31 704
Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2009)

nr. 34
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 18 november 2008

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

a. Na onderdeel B wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ba. In artikel 3.17, eerste lid, onderdeel a, onder 1o, wordt «€ 5445» vervangen door: € 7750.

b. Onderdeel E vervalt.

c. In onderdeel F wordt «10,7%» vervangen door: 10,5%.

d. In onderdeel Q, tweede volzin, wordt voor de punt ingevoegd: en worden de in het derde lid, onderdelen a tot en met c, genoemde bedragen verhoogd met € 3.

2

Artikel IV wordt als volgt gewijzigd:

a. Na onderdeel A worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

Aa. Artikel 15a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel g, wordt «vermeerderd met 12% van het, met inachtneming van bij ministeriële regeling te stellen regels bepaalde, jaarloon of het tot jaarloon herleide bedrag van het in het kalenderjaar genoten loon uit de dienstbetrekking waarvoor de werknemer verhuist, maar met niet meer dan € 5445» vervangen door: vermeerderd met € 7750.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van het eerste lid, onderdeel j, door een puntkomma, wordt aan dat lid een onderdeel toegevoegd, luidende:

k. vaste vergoedingen ter zake van vervoer die worden berekend op basis van ten hoogste € 0,19 per kilometer alsof de werknemer op ten hoogste 214 dagen per kalenderjaar naar een vaste plaats van werkzaamheden reist ingeval hij dat in het kalenderjaar ten minste op 128 dagen doet en het vervoer niet plaatsvindt per taxi, luchtvaartuig of schip of met een ter beschikking gesteld vervoermiddel.

3. Na het tweede lid worden twee leden toegevoegd, luidende:

3. Indien de werknemer een vierdaagse, een driedaagse, een tweedaagse of een eendaagse werkweek heeft, worden de in het eerste lid, onderdeel k, genoemde aantallen dagen vermenigvuldigd met viervijfde, drievijfde, tweevijfde of een vijfde.

4. De in het eerste lid, onderdeel k, genoemde aantallen dagen worden naar tijdsgelang herrekend bij:

a. de aanvang of het einde van de dienstbetrekking in de loop van het kalenderjaar;

b. een wijziging van de reisafstand in de loop van het kalenderjaar;

c. het beëindigen van de vergoeding in de loop van het kalenderjaar.

Ab. In artikel 15b eerste lid, onderdeel a, wordt «, met dien verstande dat bij ministeriële regeling afwijkende regels kunnen worden gesteld met betrekking tot vaste vergoedingen ter zake van vervoer ingeval de werknemer hoofdzakelijk naar een vaste plaats van werkzaamheden reist» vervangen door: en geen vergoeding is als bedoeld in artikel 15a, eerste lid, onderdeel k.

b. In onderdeel E, tweede volzin, wordt voor de punt ingevoegd: en worden de in het derde lid, onderdelen a tot en met c, genoemde bedragen verhoogd met € 3.

3

Artikel VII komt te luiden:

ARTIKEL VII

De Successiewet 1956 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 32, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Na onderdeel 7° wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

8°. door een door Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in overeenstemming met Onze Minister bij ministeriële regeling aangewezen landelijke sportorganisatie die voldoet aan bij die ministeriële regeling gestelde voorwaarden, alsmede door een bij een dergelijke aangewezen organisatie aangesloten, niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen of daarvan vrijgestelde vereniging of stichting die sportbeoefening bij die vereniging of stichting ten doel heeft, indien die landelijke sportorganisatie, vereniging of stichting is gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie, de Nederlandse Antillen of Aruba, en voor zover aan de verkrijging niet een opdracht is verbonden welke aan de verkrijging het karakter ontneemt van te zijn geschied in het belang van de sportbeoefening;.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel 100 door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

110. door een instelling die een onroerende zaak beheert en exploiteert, en voldoet aan de volgende voorwaarden:

a. de instelling beschikt over notarieel verleden statuten waaruit blijkt dat de instelling zich ten doel stelt de onroerende zaak te beheren en te exploiteren ten nutte van instellingen als hierna bedoeld in onderdeel e;

b. de feitelijke werkzaamheden van de instelling komen overeen met de doelstelling;

c. de instelling is niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen dan wel is daarvan vrijgesteld;

d. de werkzaamheden van de instelling worden nagenoeg geheel verricht door natuurlijke personen om niet of naar een loon dat in belangrijke mate lager is dan hetgeen in het economische verkeer gebruikelijk is;

e. de instellingen die de onroerende zaak gebruiken, beschikken over notarieel verleden statuten waaruit de charitatieve, culturele, wetenschappelijke, het algemeen nut beogende of een sociaal belang behartigende doelstelling blijkt, dan wel, voor zover het gaat om verenigingen als bedoeld in artikel 26 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die niet beschikken over notarieel verleden statuten, over door die verenigingen verstrekte verklaringen waaruit de charitatieve, culturele, wetenschappelijke, het algemeen nut beogende of een sociaal belang behartigende doelstelling blijkt;

f. de feitelijke werkzaamheden van de in onderdeel e bedoelde instellingen komen overeen met de doelstelling;

g. de in onderdeel e bedoelde instellingen zijn niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen dan wel zijn daarvan vrijgesteld.

B. Artikel 32a wordt als volgt gewijzigd.

1. Voor de tekst wordt de aanduiding »1.» geplaatst.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

2. Van het recht van overgang is vrijgesteld hetgeen wordt verkregen door een door Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in overeenstemming met Onze Minister bij ministeriële regeling aangewezen landelijke sportorganisatie die voldoet aan bij die ministeriële regeling gestelde voorwaarden, alsmede door een bij een dergelijke aangewezen organisatie aangesloten, niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen of daarvan vrijgestelde vereniging of stichting die sportbeoefening bij die vereniging of stichting ten doel heeft, indien die landelijke sportorganisatie, vereniging of stichting is gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie, de Nederlandse Antillen of Aruba, en voor zover aan de verkrijging niet een opdracht is verbonden welke aan de verkrijging het karakter ontneemt van te zijn geschied in het belang van de sportbeoefening.

3. Van het recht van overgang is vrijgesteld hetgeen wordt verkregen door een instelling als bedoeld in artikel 32, eerste lid, onder 110.

C. Aan artikel 33, eerste lid, eerste volzin, worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel 12° door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

13°. door een door Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in overeenstemming met Onze Minister bij ministeriële regeling aangewezen landelijke sportorganisatie die voldoet aan bij die ministeriële regeling gestelde voorwaarden, alsmede door een bij een dergelijke aangewezen organisatie aangesloten, niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen of daarvan vrijgestelde vereniging of stichting die sportbeoefening bij die vereniging of stichting ten doel heeft, indien die landelijke sportorganisatie, vereniging of stichting is gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie, de Nederlandse Antillen of Aruba, en voor zover aan de verkrijging niet een opdracht is verbonden welke aan de verkrijging het karakter ontneemt van te zijn geschied in het belang van de sportbeoefening;.

14°. door een instelling als bedoeld in artikel 32, eerste lid, onder 110.

4

Artikel VIII komt te luiden:

Artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 1°, van de Wet op de omzetbelasting 1968 komt te luiden:

1°. de volgende leveringen en diensten:

a. gezondheidskundige verzorging van de mens door beoefenaren van een medisch of paramedisch beroep die een op dit beroep gerichte opleiding hebben voltooid waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg of gezondheidskundige verzorging van de mens door beoefenaren van een medisch of paramedisch beroep waarvoor regels, met inbegrip van kwaliteitseisen betreffende opleiding en beroepsuitoefening, zijn vastgesteld door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en welk beroep is vermeld in een door deze minister bij te houden register, voor zover de gezondheidskundige verzorging tot het gebied van deskundigheid van dit beroep behoort en onderdeel vormt van de bedoelde opleiding;

b. diensten die door tandtechnici als zodanig worden verricht; de leveringen van tandprothesen door tandartsen en tandtechnici; het vervoer van zieken of gewonden met ambulance-automobielen;.

5

Het in artikel IX, onderdeel N, opgenomen artikel 87d van de Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de wijze waarop de ondernemer, bedoeld in artikel 87c, een administratie moet voeren voor de toepassing van de verpakkingenbelasting.

6

Artikel XII wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel A worden «€ 1 364» en «€ 290» vervangen door «€ 1 288» respectievelijk «€ 366».

b. Na onderdeel B wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ba. Artikel 9b komt te luiden:

1. Voor een personenauto of een bestelauto die wordt aangedreven door een motor met compressieontsteking wordt het bedrag aan belasting, bedoeld in artikel 9, eerste lid, verminderd met € 600, indien de personenauto of bestelauto voldoet aan de in het tweede lid vermelde voorwaarde.

2. De personenauto of de bestelauto heeft geen grotere emissie van deeltjes dan 5 mg per kilometer, vastgesteld overeenkomstig bijlage I bij richtlijn nr. 70/220/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 maart 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de luchtverontreiniging door gassen afkomstig van motoren met elektrische ontsteking in motorvoertuigen (PBEG L 76).

3. Een wijziging van richtlijn 70/220/EEG gaat voor de toepassing van het tweede lid gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

4. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ter uitvoering van dit artikel.

c. In onderdeel C worden «212» en «176» vervangen door «205» respectievelijk «170».

7

In artikel XIII, eerste lid, wordt «de artikelen 9ba en 9c van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 ingevolge artikel XII, onderdelen C en D» vervangen door: de artikelen 9b, 9ba en 9c van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 ingevolge artikel XII, onderdelen Ba, C en D.

8

Artikel XIV wordt als volgt gewijzigd:

a. In het in onderdeel A opgenomen artikel 9, eerste lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 worden «€ 106» en «€ 246» in de in dat lid opgenomen tabellen vervangen door «€ 120» respectievelijk «€ 278». Voorts worden in dat lid «€ 1 364» en «€ 1 000» vervangen door «€ 1 288» respectievelijk «€ 1 076».

b. Onderdeel C komt te luiden:

C

In artikel 9b, eerste lid, wordt « € 600» vervangen door « € 300».

9

Artikel XV wordt als volgt gewijzigd:

a. De aanhef wordt vervangen door:

De Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 wordt met ingang van 1 januari 2011 als volgt gewijzigd:

A. Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:.

b. In het in onderdeel A (nieuw) opgenomen artikel 9, eerste lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 worden «€ 156» en «€ 363» in de in dat lid opgenomen tabellen vervangen door «€ 173» respectievelijk «€ 403». Voorts worden de bedragen «€ 900» en «€ 1450» vervangen door «€ 824» respectievelijk «€ 1526».

c. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

B. Artikel 9b vervalt.

10

Na artikel XXVII wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL XXVIIA

Ingeval de samenloop van wetten die in 2008 in het Staatsblad zijn of worden gepubliceerd en wijzigingen aanbrengen in één of meer belastingwetten, niet of niet juist is geregeld, of als gevolg van die samenloop onjuistheden ontstaan in de aanduiding van artikelen, artikelonderdelen, verwijzingen en dergelijke in de desbetreffende wetten, kunnen die wetten op dit punt bij ministeriële regeling worden gewijzigd.

11

Artikel XXVIII vervalt.

12

In artikel XXIX wordt onder vernummering van het vierde tot en met negende lid in vijfde tot en met tiende lid een nieuw lid ingevoegd, luidende:

4. In afwijking van het eerste lid treedt artikel VIII in werking met ingang van 1 juli 2009.

Toelichting

I ALGEMEEN

Inleiding

In deze nota van wijziging wordt naar aanleiding van het advies van de Taskforce Mobiliteitsmanagement de regeling voor vaste reiskostenvergoedingen verruimd en de regeling voor verhuiskostenvergoedingen aangepast. Als gevolg van de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag ten aanzien van de fijnstofdifferentiatie in de BPM introduceert deze nota van wijziging de reeds aangekondigde stimuleringsregeling roetfilters en worden de tarieven in de BPM aangepast. Ook wordt een vrijstelling voor dorpshuizen in de successiewet voorgesteld en wordt de reeds in het belastingplan opgenomen vrijstelling voor sportorganisaties in overeenstemming gebracht met de bedoeling van dat voorstel. In deze nota van wijziging is een aanpassing van de voorgestelde herijking van de btw-vrijstelling voor (para)medische beroepen opgenomen. Voorts wordt voor het jaar 2009 afgezien van het nominaal constant houden van de bedragen van de zelfstandigenaftrek in afwachting van de eerder aangekondigde consultatie. De bedragen worden in 2009 wel geïndexeerd. Dat betekent dat de MKB-winstvrijstelling verhoogd wordt naar 10,5% (in plaats van de eerder voorgestelde 10,7%). Verder zijn er nog een aantal technische aanpassingen opgenomen.

Vaste reiskostenvergoedingen

Volgens de regeling voor vaste vrije reiskostenvergoedingen in artikel 28 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 kan aan de werknemer die op minimaal 70% van het aantal werkdagen naar zijn vaste plaats van werkzaamheden reist, een vaste vrije reiskostenvergoeding worden betaald alsof hij op alle werkdagen naar deze plaats reist. Deze regeling wordt in verband met de motie van het lid Jurgens c.s. overgeheveld naar artikel 15a van de Wet op de loonbelasting 1964. Tevens wordt de regeling voor vaste reiskostenvergoedingen zodanig verruimd dat voortaan van deze regeling gebruik gemaakt kan worden indien de werknemer op minimaal 60% van de werkdagen naar zijn vaste plaats van werkzaamheden reist. Door deze wijziging kan de werknemer tot twee dagen per week thuiswerken met behoud van de onbelaste reiskostenvergoeding. Doordat de werknemer op thuiswerkdagen geen reiskosten maakt, ontstaat hiermee een financiële prikkel om vaker thuis te werken. Deze wijziging heeft verder tot gevolg dat de werkgever minder vaak een nacalculatie hoeft te maken van het aantal dagen dat de werknemer daadwerkelijk naar de arbeidsplaats heeft gereisd. Ook vervalt het criterium dat de vaste vrije reiskostenvergoeding op basis van 214 werkdagen berekend moet worden. Dit wordt vervangen door «ten hoogste 214 werkdagen». Hierdoor kan een werkgever desgewenst de vaste reiskostenvergoeding vaststellen op basis van een lager aantal werkdagen dan 214. Dit maximum wordt naar rato aangepast voor werknemers met een vierdaagse, driedaagse, tweedaagse of eendaagse werkweek.

Regeling voor verhuiskostenvergoedingen

De Taskforce mobiliteitsmanagement heeft voorgesteld om de verhuiskostenregeling toe te spitsen op mensen die op meer dan 25 kilometer afstand van hun werk wonen en de fiscale vrijstelling van de verhuiskostenvergoeding voor deze groep te verruimen indien zij op minder dan 10 kilometer van hun werk gaan wonen. Achterliggende gedachte hierbij is dat de groep mensen die verder dan 25 kilometer van hun werk wonen verantwoordelijk zijn voor het grootste aantal autokilometers in het woon-werkverkeer en dat voor werknemers die binnen een straal van 10 kilometer van hun werk wonen andere vervoersmodaliteiten dan de auto, zoals de fiets of het openbaar vervoer, een goed alternatief zijn. Door de verhuiskostenregeling toe te spitsen op de groep werknemers die verhuizen van een afstand van meer dan 25 kilometer van het werk naar een afstand binnen 10 kilometer van het werk, ontstaat budgettaire ruimte om het maximum van de onbelaste verhuiskostenvergoeding te verhogen en dus om de stimulans om in het kader van de dienstbetrekking te verhuizen, te vergroten. Ook ontstaat hiermee de budgettaire ruimte om de verruiming van de regeling voor vaste reiskostenvergoedingen te financieren.

Het is in dat kader de bedoeling artikel 25 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 aan te passen zodat enkel de verhuizing van de werknemer die binnen twee jaar na de aanvaarding van een nieuwe dienstbetrekking of na overplaatsing binnen de bestaande dienstbetrekking verhuist naar een woning binnen een afstand van 10 kilometer van de nieuwe plaats van zijn dienstbetrekking terwijl hij op een afstand groter dan 25 kilometer van deze plaats woonde, wordt beschouwd als een verhuizing die in ieder geval in het kader van de dienstbetrekking heeft plaatsgevonden. De verhuizingen naar een woning binnen een afstand van 10 kilometer terwijl de werknemer op een afstand groter dan 10 kilometer maar niet groter dan 25 kilometer van de plaats van zijn dienstbetrekking woonde en de verhuizingen waarbij de afstand tot de plaats van de dienstbetrekking minimaal 10 kilometer én minimaal 50% korter wordt (zonder dat wordt voldaan aan het nieuwe criterium), worden niet langer beschouwd als een verhuizing die in ieder geval in het kader van dienstbetrekking is gedaan. Eenzelfde wijziging wordt voor ondernemers en resultaatgenieters in de inkomstenbelasting aangebracht in artikel 8 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001. Voor de ondernemer en resultaatgenieter in de inkomstenbelasting wordt de verhuizing enkel nog beschouwd als in ieder geval in het kader van de onderneming te zijn gedaan, indien hij binnen twee jaar na de verplaatsing van de onderneming verhuist naar een woning binnen een afstand van 10 kilometer van de nieuwe vestigingsplaats van de onderneming terwijl hij op een afstand groter dan 25 kilometer van deze vestigingsplaats woonde.

In deze nota van wijziging wordt in samenhang met de bovengenoemde maatregelen voorgesteld de – naast de vergoeding voor de kosten van het overbrengen van de inboedel – maximaal te verstrekken onbelaste verhuiskostenvergoeding, en het – naast de aftrek van de kosten van het overbrengen van de inboedel – maximaal als aftrek in aanmerking te nemen bedrag, voor verhuizingen die in het kader van de dienstbetrekking of in het kader van de onderneming plaatsvinden, te verhogen van € 5445 naar € 7750. Ook vervalt voor werknemers de voorwaarde dat dit deel van de onbelaste verhuiskostenvergoeding niet meer mag bedragen dan 12% van het jaarloon. Voor ondernemers en resultaatgenieters bestond een dergelijk maximumpercentage al niet. De hierboven beschreven maatregelen (dus inclusief de budgettaire gevolgen van de aanpassing van de lagere regelgeving) zijn samen budgettair neutraal.

Vervanging fijnstofdifferentiatie door stimuleringsregeling roetfilters en aanpassing BPM-tarieven

Deze nota van wijziging bevat voorts de in mijn brief van 6 november 2008 aangekondigde voorstellen als gevolg van de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag ten aanzien van de fijnstofdifferentiatie in de BPM. Kort gezegd komen deze voorstellen erop neer dat de fijnstofdifferentiatie wettelijk per 1 januari 2009 vervalt. De derving die daardoor ontstaat, wordt gedekt door aanscherping van de CO2-toeslag in 2009 en verhoging van de tarieven van de tweede en derde schijf van de op CO2 gebaseerde BPM in 2010 en 2011. De invoering van een BPM-korting voor dieselpersonenauto’s met affabriekroetfilter wordt gefinancierd door een aanpassing met € 76 van de benzinekorting en dieseltoeslag in 2009 tot en met 2011. Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar genoemde brief.

Vrijstelling dorpshuizen in de Successiewet 1956

Voorts voorziet deze nota van wijziging in een vrijstelling in de Successiewet 1956 voor dorpshuizen. Het wetsvoorstel bevat een vrijstelling voor het recht van successie, het recht van overgang en het recht van schenking in de Successiewet 1956 voor verkrijgingen door een vereniging of stichting die sportbeoefening bij die vereniging of stichting ten doel heeft, en die is aangesloten bij een door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport – in overeenstemming met de minister van Financiën – aangewezen landelijke sportorganisatie. Tijdens de behandeling van het onderhavige belastingplan in de Tweede Kamer hebben verschillende fracties gewezen op de gelijksoortige positie van dorpshuizen. Het kabinet erkent dat dorpshuizen – net als sportorganisaties – een belangrijke maatschappelijke waarde kunnen hebben. Bovendien is gebleken dat voor dorpshuizen een bruikbare definitie bestaat, die elke op commerciële leest geschoeide exploitatie uitsluit. Daarom komt het kabinet tegemoet aan de wens van de Tweede Kamer om dorpshuizen op te nemen in de genoemde vrijstellingen voor het recht van successie, het recht van overgang en het recht van schenking in de Successiewet 1956. De voorgestelde aanpassing, die te verwaarlozen budgettaire effecten en nalevingseffecten heeft, strekt daartoe.

Vrijstelling sportorganisaties alleen voor amateursport

In deze nota van wijziging wordt voorts geregeld dat de onder de in het wetsvoorstel opgenomen vrijstelling vallende sportverenigingen en sportstichtingen niet onderworpen mogen zijn aan de vennootschapsbelasting, dan wel van de vennootschapsbelasting zijn vrijgesteld. Met deze wijziging wordt de wettekst in overeenstemming gebracht met hetgeen werd beoogd, namelijk dat de vrijstelling alleen ziet op amateursportverenigingen en -stichtingen.

Btw-vrijstelling medische diensten

Deze nota van wijziging geeft gevolg aan de breed gedeelde wens van de Tweede Kamer om bij de heffing van omzetbelasting ter zake van de gezondheidskundige verzorging van de mens in het kader van de uitoefening van medische en paramedische beroepen ook andere dan BIG-beroepsbeoefenaren van omzetbelasting vrij te stellen. De desbetreffende beroepsbeoefenaren worden van omzetbelasting vrijgesteld indien hun beroep is vermeld in een door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) bij te houden register en hun beroepsopleiding en beroepsuitoefening voldoen aan de door deze minister gestelde eisen. Teneinde de minister van VWS in staat te stellen een dergelijk register te creëren, voorziet deze nota van wijziging in een uitstel van de beoogde inwerkingtreding van de maatregel van zes maanden. Door het uitstel van zes maanden levert de maatregel in 2009 niet de geraamde € 41 miljoen, maar slechts de helft op. Dekking daarvoor zal worden meegenomen in een fiscaal wetsvoorstel in 2009. De overige budgettaire effecten van deze aanpassing zijn afhankelijk van de (para)medische beroepen die door de minister van VWS in het register worden opgenomen.

Indexatie bedragen zelfstandigenaftrek

In deze nota van wijziging wordt de in het wetsvoorstel opgenomen maatregel om de bedragen van de zelfstandigenaftrek in 2009 nominaal constant te houden teruggenomen, zodat niet vooruitgelopen wordt op eventuele maatregelen. Nu de bedragen van de zelfstandigenaftrek toch geïndexeerd zullen worden, hoeven starters niet langer gecompenseerd te worden. De in het wetsvoorstel opgenomen verhoging van de startersaftrek (bovenop de reguliere indexatie) komt daarmee te vervallen. Het indexeren van de zelfstandigenaftrek betekent niet dat de verhoging van de MKB-winstvrijstelling geheel komt te vervallen. Een deel van de verhoging wordt immers gefinancierd uit de enveloppe economische structuurversterking. De vrijstelling wordt nu verhoogd van 10% naar 10,5% in plaats van 10,7%. Het kabinet blijft inzetten op een verlegging van accenten. De Zweedse onderzoekers Henrekson en Johansson hebben het onderzoek sinds 1990 naar het effect van bedrijven op werkgelegenheid op een rijtje gezet en hieruit werd duidelijk dat snelgroeiende bedrijven (ook wel gazellen genoemd) met name van belang zijn voor de werkgelegenheid. Ander onderzoek laat zien dat alleen het aantal bedrijven met doorgroeipotentieel verschillen in economische groei tussen landen kan verklaren. Het totaal aantal nieuwe bedrijven heeft geen verklaringskracht. Economisch gezien is het dus wijs om met name bedrijven met doorgroeipotentieel te stimuleren. Echter, de stapsgewijze afbouw in de huidige opzet van de zelfstandigenaftrek belemmert juist deze doorgroei in fiscaal opzicht.

Verdere stappen om het ondernemerschap te bevorderen, zullen na de consultatie met het bedrijfsleven en de advieswereld gezet worden. De werking van de zelfstandigenaftrek zal een belangrijk onderdeel zijn van deze consultatie. Het kabinet wil in de consultatie de werking van het fiscaal instrumentarium diepgaand bezien. De economische efficiëntie van instrumenten is daarbij van groot belang. Ook is het belangrijk om te bezien op welke groep ondernemers instrumenten het meest efficiënt kunnen worden gericht. Om de consultatie open in te gaan wordt de zelfstandigenaftrek in ieder geval voor 2009 nog wel geïndexeerd.

Overig

Verder bevat deze nota van wijziging een abusievelijk niet in het wetsvoorstel opgenomen verhoging van het maximum van de arbeidskorting voor belastingplichtigen van 57 jaar en ouder met € 3, conform de in het wetsvoorstel reeds opgenomen verhoging van het maximum van de arbeidskorting voor belastingplichtigen jonger dan 57 jaar. Tot slot is een technische wijzing in de verpakkingenbelasting opgenomen en wordt het wetsvoorstel aangevuld met een samenloopbepaling.

II ONDERDEELSGEWIJS

Onderdeel 1

Artikel I, onderdeel Aa (artikel 3.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001)

Met de wijziging van artikel 3.17, eerste lid, onderdeel a, onder 1o, van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt het maximaal als aftrek in aanmerking te nemen bedrag ter zake van verhuizingen die in het kader van de onderneming plaatsvinden, verhoogd. Het bedrag aan kosten en lasten ter zake van de verhuizing dat bovenop de kosten van het overbrengen van de inboedel maximaal aftrekbaar is, wordt verhoogd van € 5445 naar € 7750.

Artikel I, onderdeel E (artikel 3.76 van de Wet inkomstenbelasting 2001)

Het in het wetsvoorstel opgenomen voorstel om de bedragen van de zelfstandigenaftrek nominaal constant te houden voor het kalenderjaar 2009, komt ingevolge onderdeel 11 van deze nota van wijziging te vallen. Dit betekent dat starters niet meer gecompenseerd hoeven te worden. De in het wetsvoorstel opgenomen verhoging van de startersaftrek komt daarmee te vervallen.

Artikel I, onderdeel F (artikel 3.79a van de Wet inkomstenbelasting 2001)

Door het afzien van het nominaal constant houden van de bedragen van de zelfstandigenaftrek (zie onderdeel 11) verdwijnt de opbrengst van deze maatregel. De MKB-winstvrijstelling kan hierdoor in mindere mate verhoogd worden, namelijk tot 10,5%.

Artikel I, onderdeel Q (artikel 8.11 van de Wet inkomstenbelasting 2001)

In het wetsvoorstel is in artikel I, onderdeel Q, onder meer een verhoging opgenomen van het maximum van de arbeidskorting (artikel 8.11, tweede lid, tweede volzin, Wet IB 2001). Deze verhoging was abusievelijk niet opgenomen voor de maxima van de arbeidskorting voor belastingplichtigen van 57 jaar en ouder (artikel 8.11, derde lid, onderdelen a tot e met c, Wet IB 2001). Met deze wijziging wordt dit gecorrigeerd.

Onderdeel 2

Artikel IV, onderdeel Aa (artikel 15a van de Wet op de loonbelasting 1964)

Met de wijziging van artikel 15a, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1965) wordt de vrije vergoeding ter zake van verhuizingen die in het kader van de dienstbetrekking plaatsvinden (dan wel geacht worden in het kader van de dienstbetrekking plaats te vinden), verhoogd. De vergoeding die bovenop de vergoeding voor de kosten van het overbrengen van de inboedel in redelijkheid tot de vrije vergoedingen behoort, wordt verhoogd van € 5445 naar € 7750. Ook vervalt de voorwaarde dat dit deel van de vergoeding niet meer mag bedragen dan 12% van het jaarloon.

Voorts wordt de regeling voor vaste vrije reiskostenvergoedingen van artikel 28 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 (hierna: URLB 2001) overgeheveld naar artikel 15a van de Wet LB 1964. Het eerste lid van artikel 28 van de URLB 2001 wordt in dat kader overgeheveld naar het eerste lid, onderdeel k, van artikel 15a van de Wet LB 1964. Hierbij zijn wel twee wijzigingen aangebracht. De eerste wijziging is dat het aantal dagen dat de werknemer met een vijfdaagse werkweek in het kalenderjaar ten minste naar het werk moet reizen voor de toepassing van de vaste vrije reiskostenvergoeding, verlaagd is van 150 naar 128 dagen. De tweede wijziging is dat de werkgever de vaste vrije reiskostenvergoeding voor de werknemer met een vijfdaagse werkweek desgewenst ook op minder dan 214 dagen per kalenderjaar mag berekenen in plaats van op een vast aantal van 214 dagen. Het tweede en derde lid van artikel 28 van de URLB 2001 zijn overgeheveld naar respectievelijk het derde en vierde lid van artikel 15a van de Wet LB 1964. Met betrekking tot het overhevelen van deze leden is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Artikel IV, onderdeel Ab (artikel 15b van de Wet op de loonbelasting 1964)

In artikel 15b, eerste lid, onderdeel a, van de Wet LB 1964 wordt de delegatiebevoegdheid voor de regeling van vaste vrije reiskostenvergoedingen van artikel 28 van de URLB 2001 geschrapt in verband met het overhevelen van deze regeling naar artikel 15a van de Wet LB 1964. Verder wordt aan artikel 15b, eerste lid, onderdeel a, van de Wet LB 1964 de zinsnede «en geen vergoeding is als bedoeld in artikel 15a, eerste lid, onderdeel k» toegevoegd. Hiermee wordt voorkomen dat een vaste vrije reiskostenvergoeding die op grond van artikel 15a, eerste lid, onderdeel k, van de Wet LB 1964 tot de vrije vergoedingen behoort, op grond van artikel 15b, eerste lid, onderdeel a, van de Wet LB 1964 voor een deel alsnog niet tot de vrije vergoedingen behoort.

Artikel IV, onderdeel E (artikel 22a van de Wet op de loonbelasting 1964)

In het wetsvoorstel is in artikel IV, onderdeel E, onder meer een verhoging opgenomen van het maximum van de arbeidskorting (artikel 22a, tweede lid, eerste volzin, onderdeel b, van de Wet LB 1964). Deze verhoging was abusievelijk niet opgenomen voor de maxima van de arbeidskorting voor belastingplichtigen van 57 jaar en ouder (artikel 22a, derde lid, onderdelen a tot en met c, van de Wet LB 1964). Met deze wijziging wordt dit gecorrigeerd.

Onderdeel 3

Artikel VII, onderdelen A, B en C (artikelen 32, 32a en 33 van de Successiewet 1956)

De in het wetsvoorstel opgenomen tekst van artikel VII van het Belastingplan 2009 wordt op twee punten aangepast; uitsluitend om redactionele redenen is ervoor gekozen om de tekst in dat kader integraal te vervangen.

Ten eerste wordt in de voorgestelde wettekst de voorwaarde opgenomen dat de onder de reeds in het wetsvoorstel opgenomen vrijstelling vallende sportverenigingen en sportstichtingen niet onderworpen mogen zijn aan de vennootschapsbelasting dan wel van de vennootschapsbelasting zijn vrijgesteld. De voorgestelde wijziging beoogt de wettekst in overeenstemming te brengen met hetgeen werd beoogd. Met de wijziging wordt tot uitdrukking gebracht dat de vrijstelling alleen ziet op amateursportverenigingen en -stichtingen.

Ten tweede strekken de wijzigingen in artikel VII van het wetsvoorstel ertoe in de Successiewet 1956 een vrijstelling op te nemen voor verkrijgingen door instellingen die dorpshuizen/buurthuizen beheren en exploiteren door zaalruimte te verhuren of ter beschikking te stellen aan ANBI’s en andere instellingen met een sociaal belang. De aan de instelling die het dorpshuis/buurthuis beheert en exploiteert te stellen voorwaarden alsmede de te stellen voorwaarden aan de huurders, zijn ontleend aan artikel 69, tweede lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag. In genoemd artikel 69 is een teruggaafregeling van energiebelastingen opgenomen voor dorpshuizen/buurthuizen.

Onderdeel 4

Artikel VIII (artikel 11 van de Wet op de omzetbelasting 1968)

De wijziging in dit onderdeel strekt ertoe bij de heffing van omzetbelasting ter zake van de gezondheidskundige verzorging van de mens in het kader van de uitoefening van medische en paramedische beroepen ook andere dan BIG-beroepsbeoefenaren van omzetbelasting vrij te stellen. De desbetreffende beroepsbeoefenaren worden van omzetbelasting vrijgesteld indien hun beroep is vermeld in een door de minister van VWS bij te houden register en hun beroepsopleiding en beroepsuitoefening voldoen aan de door deze minister gestelde eisen. Evenals het geval is ten aanzien van BIG-beroepsbeoefenaren, moet de gezondheidskundige verzorging voor de laatste categorie beroepsbeoefenaren bovendien tot het gebied van de deskundigheid van dit beroep behoren.

Onderdeel 5

Artikel IX, onderdeel N (artikel 87d van de Wet belastingen op milieugrondslag)

Met deze wijziging wordt een omissie hersteld. Naast het opnemen van een specifieke administratieplicht voor de ondernemer die op grond van de exportvermindering een recht op teruggaaf krijgt, had ook voorzien moeten zijn in een delegatiegrondslag om bij ministeriële regeling nadere regels te kunnen stellen omtrent de wijze waarop deze ondernemer een administratie moet voeren voor de toepassing van de verpakkingenbelasting. Deze delegatiegrondslag is vergelijkbaar met die opgenomen in artikel 88 van de Wet belastingen op milieugrondslag (WBM). Dat artikel ziet echter op de belastingplichtige. De ondernemer, bedoeld in artikel 87d WBM, is juist geen belastingplichtige.

Onderdeel 6

Artikel XII (artikelen 9, 9b en 9ba van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992)

De in artikel 9b van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet BPM) opgenomen fijnstofdifferentiatie voor dieselpersonenauto’s vervalt. Deze wordt vervangen door een bonus van € 600 voor een dieselpersonenauto met een fijnstofuitstoot van ten hoogste 5 mg/km. Aan deze uitstootgrens kan worden voldaan wanneer een affabriekroetfilter is geïnstalleerd.

In artikel 9 wordt de benzinekorting met € 76 verlaagd tot € 1 288 en de dieseltoeslag met € 76 verhoogd tot € 366. In artikel 9ba wordt de ondergrens voor de CO2-toeslag verlaagd naar 170 gram per kilometer voor een dieselpersonenauto en naar 205 g/km voor overige personenauto’s.

Onderdeel 7

Artikel XIII (artikel 16a van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992)

Als gevolg van deze overgangsbepaling gelden de bepalingen van artikel 16a van de Wet BPM eveneens voor de afschaffing van de fijnstofdifferentiatie en de invoering van de bonus voor een dieselauto met een affabriekroetfilter.

Onderdeel 8

Artikel XIV (artikelen 9 en 9b van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992)

De in artikel 9, eerste lid, van de Wet BPM opgenomen tarieven van de tweede en derde schijf op basis van de CO2-uitstoot worden met ingang van 2010 verhoogd. Het tarief van de tweede schijf wordt 120 euro in plaats van 106 euro en het tarief van de derde schijf wordt 278 euro in plaats van 246 euro. Voorts komen de benzinekorting en de dieseltoeslag op 1 288 euro respectievelijk 1 076 euro, dit was 1 364 euro respectievelijk 1 000 euro. De bonus in artikel 9b van de Wet BPM voor een dieselpersonenauto met een fijnstofuitstoot van ten hoogste 5 mg/km wordt verlaagd naar € 300.

Onderdeel 9

Artikel XV (artikelen 9 en 9b van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992)

In artikel 9, eerste lid, van de Wet BPM worden de tarieven van de tweede en derde schijf op basis van de CO2-uitstoot met ingang van 2011 verhoogd. Het tarief van de tweede schijf wordt 173 euro in plaats van 156 euro en het tarief van de derde schijf wordt 403 euro in plaats van 363 euro. Voorts komen de benzinekorting en de dieseltoeslag op 824 euro respectievelijk 1526 euro, dit was 900 euro respectievelijk 1450 euro.

De in artikel 9b van de Wet BPM opgenomen bonus voor een dieselpersonenauto met een fijnstofuitstoot van ten hoogste 5 mg/km vervalt aangezien het voldoen aan deze fijnstofuitstootgrens per 1 januari 2011 voor nieuwe personenauto’s verplicht is.

Onderdeel 10

Artikel XXVIIA (samenloop)

Met dit onderdeel wordt alsnog – net als in de voorgaande belastingplannen – een bepaling opgenomen, die het mogelijk maakt om bij ministeriële regeling de als gevolg van de samenloop van verschillende wetten die in 2008 in het Staatsblad zijn of worden gepubliceerd en wijzigingen aanbrengen in één of meer belastingwetten, ontstane onvolkomenheden in de desbetreffende wetten te herstellen.

Onderdeel 11

Artikel XXVIII (indexering)

In artikel XXVIII van het wetsvoorstel was voorgesteld om de bedragen van de zelfstandigenaftrek nominaal constant te houden voor het kalenderjaar 2009. Dit artikel – en daarmee dit voorstel – komt te vervallen.

Onderdeel 12

Artikel XXIX

De datum van inwerkingtreding van de ingevolge onderdeel 4 van deze nota van wijziging in artikel VIII voorziene wijziging van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 1?, van de Wet op de omzetbelasting 1968 wordt bepaald op 1 juli 2009.

De staatssecretaris van Financiën,

J. C. de Jager

Naar boven