31 708
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname inzake de status van militair en burgerpersoneel van het Ministerie van Defensie van het Koninkrijk der Nederlanden dat in verband met opleidingen en trainingen aanwezig zal zijn in de Republiek Suriname; Paramaribo, 2 april 2008

A
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 september 2008

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 11 september 2008.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 11 oktober 2008.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 2 april 2008 te Paramaribo totstandgekomen verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname inzake de status van miltair en burgerpersoneel van het ministerie van Defensie van het Koninkrijk der Nederlanden dat in verband met opleidingen en trainingen aanwezig zal zijn in de Republiek Suriname (Trb. 2008, 106).

Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname inzake de status van militair en burgerpersoneel van het Ministerie van Defensie van het Koninkrijk der Nederlanden dat in verband met opleidingen en trainingen aanwezig zal zijn in de Republiek Suriname; Paramaribo, 2 april 2008 (Trb. 2008, 106)

TOELICHTENDE NOTA

Inleiding

Het advies vande Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).Op 26 augustus 2004 is een notawisseling houdende een verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname inzake de status van Nederlandse militairen en Nederlands burgerpersoneel, aanwezig in Suriname in verband met training en opleiding te Paramaribo totstandgekomen (Trb. 2004, 243). Dit verdrag schept het juridische kader voor de rechten en plichten van Nederlands defensiepersoneel dat in Suriname verblijft in het kader van jungletrainingen. Een statusverdrag met Suriname is noodzakelijk omdat de reeds bestaande afspraken tussen de beide ministers van Defensie over defensiesamenwerking, een protocol over bilaterale defensiesamenwerking (7 oktober 1993) en een protocol van afspraken (9 januari 2002), niet voorzien in een juridisch kader voor de rechtsbescherming van Nederlandse militairen op Surinaams grondgebied en derhalve onvoldoende rechtsbescherming bieden. Het verdrag van 26 augustus 2004 werd destijds gesloten voor een periode korter dan een jaar, omdat moest worden bezien of de trainingen voldeden aan de operationele verwachtingen, en behoefde ingevolge artikel 7, onderdeel c, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring. De looptijd is sindsdien verlengd tot 26 augustus 2007, en wordt in afwachting van de goedkeuringsprocedure van het onderhavige verdrag nogmaals met een jaar verlengd.

Het onderhavige verdrag zal het verdrag van 26 augustus 2004 vervangen, en wordt gesloten voor onbepaalde tijd.

Het onderhavige verdrag is voor wat betreft de inhoud nagenoeg identiek aan de bepalingen van het verdrag van 26 augustus 2004 en bevat gebruikelijke bepalingen over onder meer het dragen van uniformen en wapens, immuniteiten, privileges en aansprakelijkheden. Hieronder volgt een artikelsgewijze toelichting op de voornaamste bepalingen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Op grond van het gestelde in het tweede lid, geniet het Nederlandse personeel dezelfde strafrechtelijke, civielrechtelijke en administratiefrechtelijke immuniteit als die welke wordt verleend aan het technische en administratieve personeel van diplomatieke posten zoals beschreven in het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer (Wenen, 18 april 1961; Trb. 1962, 159). Dit houdt in dat het personeel volledige strafrechtelijke immuniteit geniet, en functionele civielrechtelijke en administratiefrechtelijke immuniteit.

Artikel II

De overige voorwaarden voor het verloop van de opleiding en training (met name personele, logistieke en financiële aspecten) worden vastgelegd in een «Memorandum of Understanding» tussen de ministers van Defensie van beide landen.

Artikel III

Dit artikel bevat een gebruikelijke regeling voor binnenkomst van personeel op het grondgebied van de Republiek Suriname alsmede een regeling inzake invoer en uitvoer van defensiegoederen.

Artikel IV

Het afstandnemen van aansprakelijkheid voor schade is gebruikelijk voor militaire oefeningen. De inhoud van deze bepaling komt in grote lijnen overeen met de regeling in artikel VIII, eerste lid, van het Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord Atlantisch Verdrag nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten (Londen, 19 juni 1951, Trb 1951, 114), hierna te noemen: «NAVO SOFA».

Artikel VI

Op grond van het gestelde in het eerste lid is het militaire personeel van de zendstaat gerechtigd om tijdens militaire oefeningen wapens in hun bezit te hebben en te dragen, mits dit is toegestaan volgens de op hen toepasselijke voorschriften. Een vergelijkbare bepaling voor personeel van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (hierna te noemen: «NAVO») is opgenomen in artikel VI van de NAVO SOFA. Het gebruik van wapens en munitie is echter uitsluitend toegestaan voor oefendoeleinden en ook alleen maar op daarvoor door de ontvangende staat aangegeven locaties (tweede lid).

Artikel VII

Het eerste lid van het artikel regelt de erkenning van rijbewijzen zonder dat hiervoor een rijtest wordt verlangd. Een soortgelijke bepaling is voor NAVO personeel opgenomen in artikel IV, onder a, van de NAVO SOFA.

Het tweede lid voorziet in een regeling inzake vrijstelling van belastingen in verband met het berijden van wegen met geregistreerde dienstvoertuigen in het gastland. Een soortgelijke bepaling voor NAVO personeel is opgenomen in artikel XI, tweede lid, onder c, van de NAVO SOFA.

Artikel IX

De partijen komen overeen dat geschillen die voortvloeien uit of verband houden met het verdrag tussen partijen, zo nodig langs diplomatieke weg, worden geregeld.

Artikel X

Dit artikel bevat gebruikelijke bepalingen inzake de inwerkingtreding van het verdrag.

Koninkrijkspositie

Wat het Koninkrijk betreft, zal dit verdrag alleen voor Nederland gelden.

De minister van Defensie,

E. van Middelkoop

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

Naar boven