dat een uitgevende instelling, die aandelen heeft uitgegeven met een kleinere nominale waarde dan € 1 000, Nederland als lidstaat van herkomst heeft indien zij zetel heeft in Nederland en dat een uitgevende instelling, die aandelen heeft uitgegeven met een grotere nominale waarde, Nederland als lidstaat van herkomst heeft indien zij in Nederland zetel heeft of haar aandelen in Nederland zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt en zij Nederland heeft gekozen. In de meeste gevallen zal een uitgevende instelling die zetel heeft in Nederland dus ook Nederland als lidstaat van herkomst hebben. Echter, de mogelijkheid bestaat dat een uitgevende instelling die zetel heeft in Nederland, waarvan de effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in een andere lidstaat en die heeft gekozen voor die andere lidstaat, Nederland niet als lidstaat van herkomst heeft. Voor die gevallen is aan artikel 5:25j een artikellid toegevoegd waarin wordt geregeld dat voor artikel 5:25ka (waarin de richtlijnbepalingen worden geïmplementeerd) een andere reikwijdte geldt, namelijk beursgenoteerde vennootschappen met zetel in Nederland.

Artikel 5:25k

In dit onderdeel wordt het bestaande artikel 5:25k, vierde lid, onderdeel b in overeenstemming gebracht met de richtlijn. Het onderdeel regelt de verplichting tot kennisgeving aan de aandeelhouders van het totale aantal aandelen en stemrechten uiterlijk bij aanvang van de algemene vergadering. Aangezien, zoals hiervoor omschreven, het toepassingsbereik van artikel 5:25k overlapt met het toepassingsbereik van de richtlijn, is het nodig dit onderdeel aan te laten sluiten op de bepalingen van de richtlijn zoals die in het BW en de Wft worden geïmplementeerd.

Artikel 5:25k, vierde lid, onderdeel b is afkomstig uit de Europese transparantierichtlijn1. Deze richtlijn stelt geen termijn aan de verplichting tot kennisgeving van het aantal aandelen en stemrechten. In het voorstel van wet tot implementatie van de transparantierichtlijn2 is gekozen voor kennisgeving uiterlijk bij aanvang van de algemene vergadering. De richtlijn aandeelhoudersrechten bepaalt echter dat vennootschappen verplicht een registratiedatum moeten hanteren. Dat heeft tot gevolg dat het aantal aandelen en stemrechten dat relevant is voor een algemene vergadering het aantal aandelen en stemrechten op de dag van de registratiedatum is. Bovendien zou het aantal aandelen en stemrechten na de registratiedatum nog kunnen veranderen, als gevolg waarvan aan aandeelhouders een irrelevant aantal medegedeeld zou kunnen worden. Daarom is artikel 5:25k zodanig aangepast dat de uitgevende instelling de aandeelhouder uiterlijk bij aanvang van de algemene vergadering in kennis stelt van het aantal aandelen en stemrechten op de registratiedatum.

Artikel 5:25ka

In dit onderdeel wordt een nieuw artikel 5:25ka voorgesteld. In dit artikel worden de artikelen 5, vierde lid en 14, tweede lid van de richtlijn geïmplementeerd. In het eerste lid wordt artikel 5, vierde lid van de richtlijn geïmplementeerd. Het eerste lid schrijft voor dat uitgevende instellingen uiterlijk op de dertigste dag voor de dag van de algemene vergadering bepaalde informatie op hun website dienen te zetten. Dit is in overeenstemming met de richtlijn, die voorschrijft dat deze informatie uiterlijk op de eenentwintigste dag voor de dag van de algemene vergadering via de website beschikbaar moet zijn. De keuze voor een eerder tijdstip is daarmee toegestaan. Er is voor gekozen aan te sluiten bij de dag van de oproeping. De oproeping dient bij beursvennootschappen minimaal dertig dagen voor de dag van de algemene vergadering uit te gaan (vgl. artikel 2:115 BW).

Op grond van onderdeel a moet de oproeping integraal op de website worden geplaatst. Welke bestanddelen behoren tot de oproeping is onder meer voorgeschreven in artikel 114, eerste lid, van boek 2 van het BW. Ook in andere artikelen van het BW is voorgeschreven wat in de oproeping moet worden opgenomen (vgl. artikel 2:119 lid 3 BW). Onderdeel b bepaalt dat het totale aantal aandelen en stemrechten op de dag van de oproeping moet worden vermeld. Dit is overeenkomstig artikel 5, vierde lid, onderdeel b van de richtlijn. Het staat de uitgevende instelling vanzelfsprekend vrij om op een later tijdstip, naast deze gegevens, dan actuele gegevens op de website te plaatsen. Overigens dient bij vermelding van het aantal aandelen en stemrechten uitsplitsing plaats te vinden over de verschillende categorieën van aandelen, indien het kapitaal van de uitgevende instelling is verdeeld in twee of meer categorieën van aandelen.

Op grond van onderdeel c dienen documenten die aan de algemene vergadering ter beschikking zullen worden gesteld reeds vooraf op de website te worden geplaatst. Verder bepaalt onderdeel d dat het bestuur van de uitgevende instelling ieder agendapunt van een (korte) toelichting moet voorzien. Indien het bestuur voornemens is een ontwerpbesluit aan de algemene vergadering ter goedkeuring voor te leggen, dan dient dat ontwerpbesluit vooraf op de website ter beschikking te worden gesteld. Indien aandeelhouders met gebruikmaking van artikel 114a van boek 2 van het BW een ontwerpbesluit hebben ingediend, dan dient een zodanig ontwerpbesluit ook vooraf via de website ter beschikking te worden gesteld.

In onderdeel f is bepaald dat indien de uitgevende instelling gebruik maakt van volmachtformulieren, een zodanig formulier via de website beschikbaar moet zijn. Overigens zullen vrijwel alle Nederlandse uitgevende instellingen een volmachtformulier ter beschikking moeten stellen aangezien artikel 5:25k, vierde lid, onderdeel c dat vereist en het toepassingsbereik van die bepaling grotendeels overlapt met het toepassingsbereik van dit artikel. Verder regelt onderdeel f dat indien de uitgevende instelling voor het stemmen per brief, overeenkomstig artikel 117b, eerste lid van boek 2 van het BW, een standaardformulier wenst te gebruiken, dit formulier via de website beschikbaar moet zijn.

In de richtlijn is bepaald dat de instelling de formulieren niet op de website behoeft te plaatsen indien deze rechtstreeks naar elke aandeelhouder worden gezonden. In Nederland zal er in de praktijk geen sprake van zijn dat de uitgevende instelling al haar aandeelhouders kent en zij de formulieren kan toesturen. Deze variant is daarom niet overgenomen. Indien de formulieren om technische redenen niet op de website kunnen worden geplaatst, moet op de website worden aangegeven hoe de formulieren kosteloos op papier kunnen worden verkregen.

In het tweede lid van artikel 5:25ka wordt artikel 14, tweede lid van de richtlijn geïmplementeerd. De overeenkomstig artikel 120 vierde of vijfde lid van boek 2 van het BW vastgestelde stemmingsresultaten van de algemene vergadering dienen uiterlijk 15 dagen na de dag van de algemene vergadering op de website te worden gepubliceerd. Deze termijn is de uiterste termijn die wordt voorgeschreven door de richtlijn.

In het derde lid is bepaald dat de op de website geplaatste informatie gedurende een jaar beschikbaar dient te blijven. De termijn van een jaar is de gangbare termijn hiervoor in de Wft. Op deze manier kunnen aandeelhouders en toekomstige aandeelhouders bij hun beslissingen alle relevante informatie betrekken, ook na de algemene vergadering.

Artikel III

De wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Aldus kan rekening worden gehouden met het tijdstip waarop vennootschappen redelijkerwijs kunnen voldoen aan de verplichtingen uit het wetsvoorstel, met name in verband met de omstandigheid dat de meeste algemene vergaderingen in het voorjaar plaatsvinden.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

BIJLAGE

Transponeringstabel bij richtlijn 2007/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 11 juli 2007 betreffende de uitoefening van bepaalde rechten van aandeelhouders in beursgenoteerde vennootschappen(PbEU L 184)

Richtlijn 2007/36/EGUitvoering
artikel 1 lid 1behoeft geen implementatie
artikel 1 lid 2behoeft geen implementatie
artikel 1 lid 3 sub aoptie, artikel 5:25b lid 4 Wft
artikel 1 lid 3 sub boptie, behoeft geen implementatie
artikel 1 lid 3 sub coptie, behoeft geen implementatie
artikel 2 sub abehoeft geen implementatie
artikel 2 sub bbehoeft geen implementatie
artikel 2 sub cbehoeft geen implementatie
artikel 3behoeft geen implementatie
artikel 4artikel 2:92 lid 2 BW
artikel 5 lid 1, eerste alineaartikel 2:115 en 2:359b leden 1 en 2 BW
artikel 5 lid 1, tweede alineaoptie, behoeft geen implementatie
artikel 5 lid 1, derde alineaoptie, behoeft geen implementatie
artikel 5 lid 2, eerste alineaartikel 2:113 BW
artikel 5 lid 2, tweede alineaoptie, artikel 2:113 BW
artikel 5 lid 2, derde alineaartikel 2:113 BW
artikel 5 lid 3 sub aartikel 2:114 lid 1 onder a en b BW
artikel 5 lid 3 sub b iartikel 2:107 lid 2, 2:114a en 2:117 BW
artikel 5 lid 3 sub b iiartikel 2:114 lid 1 onder c BW
artikel 5 lid 3 sub b iiiartikel 2:114 lid 1 onder d en 2:117b lid 4 BW
artikel 5 lid 3 sub cartikel 2:117b lid 4 en artikel 2:119 lid 3 BW
artikel 5 lid 3 sub dartikel 2:114 lid 3 BW
artikel 5 lid 3 sub eartikel 2:114 lid 1 onder d BW
artikel 5 lid 4, eerste alinea, sub aartikel 5:25ka lid 1 Wft
artikel 5 lid 4, eerste alinea, sub bartikel 5:25ka lid 1 Wft
artikel 5 lid 4, eerste alinea, sub cartikel 5:25ka lid 1 Wft
artikel 5 lid 4, eerste alinea, sub dartikel 5:25ka lid 1 Wft
artikel 5 lid 4, eerste alinea, sub eartikel 5:25 ka lid 1 Wft
artikel 5 lid 4, tweede alineaartikel 5:25ka lid 1 Wft
artikel 5 lid 4, derde alineaartikel 5:25ka lid 1 Wft
artikel 6 lid 1, eerste alinea, sub aartikel 2:114a BW
artikel 6 lid 1, eerste alinea, sub bartikel 2:114a en 2:117 BW
artikel 6 lid 1, tweede alineaartikel 2:114a BW
artikel 6 lid 1, derde alineaoptie, artikel 2:114a BW
artikel 6 lid 2artikel 2:114a BW
artikel 6 lid 3artikel 2:114a BW
artikel 6 lid 4artikel 2:114a BW
artikel 7 lid 1 sub aartikel 2:117 lid 3 BW
artikel 7 lid 1 sub bartikel 2:117 lid 3 en 2:119 BW
artikel 7 lid 2, eerste alineaartikel 2:119 BW
artikel 7 lid 2, tweede alineaoptie, behoeft geen implementatie
artikel 7 lid 3artikel 2:119 BW
artikel 7 lid 4artikel 2:119 BW
artikel 8 lid 1 sub aoptie, behoeft geen implementatie
artikel 8 lid 1 sub bartikel 2:117a BW
artikel 8 lid 1 sub cartikel 2:117a en 2:117b BW
artikel 8 lid 2, eerste alineaartikel 2:117a lid 3 BW
artikel 8 lid 2, tweede alineaartikel 2:117a BW
artikel 9 lid 1artikel 2:107 lid 2 BW
artikel 9 lid 2, eerste alineaartikel 2:107 lid 2 BW
artikel 9 lid 2, tweede alineaoptie, 2:107 lid 2 BW
artikel 10 lid 1, eerste alineaartikel 2:117 BW
artikel 10 lid 1, tweede alineaartikel 2:117 lid 7 en 3:63 BW
artikel 10 lid 2, eerste alineaoptie, behoeft geen implementatie
artikel 10 lid 2, tweede alineaoptie, behoeft geen implementatie
artikel 10 lid 3, eerste alinea, sub aoptie, behoeft geen implementatie
artikel 10 lid 3, eerste alinea, sub boptie, behoeft geen implementatie
artikel 10 lid 3, eerste alinea, sub coptie, behoeft geen implementatie
artikel 10 lid 3, tweede alinea sub ibehoeft geen implementatie
artikel 10 lid 3, tweede alinea, sub iibehoeft geen implementatie
artikel 10 lid 3, tweede alinea, sub iiibehoeft geen implementatie
artikel 10 lid 3, tweede alinea, sub ivbehoeft geen implementatie
artikel 10 lid 4, eerste alineaartikel 2:117 en 3:66 lid 1 BW
artikel 10 lid 4, tweede alineaoptie, behoeft geen implementatie
artikel 10 lid 5artikel 2:117 BW
artikel 11 lid 1artikel 2:117 en 2:117a BW
artikel 11 lid 2artikel 2:117 en 2:117a BW
artikel 11 lid 3artikel 2:117 en 2:117a BW
artikel 12artikel 2:117b BW
artikel 13 lid 1behoeft geen implementatie
artikel 13 lid 2behoeft geen implementatie
artikel 13 lid 3behoeft geen implementatie
artikel 13 lid 4artikel 2:117 BW
artikel 13 lid 5artikel 2:117 BW
artikel 14 lid 1, eerste alineaartikel 2:120 BW
artikel 14 lid 1, tweede alineaoptie, artikel 2:120 BW
artikel 14 lid 2artikel 5:25ka Wft
artikel 14 lid 3artikel 2:120 BW
artikel 15, eerste alineabehoeft geen implementatie
artikel 15, tweede alineabehoeft geen implementatie
artikel 15, derde alineabehoeft geen implementatie
artikel 15, vierde alineabehoeft geen implementatie
artikel 16behoeft geen implementatie
artikel 17behoeft geen implementatie

«behoeft geen implementatie»: het betreft hier bepalingen die een optie inhouden of die een opdracht aan de lidstaten bevatten die niet behoeft te worden verwerkt in de nationale wetgeving.


XNoot
1

Richtlijn nr. 2007/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 11 juli 2007 betreffende de uitoefening van bepaalde rechten van aandeelhouders in beursgenoteerde vennootschappen (PbEU L 184) moet op 3 augustus 2009 in de nationale regelgeving zijn omgezet.

XNoot
2

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 21 mei 2003 (COM (2003) 284).

XNoot
1

Richtlijn nr. 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (PbEG L 375).

XNoot
2

Verordening (EG) nr. 1435/2003 van de Raad van de Europese Unie van 22 juli 2003 betreffende het statuut voor een Europese Coöperatieve Vennootschap (SCE) (PbEU L 207).

XNoot
1

Richtlijn nr. 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod (PbEU L 142).

XNoot
2

Wet van 24 mei 2007 tot uitvoering van richtlijn nr. 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod (Stb. 2007, 202).

XNoot
1

Best practice bepaling IV.3.6 van de Nederlandse corporate governance code (Stcrt. 2004, 250).

XNoot
1

Kabinetsreactie op het rapport van de Monitoring Commissie Corporate Governance Code van 30 mei 2008, Kamerstukken II 2006/07, 31 083, nr. 1, blz. 7.

XNoot
1

Zie de kabinetsreactie op het rapport van de Monitoring Commissie Corporate Governance Code van 30 mei 2008, Kamerstukken II 2006/07, 31 083, nr. 1, blz. 6–7, en het voorstel tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht, de Wet giraal effectenverkeer en het Burgerlijk Wetboek naar aanleiding van het advies van de Monitoring Commissie Corporate Governance Code van 30 mei 2007, te vinden op www.minfin.nl.

XNoot
2

Best practice bepaling IV.1.7 van de Nederlandse corporate governance code (Stcrt. 2004, 250).

XNoot
1

Richtlijn nr. 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PbEU L 390).

XNoot
1

Richtlijn nr. 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 april 2004 (PbEU L 142).

XNoot
1

Richtlijn nr. 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PbEU L 390).

XNoot
2

Kamerstukken I 2007/08, 31 093, A.

Naar boven