31 728
Wijziging van de Winkeltijdenwet met het oog op inkadering van de bevoegdheid om vrijstelling te verlenen of een ontheffingsbevoegdheid toe te kennen in verband met de toeristische aantrekkingskracht van een gemeente

nr. 12
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 maart 2009

Op 23 januari 2009 heb ik het verslag over het wetsvoorstel met betrekking tot de wijziging van de Winkeltijdenwet (Kamerstukken II 2008/09, 31 728, nr. 8) ontvangen. Ik wil u hartelijk danken voor de kritische bestudering en de gestelde vragen.

In het spoeddebat van 21 januari 2009 (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2008–2009, nr. 44, blz. 3813–3825) heb ik toegezegd dat ik, na ontvangst van het verslag, zo spoedig mogelijk met een nota naar aanleiding van het verslag zal komen. Dit zal nog enige tijd vergen vanwege de hoeveelheid (ca. 213 vragen) en variëteit van de vragen. Deze lopen uiteen van vragen over de aanleiding van het wetsvoorstel tot vragen over de zorgvuldige afweging van belangen en de uitvoering. Deze vragen vergen onder andere een onderzoek naar de uitvoering van de Winkeltijdenwet door gemeenten.

In het verslag wordt bovendien veel aandacht gevraagd voor economische effecten van het wetsvoorstel. Het wetsvoorstel strekt ertoe te waarborgen dat gemeenten een zorgvuldiger afweging maken bij het beroep op de toerismebepaling, welke kan leiden tot instelling van meer dan 12 koopzondagen per jaar. Gemeenten zouden voortaan in ieder geval een aantal expliciet in het wetsvoorstel genoemde belangen moeten meewegen. Werkgelegenheid en economische bedrijvigheid in de gemeente worden in het wetsvoorstel als belangen genoemd die de gemeente moet meewegen. Niet uit te sluiten valt echter dat er economische effecten kunnen optreden en dat deze variëren tussen sectoren en bedrijven.

In deze economisch moeilijke tijden vind ik dit zeer terechte vragen die ik zorgvuldig wil beantwoorden. Daarom heb ik het CPB gevraagd om deze effecten nauwkeurig in kaart te brengen. Vanzelfsprekend neem ik de uitkomsten van dit onderzoek mee in mijn beantwoording.

Gezien de complexiteit van de vragen en de zorgvuldigheid waarmee dit onderzoek wordt uitgevoerd, verwacht ik de nota naar aanleiding van het verslag rond de zomer bij uw Kamer te kunnen indienen.

De minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven

Naar boven