31 716
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Technisch Centrum voor landbouwsamenwerking en plattelandsontwikkeling (CTA) inzake de positie van de CTA-stagiairs in Nederland; Wageningen, 15 april 2008

A
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 september 2008

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 24 september 2008. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 24 oktober 2008.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 15 april 2008 te Wageningen totstandgekomen verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Technisch Centrum voor landbouwsamenwerking en plattelandsontwikkeling (CTA) inzake de positie van de CTA-stagiairs in Nederland (Trb. 2008, 101 en 152).

Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

Toelichtende Nota

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (ertikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).

Het Technisch Centrum voor landbouw-samenwerking en plattelandsontwikkeling (hierna te noemen: het CTA), dat te Wageningen is gevestigd, maakt met regelmaat gebruik van stagiairs uit het buitenland. Deze leveren een belangrijke bijdrage aan het functioneren van het CTA. De op 7 augustus 1984 te ’s-Gravenhage totstandgekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Technisch Centrum voor landbouwsamenwerking en plattelandsontwikkeling (Trb. 1984, 99) voorziet echter niet in een regeling met betrekking tot de positie van stagiairs. Hierdoor is het zeer problematisch gebleken voor het CTA om voor uit het buitenland afkomstige stagiairs de binnenkomst, het verblijf en de stage in Nederland mogelijk te maken via de reguliere Nederlandse vreemdelingen- en tewerkstellingsregelgeving. Gezien het belang dat het CTA heeft bij het inzetten van deze stagiairs, is dan ook op verzoek van het CTA een aanvullend verdrag op het eerdergenoemde zetelverdrag van het CTA voor die groep gesloten. Dit verdrag is bij notawisseling tot stand gebracht.

Ter aanvulling op de eerdergenoemde Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het CTA is een nieuw verdrag totstandgekomen op grond waarvan uit het buitenland afkomstige stagiairs voor de duur van maximaal zes maanden door het Ministerie van Buitenlandse Zaken worden geregistreerd. Deze termijn kan in uitzonderlijke omstandigheden eenmaal worden verlengd voor een maximum periode van zes maanden. Daarnaast dienen de stagiairs voor hun verblijf in Nederland aan bepaalde voorwaarden te voldoen, zoals een binnenkomst op reguliere wijze op grond van een op voorspraak van het Ministerie van Buitenlandse Zaken te verstrekken visum, het beschikken over een geldige verblijfstitel voor het verblijf in Nederland, het hebben van een afdoende medische verzekering en voldoende financiële middelen. De stagiairs zullen van CTA een stagevergoeding ontvangen, om de kosten voor levensonderhoud te dekken. Een stagiair zal geen aanspraak kunnen maken op Nederlandse (sociale) voorzieningen. Het is betrokkenen verder niet toegestaan in Nederland anders dan in het kader van de stagevervulling arbeid te verrichten, en zij verplichten zich binnen twee weken na de beëindiging van de stage Nederland te verlaten. Bij aanname van een stagiair verstrekt het CTA aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken een door de stagiair getekende verklaring vergezeld van bewijsstukken dat aan de bovenstaande voorwaarden is voldaan. Op grond van artikel 4 van het onderhavige verdrag ontvangen de uit het buitenland afkomstige stagiairs van het Ministerie van Buitenlandse Zaken vervolgens een identiteitskaart, die door het CTA uiterlijk acht dagen na het vertrek uit Nederland van de stagiair weer wordt geretourneerd. Deze identiteitskaart is tevens verblijfstitel voor de stagiair.

Overigens doet dit verdrag geen afbreuk aan de rechten van stagiairs op wie van toepassing zijn de bepalingen van, of die vastgesteld worden krachtens, het op 25 maart 1957 te Rome totstandgekomen Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (geconsolideerde tekst in Trb. 2003, 150), betreffende het recht op toelating en verblijf, alsmede het verrichten van werkzaamheden. De regels omtrent toelating en verblijf van EU-burgers (en hun familieleden) zijn vastgelegd in Richtlijn 2004/38/EG (de zogenaamde «Burgerschapsrichtlijn») die is gebaseerd op, onder andere, artikel 18 EG (reizen en verblijven van EU-burgers). De bepalingen omtrent het verrichten van werkzaamheden binnen de Gemeenschap zijn vastgelegd in artikel 39 EG (vrij verkeer van werknemers) en de daarop gebaseerde Verordening 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap. De Europese bepalingen inzake het vrij verkeer van werknemers zijn van toepassing op EU-burgers die werkzaamheden verrichten in een andere lidstaat dan die waarvan zij onderdaan zijn. Volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie kan een stagiair wiens stageperiode dient als praktische voorbereiding op de eigenlijke uitoefening van een beroep, worden aangemerkt als «werknemer» in de zin van artikel 39 EG.

De Wet arbeid vreemdelingen zal voor de stagevervulling, gelet op artikel 3, eerste lid, onder c, van die wet, juncto artikel 1, eerste lid, onder d, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen, niet meer op hen van toepassing zijn.

Het aanvullende stagiairverdrag wordt voorlopig toegepast vanaf de dag dat de notawisseling heeft plaatsgevonden, hetgeen noodzakelijk werd geacht in verband met de reeds voorziene plaatsing van stagiairs bij het CTA. In dat kader is het van belang dat, voorafgaand aan de inwerkingtreding van het verdrag, voor die plaatsing reeds een juridische basis aanwezig is.

Het verdrag zal, evenals de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het CTA van 1984, alleen voor Nederland gelden.

De minister van buitenlandse zaken,

M. J. M. Verhagen

Naar boven