31 718
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Japan inzake sociale zekerheid; ’s-Gravenhage, 21 februari 2008

A
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 september 2008

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 25 september 2008. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 25 oktober 2008.Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 21 februari 2008 te ’s-Gravenhage totstandgekomen verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Japan inzake sociale zekerheid (Trb. 2008, 64 en 158).

Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

TOELICHTENDE NOTA

1. Algemeen

Het advies van de Raad van State zal niet openbaar gemaakt worden, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).Tussen Nederland en Japan bestaat thans geen verdragsrelatie op het terrein van de sociale verzekeringen. In 1995 heeft Nederland aan Japan voorgesteld om bilaterale onderhandelingen te gaan voeren om tot een socialezekerheidsverdrag te komen. Hoewel Japan volledig overtuigd was van het belang van een socialezekerheidsverdrag met Nederland, had het sluiten van een socialezekerheidsverdrag met Nederland op dat moment geen prioriteit voor Japan. De prioriteit voor Japan lag bij het afsluiten van socialezekerheidsverdragen met de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, gezien het aantal Japanners dat in die landen woont en werkt.

De noodzaak om een socialezekerheidsverdrag te sluiten is vergroot door de inwerkingtreding op 1 januari 2000 van de Wet beperking export uitkeringen (BEU; Wet van 27 mei 1999, Stb. 250). Als gevolg van de wet BEU heeft de verzekerde geen recht op een socialeverzekeringsuitkering gedurende de periode dat hij, of degene ten behoeve van wie de uitkering wordt gegeven, niet in Nederland woont, tenzij bij verdrag afspraken zijn gemaakt over handhaving teneinde de rechtmatigheid van de betaling van de uitkering te kunnen vaststellen. Het onderhavige verdrag in combinatie met het administratief akkoord voorziet in de voor de wet BEU noodzakelijke handhavingsbepalingen. De uitvoeringsorganen zijn betrokken geweest bij de verdragsonderhandelingen en hebben aangegeven dat het verdrag voldoende basis biedt voor de rechtmatigheidsonderzoeken met betrekking tot uitkeringen die in Japan worden uitbetaald.

Het onderhavige verdrag bevat daarnaast coordinatiebepalingen die de respectieve socialeverzekeringswetgevingen van Nederland en Japan op elkaar afstemmen. In het verdrag zijn bepalingen opgenomen over de toepasselijke socialeverzekeringswetgeving. Uitgangspunt hierbij is dat slechts één wetgeving op de betrokkene van toepassing is. Hierdoor wordt voorkomen dat er dubbele premie moet worden betaald of dat iemand in het geheel niet verzekerd is voor de sociale verzekeringen.

In het verdrag zijn verder bepalingen opgenomen die regelen dat tijdvakken van Japanse en Nederlandse sociale verzekeringen worden samengeteld voor de opening van het recht op prestaties.

Gezien het feit dat na de inwerkingtreding van dit verdrag geen dubbele premieheffing meer mogelijk is op het inkomen van tussen Nederland en Japan migrerende werknemers, is dit verdrag gunstig voor Japanse investeerders in Nederland én voor Nederlandse investeerders in Japan.

2. Artikelsgewijze toelichting

Deel I Algemene bepalingen

Artikel 1 geeft een omschrijving van de belangrijkste begrippen uit het verdrag. In de definitiebepalingen is aansluiting gezocht bij de terminologie in andere (bilaterale) verdragen op het gebied van socialeverzekeringen.

Begrippen die voorkomen in het onderhavige verdrag en die niet zijn gedefinieerd, hebben de betekenis die de toepasselijke wetgeving er aan toekent.

In artikel 2 is de materiële werkingssfeer van het verdrag vastgelegd.

Voor Japan betreft het de in artikel 2 met name genoemde pensioen- en zorgverzekeringssystemen. Bij detachering vanuit Japan naar Nederland blijft een werknemer voor deze genoemde pensioen- en zorgverzekeringssystemen verzekerd. Overigens zijn alleen de pensioenen genoemd in artikel 2, eerste lid, sub a, exporteerbaar.

Voor Nederland betreft het de arbeidsongeschiktheids-, de ouderdoms-, de nabestaanden- en de ziekteverzekering (uitkeringen bij ziekte en moederschap). Dit zijn de socialeverzekeringswetten waarop de exportbeperking van de Wet beperking export uitkeringen (BEU) betrekking heeft. De uitkeringen krachtens deze socialeverzekeringswetten zijn exporteerbaar. De loondoorbetalingsverplichting van de werkgever bij ziekte op grond van het Burgerlijk Wetboek is niet in de materiële werkingssfeer opgenomen.

Tevens zijn – wat Nederland betreft – de kinderbijslagen, de zorg- en de werkloosheidsverzekering onder de materiële werkingssfeer van het verdrag opgenomen om te bewerkstelligen dat, in geval van detachering naar Japan, een werknemer die onder de verzekering van Nederland blijft vallen voor alle socialeverzekeringen verzekerd blijft. De kinderbijslagen en de uitkeringen krachtens de zorg- en de werkloosheidsverzekering kunnen echter niet worden geëxporteerd.

Artikel 3 bepaalt dat het verdrag van toepassing is op personen op wie de wetgeving van één van de partijen van toepassing is dan wel is geweest, alsmede op familieleden of nabestaanden die hun rechten ontlenen aan vorenbedoelde personen.

Artikel 4 regelt de gelijkheid van behandeling van de personen beschreven onder artikel 3, waarmee ongelijkheid van behandeling van nationaliteit wordt voorkomen.

Artikel 5 bepaalt dat de betaling van een uitkering niet mag worden beperkt louter op de grond dat iemand gewoonlijk buiten het grondgebied van een Partij woont. Voor Japan geldt een uitzondering op deze regel voor wettelijke bepalingen die eisen dat iemand die ouder is dan 60 maar jonger dan 65 op de datum van het eerste medisch onderzoek of overlijden gewoonlijk in Japan woont met betrekking tot het verwerven van het recht op de Disability Basic Pension of de Survivors’ Basic Pension. Deze uitkeringen zijn dus niet exporteerbaar.

Voor Nederland geldt de hoofdregel van artikel 5 niet voor de uitkeringen krachtens de Toeslagenwet van 6 november 1986 of de Wajong van 24 april 1997. De uitkeringen van deze wetten zijn niet exporteerbaar.

Deel II Toepasselijke wetgeving

De artikelen 6 t/m 13 bevatten bepalingen inzake de toepasselijke wetgeving, waarbij als uitgangspunt geldt dat slechts één socialeverzekeringswetgeving op de werknemer of zelfstandige van toepassing is. De aanwijzing van slechts één wetgeving voorkomt dubbele betaling van verzekeringspremies of dat een werknemer of zelfstandige in het geheel niet verzekerd is.

Hoofdregel is het zogenaamde werklandbeginsel dat wil zeggen dat op de werknemer of zelfstandige uitsluitend de socialeverzekeringswetgeving van toepassing is van het land waar hij zijn werkzaamheden verricht (artikel 6), zelfs als hij op het grondgebied van de andere staat woont.

Afwijkende regels zijn getroffen voor de gedetacheerde werknemer en de zelfstandige die tijdelijk op het grondgebied van de andere staat werken (artikel 7) en voor personeel van diplomatieke en consulaire zendingen (artikel 9). Op hen blijft de socialeverzekeringswetgeving van toepassing van de staat van waaruit ze worden gedetacheerd.

Voor zeelieden die als werknemer werken aan boord van een zeeschip met de Japanse of Nederlandse vlag geldt dat op hen alleen de socialeverzekeringswetgeving van toepassing is van de staat waar de werkgever is gevestigd (artikel 8).

Artikel 10 biedt de bevoegde autoriteiten of instellingen van beide Verdragsluitende Partijen de mogelijkheid om op verzoek van een werkgever en een werknemer of van een zelfstandige in het belang van individuele personen of groepen van personen uitzonderingen overeen te komen op de artikelen 6 tot 9.

Op de echtgeno(o)t(e) en kinderen die een vanuit Japan gedetacheerde werknemer of zelfstandige vergezellen die in Nederland werkt, is uitsluitend de Japanse socialeverzekeringswetgeving van toepassing, tenzij ze zelf in Nederland als werknemer of zelfstandige werken. Hetzelfde geldt voor de echtgeno(o)t(e) en kinderen die een in Nederland werkzaam lid van een Japanse diplomatieke zending of consulaire post vergezellen (artikel 11).

Artikel 13 is van belang voor de toepassing van de Nederlandse volksverzekeringen. Dit artikel bepaalt dat indien de Nederlandse wetgeving als de toepasselijke wetgeving is aangewezen, de desbetreffende persoon geacht wordt in Nederland te wonen.

Deel III Bepalingen inzake uitkeringen

Hoofdstuk 1 van Deel III bevat specifieke bepalingen over Nederlandse arbeidsongeschiktheids-, ouderdoms- en nabestaandenuitkeringen.

Artikel 14, eerste lid, bepaalt dat voor de opening van een recht op een Nederlandse arbeidsongeschiktheidsuitkering de verzekeringstijdvakken onder de Japanse wetgeving meetellen. Dit geldt niet indien de Japanse verzekeringstijdvakken samenvallen met Nederlandse verzekeringstijdvakken.

De persoon die op het moment dat de arbeidsongeschiktheid ontstaat niet verzekerd is voor een Nederlandse arbeidsongeschiktheidsuitkering kan toch recht hebben op een Nederlandse arbeidsongeschiktheidsuitkering indien hij op het moment dat de arbeidsongeschiktheid ontstaat onderworpen is aan de Japanse wetgeving. De betrokkene dient dan wel in het verleden twaalf maanden verzekerd te zijn geweest voor de Nederlandse arbeidsongeschiktheidsverzekering. De hoogte van de uitkering vindt plaats volgens de berekeningssystematiek die is neergelegd in het derde lid van artikel 14. Deze systematiek houdt in dat de uitkering wordt berekend naar de verhouding waarin de verzekeringstijdvakken die iemand naar Nederlands recht heeft vervuld tussen de leeftijd van 15 tot 65 jaar staan tot de verzekeringstijdvakken tussen de leeftijd van 15 jaar en het moment waarop de arbeidsongeschiktheid intreedt. Als verzekeringstijdvakken voor de Nederlandse wetgeving mogen ook meegeteld worden periodes voor 1 juli 1967, dat is het moment waarop de WAO in werking trad.

Artikel 15, eerste lid, bepaalt dat het recht op en de berekening van het Nederlandse ouderdomspensioen uitsluitend worden gebaseerd op de volgens de Nederlandse wetgeving vervulde verzekeringstijdvakken. Hier vindt dus geen samentelling plaats met Japanse verzekeringstijdvakken.

In aansluiting hierop bepaalt het tweede lid dat de betrokkene, indien hij niet voldoet aan de in de AOW gestelde voorwaarden inzake het recht op de overgangsvoordelen, de tijdvakken waarover hij tussen zijn 15e en 65e in Nederland heeft gewoond of gewerkt, als tijdvakken van verzekering worden beschouwd. De toekenning van deze AOW-overgangsvoordelen is afhankelijk van een voorafgaande feitelijke verzekering krachtens deze wet. Deze band die men met de Nederlandse verzekering moet hebben gehad blijkt uit het derde lid. Men heeft aanspraak op verhoging van het AOW-overgangspensioen op basis van woon- of werktijdvakken in Nederland, gelegen tussen de 15e verjaardag en 1 januari 1957, voorzover men na het bereiken van de 59-jarige leeftijd gedurende zes jaren in Nederland of Japan heeft gewoond en zo lang men op het grondgebied van Nederland of Japan woont.

De betreffende woon- of werktijdvakken worden evenwel niet in aanmerking genomen indien zij bij de berekening van pensioenrechten krachtens de wetgeving van een andere (derde) staat reeds in aanmerking worden genomen.

De persoon die op het moment van overlijden niet verzekerd is voor een Nederlandse nabestaandenuitkering kan toch recht hebben op een Nederlandse nabestaandenuitkering indien hij op het moment van overlijden onderworpen is aan de Japanse wetgeving. De betrokkene dient dan wel in het verleden 12 maanden verzekerd te zijn geweest voor de Nederlandse nabestaandenverzekering (artikel 16). De hoogte van de uitkering vindt plaats volgens de berekeningssystematiek die is neergelegd in het tweede lid . Deze systematiek houdt in dat de uitkering wordt berekend naar de verhouding waarin de verzekeringstijdvakken die iemand naar Nederlands recht heeft vervuld tussen de leeftijd van 15 tot 65 jaar staan tot de verzekeringstijdvakken tussen de leeftijd van 15 jaar en het moment van overlijden.

Hoofdstuk 2 van Deel III bevat een bepaling over samentelling van verzekeringstijdvakken voor de opening van het recht op Japanse uitkeringen en specifieke bepalingen over Japanse arbeidsongeschiktheids- en nabestaandenuitkeringen.

Artikel 17, eerste lid, bepaalt dat indien iemand onvoldoende verzekeringstijdvakken heeft voor de opening van een recht op een Japanse uitkering de verzekeringstijdvakken onder de Nederlandse wetgeving meetellen. Dit geldt niet indien die Nederlandse verzekeringstijdvakken samenvallen met Japanse verzekeringstijdvakken.

De samentellingsbepaling is niet van toepassing op het aanvullend pensioen voor specifieke beroepen in de onderlinge solidariteitspensioenen en op de lump-sum betalingen die gelijk zijn aan de terugbetaling van premies.

De Nederlandse verzekeringstijdvakken die meetellen worden beschouwd als verzekeringstijdvakken voor werknemers en als overeenkomstige periodes krachtens het Japanse Nationale Pensioen (tweede lid).

De Japanse wetgeving vereist soms voor de opening van het recht op een arbeidsongeschiktheids- of nabestaandenuitkering dat de datum van het eerste medische onderzoek of van het overlijden binnen bepaalde verzekeringstijdvakken valt. Artikel 18, eerste lid, bepaalt dat aan dit vereiste geacht wordt te zijn voldaan indien een dergelijke datum valt binnen verzekeringstijdvakken op grond van Nederlandse wetgeving. Deze bepaling geldt niet voor de lump-sum betalingen die gelijk zijn aan de terugbetaling van premies.

Indien echter een recht op een arbeidsongeschiktheids- of nabestaandenuitkering krachtens het Nationale Pensioen ontstaat zonder toepassing van artikel 18, eerste lid, kan dit artikel niet worden toegepast om een recht op een arbeidsongeschiktheids- of nabestaandenuitkering te openen dat is gebaseerd op dezelfde verzekerde gebeurtenis krachtens de Japanse pensioensystemen voor werknemers.

Een persoon die verzekeringstijdvakken heeft krachtens twee of meer Japanse pensioensystemen wordt – bij toepassing van artikel 18, eerste lid – geacht voor één van deze pensioensystemen in overeenstemming met de Japanse wetgeving aan het vereiste te voldoen dat voor de opening van het recht op een arbeidsongeschiktheids- of nabestaandenuitkering de datum van het eerste medische onderzoek of van het overlijden binnen bepaalde verzekeringstijdvakken valt.

Artikel 19 bepaalt de wijze van berekening van het bedrag van de uitkering ingeval het recht op een Japanse uitkering ontstaat door samentelling van verzekeringstijdvakken op grond van artikel 17 of door de toepassing van artikel 18, eerste lid.

Voor de toepassing van de artikelen 17 en 18 geldt dat niet meetellen de verzekeringstijdvakken die uitsluitend krachtens de Nederlandse wetgeving zijn ontstaan op grond van wonen in Nederland (artikel 20).

Artikel 21 bepaalt dat de in artikel 4 neergelegde gelijkheid van behandeling van nationaliteit niet geldt voor bepalingen in de Japanse wetgeving over aanvullende periodes voor Japanners op grond van gewoonlijk wonen buiten Japan.

Deel IV Diverse bepalingen

Dit deel bevat bepalingen over het wederzijds verstrekken van de noodzakelijke informatie en hulp in de uitvoering van de verschillende wetten (artikelen 22, 23 en 24), de wijze waarop aanvragen voor een uitkering of bezwaar moeten worden behandeld (artikel 26), de wijze van uitbetaling van een uitkering (artikel 27), de wijze van beslechting van geschillen (artikel 28) en de betekenis van de opschriften bij de Delen, hoofdstukken en artikelen.

Artikel 25 regelt de bescherming van persoonsgegevens die in het kader van het verdrag worden uitgewisseld. Hierbij is uitgangspunt dat terzake de wetgeving van het verstrekkende land van toepassing is. Gegevens over een individu worden slechts verstrekt voorzover die gegevens noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het onderhavige verdrag.

Het ontvangende land mag – tenzij zijn wetten of regelingen anders bepalen – de informatie over een individu alleen gebruiken met het doel om het onderhavige verdrag uit te voeren.

Voor het ontvangende land gelden met betrekking tot de over een individu ontvangen informatie de eigen wetten en regelingen over de bescherming van persoonsgegevens.

Voor Nederland is de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp; Wet van 6 juli 2000, Stb. 302) in dit kader relevant.

Met deze wet is Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PbEG L 281) geïmplementeerd. Uitgangspunt van de wet is dat persoonsgegevens slechts worden doorgegeven naar een land buiten de Europese Unie indien dat land een passend beschermingsniveau waarborgt. Is daarvan geen sprake, dan is doorgifte niettemin mogelijk indien o.a. de betrokkene daarvoor zijn ondubbelzinnige toestemming heeft gegeven (artikel 77, eerste lid, onderdeel a, Wbp, ter uitvoering van artikel 26, eerste lid onder a, van de Richtlijn). Gelet op het feit dat de Nederlandse bevoegde organen bij de uitvoering van het verdrag de betrokkene vragen schriftelijk te verklaren ermee in te stemmen om zijn gegevens ter verificatie door te geven aan de Japanse autoriteiten, kan in het midden blijven of Japan een passend beschermingsniveau waarborgt.

Overigens is, los van de vraag of Japan al dan niet een passend beschermingsniveau waarborgt, doorgifte van persoonsgegevens naar een land dat geen waarborgen voor een passend beschermingsniveau biedt, eveneens mogelijk indien de doorgifte noodzakelijk is vanwege een zwaarwegend algemeen belang, of voor de vaststelling, de uitvoering of de verdediging in rechte van enig recht (artikel 77, eerste lid, onderdeel d, Wbp, ter uitvoering van artikel 26, eerste lid onder d, van de Richtlijn). In dat kader zij gewezen op overweging 58 bij de hiervoor genoemde Richtlijn, waarin internationale gegevensuitwisselingen tussen voor de sociale zekerheid bevoegde diensten specifiek worden genoemd. Derhalve kan worden gesteld dat in het kader van de toepassing van het verdrag wordt voldaan aan de vereisten van de Wet bescherming persoonsgegevens en van de Richtlijn.

Deel V Overgangs- en slotbepalingen

Dit Deel handelt over de invloed van gebeurtenissen of beslissingen die hebben plaatsgevonden vóór inwerkingtreding van dit verdrag, de ingangsdatum van het verdrag en de duur van het verdrag.

Het recht op een uitkering op grond van dit verdrag kan pas ingaan na de datum van inwerkingtreding van dit verdrag (artikel 30, eerste lid).

Wel worden vervulde verzekeringstijdvakken of wettelijk relevante gebeurtenissen die zijn gelegen voor de inwerkingtreding van het verdrag, in aanmerking genomen (artikel 30, tweede lid).

Het verdrag schept de mogelijkheid dat op de gedetacheerde werknemer en de zelfstandige die tijdelijk op het grondgebied van de andere staat werkt (artikel 7), uitsluitend de socialeverzekeringswetgeving van het uitzendende staat van toepassing blijft. Personen die in feite al op detacheringsbasis werkten vóór inwerkingtreding van dit verdrag, kunnen vanaf de datum van inwerkingtreding van het verdrag (en niet met terugwerkende kracht) gebruik maken van deze mogelijkheid (artikel 30, derde lid).

Beslissingen die zijn genomen voordat het verdrag in werking trad, kunnen de rechten die ontstaan door dit verdrag niet aantasten (artikel 30, vierde lid).

Toepassing van dit verdrag kan niet leiden tot een beperking van het bedrag van de uitkering dat was toegekend voor inwerkingtreding van dit verdrag (artikel 30, vijfde lid).

Sinds 1 januari 2006 exporteert Nederland geen uitkeringen meer op grond van de Wet beperking export uitkeringen (BEU), tenzij er een verdrag is gesloten. Wanneer dit verdrag in werking treedt, zullen uitkeringen die zonder de Wet BEU geexporteerd zouden zijn, alsnog met terugwerkende kracht tot 1 januari 2006 worden uitbetaald (artikel 31, tweede lid).

Nederland zal artikel 5, eerste lid (de exportbepaling) en artikel 31, tweede lid, van het verdrag bovendien voorlopig toepassen met ingang van de eerste dag van de tweede maand na ondertekening van het Verdrag. Op verzoek van de Japanse regering isl dit bij afzonderlijke notawisseling geregeld.

Het verdrag wordt aangegaan voor onbepaalde tijd. Het verdrag kan – met inachtnemening van een opzegtermijn – worden opgezegd (artikel 32, eerste lid). Ook na opzegging dienen de rechten met betrekking tot toekenning of betaling van uitkeringen die zijn ontstaan krachtens dit verdrag, te worden gerespecteerd (artikel 32, tweede lid).

3. Administratief Akkoord

Het administratief akkoord op grond van artikel 22 van dit verdrag bevat regels voor de administratieve uitvoering van de bepalingen van het verdrag.

4. Koninkrijkspositie

Het onderhavige verdrag zal voor wat het Koninkrijk betreft, alleen voor Nederland gelden.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

Naar boven