Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 31702 nr. 1 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 31702 nr. 1 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 september 2008
Met genoegen bieden wij u de «Staat van de Europese Unie 2008–2009» met bijlage aan.
In de «Staat van de Europese Unie 2008–2009» is de Europese agenda voor het lopende Franse en daaropvolgende Tsjechische EU-voorzitterschap beschreven vanuit Nederlands perspectief. Meer specifiek gaat het kabinet in op het klimaat- en energiebeleid, veiligheid en stabiliteit en de rol van Europa in de wereld.
In de bijlage is de stand van zaken van de verschillende Raadsformaties opgenomen, alsmede het overzicht van de BNC-fiches, de stand van de implementatie van Europese regelgeving, tabellen en grafieken, een trefwoordenregister en een lijst van afkortingen.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M. J. M. Verhagen
De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,
Drs. F. G. C. M. Timmermans
Politiek en maatschappelijk draagvlak 7
Het afgelopen jaar is eens te meer gebleken hoe belangrijk het is dat de in de Europese Unie verenigde lidstaten op een aantal cruciale terreinen met één krachtige stem spreken om op te komen voor de belangen en aspiraties van bijna 500 miljoen ingezetenen, waaronder ruim 16 miljoen Nederlanders. Zo zijn we het laatste jaar geconfronteerd met een wereldwijde kredietcrisis. Die is weliswaar in gang gezet door problemen in de Amerikaanse hypotheekmarkt, maar de omvang van de crisis, alsmede de snelheid waarmee deze zich naar de internationale kapitaalmarkten heeft verspreid, tonen aan hoezeer het economische verkeer tussen Europa en andere delen van de wereld met elkaar verweven zijn geraakt. Er is in toenemende mate een noodzaak tot een eensgezinde Europese opstelling in internationale vraagstukken en ontwikkelingen. Die noodzaak doet zich voelen op tal van terreinen, zoals de olieprijs, financieel-economische stabiliteit, handel, voedselzekerheid, klimaatverandering, duurzaamheid en energievoorzieningszekerheid, maar ook terrorismebestrijding. Op al deze terreinen is actie op Europese schaal nodig.
De Europese Unie geniet een solide uitgangspositie. De Unie is een sterke waardengemeenschap die vrede, welvaart en stabiliteit heeft gebracht in een deel van de wereld waar eeuwenlang strijd is gevoerd. Vele landen om haar heen dringen aan op lidmaatschap of in ieder geval een versterking van de politieke en economische banden. De Unie heeft met haar interne markt en bijbehorende schaalvoordelen, met de geleidelijke modernisering van haar economie, met aandacht voor sociale vraagstukken en werkgelegenheid, én met de euro, grote welvaart en prijsstabiliteit gebracht. De Europese Unie blijkt daardoor in staat zich goed te handhaven in de huidige periode van financiële en economische schokken, sterker nog, bij te dragen aan de stabilisering van de wereldeconomie. Juist in tijden van snelle veranderingen, die kansen maar ook risico’s met zich meebrengen, zoals op het gebied van globalisering, energie en klimaat, biedt de Unie de mogelijkheid om samen sterker te staan.
Ook de komende jaren zal de Europese Unie sterk en eensgezind moeten optreden om de grote uitdagingen het hoofd te kunnen bieden. Als ’s wereld grootste handelspartner en met de meest kapitaalkrachtige economie kan de Unie zich niet aan haar mondiale verantwoordelijkheden onttrekken en zal zij zich in het belang van haar ingezetenen nog nadrukkelijker moeten bezighouden met de vormgeving van de geleidelijk aan het ontstane nieuwe internationale verhoudingen. Op tal van beleidsterreinen heeft de Unie internationale standaarden en normen geïntroduceerd. Zo bepaalt zij in belangrijke mate de internationale vormgeving van milieu- en klimaatbeleid, ontwikkelingssamenwerking, mensenrechten, consumentenbescherming, voedselveiligheid, dierenwelzijn, maatschappelijk verantwoord ondernemen en ketenbeheer en de spelregels voor bedrijfsovernames. Maar de voorhoedepositie van Europa in de wereld is geen vanzelfsprekendheid. Andere landen en regio’s zijn sterk in opkomst en hun benadering spoort niet noodzakelijkerwijs met die van de Europese Unie.
Ondertussen maken we ons op voor een jaar waarin er op het politieke toneel een aantal belangrijke wisselingen zullen plaatsvinden. In juni 2009 vinden de verkiezingen voor het Europees Parlement plaats, terwijl in november van dat jaar een nieuwe Europese Commissie zal aantreden. En begin volgend jaar nemen in de Verenigde Staten een nieuwe president en een nieuwe administratie het roer over. Zowel de Verenigde Staten als de lidstaten van de EU is er veel aan gelegen hun trans-Atlantische relatie naar een kwalitatief hoger niveau te tillen om met elkaar de mondiale uitdagingen aan te kunnen.
Bij het verschijnen van deze Staat zal er waarschijnlijk nog weinig duidelijkheid zijn over de vraag hoe de afronding van het ratificatieproces van het Verdrag van Lissabon zijn beslag kan krijgen. De Europese Raad spreekt hier verder over in zijn eerstvolgende vergadering op 15 en 16 oktober a.s. Alsdan zal hopelijk meer duidelijkheid bestaan over de duiding van het Ierse nee en of daaruit een oplossingsrichting te destilleren valt voor het alsnog bewerkstelligen van de ratificatie door alle lidstaten. Het is mogelijk dat meer tijd nodig is voor zo’n oordeel – dat was immers ook het geval na de Franse en Nederlandse referenda in 2005 over het Grondwettelijk Verdrag – en dat de Europese Raad van 11 en 12 december het debat hierover zal voortzetten. Intussen dient het ratificatieproces in de andere lidstaten te worden voortgezet. Het is hoe dan ook zaak dat de slepende discussie over de institutionele structuren en spelregels van de Unie wordt afgerond.
Hoe het ratificatieproces zich verder ook zal ontwikkelen, ook het Ierse referendum heeft weer eens de noodzaak onderstreept om veel duidelijker voor het voetlicht te brengen dat verdragen en institutionele verhoudingen uiteindelijk instrumenten zijn voor de Unie om de belangen van de bevolking te behartigen. Dat veel burgers in Ierland en evengoed in de rest van Europa wel degelijk de voordelen van het lidmaatschap van de Europese Unie erkennen, is daarom een duidelijke boodschap aan de politiek om met op deze tijden toegesneden argumenten te komen, zeker in het jaar waarin de kiezer zich mag uitspreken voor een nieuw Europees Parlement. Dat kan betekenen, zoals het kabinet eerder heeft gesteld, dat er op sommige beleidsterreinen juist meer «Europa» moet komen en op andere daarentegen juist minder.
Het kabinet wenst een actieve en constructieve bijdrage te leveren aan een eensgezinde en daadkrachtige Europese Unie die zich in het komende jaar vooral concentreert op:
1) het boeken van concrete vooruitgang in het klimaaten energiebeleid;
2) het bevorderen van interne en externe veiligheid en stabiliteit, en
3) het waarborgen van een leidende en zelfbewuste positie van Europa in de wereld.
Drie thema’s die direct verband houden met de dagelijkse preoccupaties van de Europese burger, thema’s die niet alleen de nationale landsgrenzen maar vaak ook de grenzen van de Unie te buiten gaan waardoor een krachtige gezamenlijke aanpak de enig begaanbare weg is, thema’s die de verwevenheid van nationaal en Europees beleid – en die van intern en extern Unie-beleid – uitdrukkelijk illustreren.
In deze Staat van de Unie zal op elk van deze drie thema’s nader worden ingegaan. Dat wil niet zeggen dat wij andere beleidsonderwerpen op de altijd volle Brusselse agenda veronachtzamen. In de bijlage bij deze Staat van de Unie wordt een gedetailleerd overzicht gegeven van de lopende en voorziene activiteiten binnen de verschillende Raadsformaties. Onder ««beleid in voorbereiding»» wordt vooruitgeblikt naar hetgeen onder de Franse en Tsjechische voorzitterschappen kan worden verwacht aan beleidsinitiatieven. Naast de drie in deze Staat van de Unie meer uitgewerkte thema’s zijn er belangrijke onderwerpen te markeren, zoals de behandeling van de Lissabon-strategie op de Voorjaarsraad van maart 2009, waartoe de Europese Raad van december 2005 opdracht gaf, besluitvorming in december 2008 over de health check van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en de presentatie door de Commissie van voorstellen voor de begrotingsevaluatie. Deze zal vooral in 2009 prominent op de agenda staan. In navolging van de conclusies van de Europese Raad zal de Commissie een witboek uitbrengen. Nederland hecht zeer aan de hervorming van de begroting, om deze meer aan te passen aan de eisen van de tijd en om ruimte te maken voor nieuwe prioriteiten. Voor Nederland dient daarbij een drietal uitgangspunten centraal te staan:
– EU-uitgaven dienen een economische toegevoegde waarde te hebben ten opzichte van nationaal beleid of van private initiatieven, bijvoorbeeld door schaaleffecten of grensoverschrijdende effecten;
– Er moet sprake zijn van solidariteit tussen welvarende en minder welvarende lidstaten, waarbij de welvarende lidstaten bij moeten dragen aan de ontwikkeling van de minder welvarende. Ook de afdrachten aan de EU moeten gebaseerd zijn op het relatieve welvaartsniveau, waarbij lidstaten met een vergelijkbaar welvaartniveau vergelijkbare lasten moeten dragen;
– De uitgaven moeten effectiever en efficiënter worden, met het oog op een strikte begrotingsdiscipline op alle beleidsgebieden, en de verantwoording daarvan. Daarbij dienen de verantwoordelijkheden van lidstaten te worden vergroot. Ook los van deze begrotingsevaluatie zal Nederland in de jaarlijkse begrotingscyclus de noodzaak van begrotingsdiscipline en de verantwoording van uitgaven blijven benadrukken.
Op al deze punten staan voor Nederland grote belangen op het spel. Daaraan zal het kabinet dus de volle aandacht geven.
Politiek en maatschappelijk draagvlak
De les van de afgelopen jaren is dat Europese integratie uiteindelijk alleen dan succesvol kan zijn wanneer wij erin slagen de Europese burgers te overtuigen van de noodzaak en meerwaarde van Europese samenwerking. De afgelopen decennia is de Unie diepgaand veranderd. Niet alleen door het einde van de Koude Oorlog en de hereniging van Europa, maar ook doordat burgers anders dan vroeger tegen de noodzaak tot samenwerking aankijken. De historische legitimatie van het Europese project – duurzame vrede tussen Europese democratische staten en gezamenlijke wederopbouw – is met het verstrijken van de jaren minder aansprekend geworden. Niet dat het adagium ««nooit meer oorlog in Europa»» niet onverminderd van het grootse belang blijft, maar de Europese burgers verwachten van Europa bovenal een ánder soort bescherming. Bescherming tegen stijgende energie- en voedselprijzen, tegen klimaatverandering, tegen onzekerheden die samenhangen met globalisering. Zij willen een Europa dat werkt in hun dagelijkse leven, dat van hen is en waarop zij invloed kunnen uitoefenen, een Europa dat een verlengde is van hun eigen prioriteiten en dat tegelijk een kader biedt om antwoorden te vinden voor de grote vraagstukken die de nationale grenzen overstijgen. Een Europa, kortom, waarin zij zich veilig en beschermd weten en dat concrete grensoverschrijdende problemen oplost, zonder dat daarbij de nationale identiteit van de lidstaten verloren gaat.
Het kabinet heeft zich er in de onderhandelingen voor het nieuwe Verdrag met succes voor ingespannen dat er meer aandacht wordt gegeven aan de invloed van de burgers op het Europese beleid, wat terug te vinden is in de voorziene versterking van de rol van de nationale parlementen, evenals de mogelijkheid om een burgerinitiatief te initiëren. In geval van in werkingtreding van het nieuwe Verdrag zal het kabinet doen wat nodig is en binnen zijn macht ligt om deze instrumenten in de praktijk ook daadwerkelijk tot volle wasdom te helpen brengen.
Op dit moment is nog niet te zeggen of het nieuwe Europees Parlement, dat in 2009 zal worden gekozen, al valt onder de nieuwe spelregels van het Verdrag van Lissabon, waarbij nog meer dan voorheen sprake is van een volwaardige medewetgevende rol. Ongeacht welke spelregels gelden, is het van groot belang dat de aankomende EP-verkiezingen in Nederland goed op de kaart worden gezet zodat de Nederlandse kiezers zich realiseren dat hun stem er daadwerkelijk toe doet. Het kabinet zal zich door middel van een opkomst bevorderende campagne ervoor inzetten de zichtbaarheid van de Europese verkiezingen zoveel mogelijk te bevorderen.
Het voorbije jaar is veel werk verzet met de ontwikkeling van een goede Europa-communicatie. Goede communicatie is iets anders dan propaganda. Tweerichtingverkeer staat voorop. Alle overtuigingen en opinies over Europa verdienen hun plaats in het debat. In dit verband kijkt de regering met grote tevredenheid terug op de verschillende inhoudelijk stevige debatten die met beide Kamers zijn gevoerd over het Verdrag van Lissabon. Deze debatten, die van kwalitatief hoog niveau waren en soms op het scherpst van de snede werden gevoerd, hebben Europa weer de plaats gegeven in de Nederlandse politiek die het verdient.
Het kabinet wil met de Europacommunicatie bijdragen tot een realistische publieke beeldvorming over de EU. Aan de ene kant de ambitie van een steviger basis voor een slagvaardig en democratisch Europa dat voor Nederland vele voordelen biedt, zowel op korte als lange termijn. Maar daarnaast in het besef dat de Europese overheid een overheid is die vergelijkbaar is met de nationale, provinciale of gemeentelijke overheid, d.w.z. met voor- en nadelen. Een Europa dat een normale factor is in de politiek, de media, de zakenwereld en het onderwijs. Iets waarover niet voortdurend de vraag aan de orde is of je voor of tegen bent, maar een dimensie van ons bestuur waar je mee te maken hebt, soms in positieve, soms in negatieve zin.
Kortom, een realistische communicatie. Het gaat er om Europa in brede zin in de samenleving tot leven te brengen. Daarom wordt de communicatie niet alleen beperkt tot voorlichting aan de burger, maar is het kabinet naast het overleg met het parlement ook een rechtstreekse dialoog aangegaan met andere organisaties, bedrijven en groepen in de samenleving zoals de SER, VNO/NCW, vakbonden, MKB-Nederland, LTO-Nederland, Stichting Natuur en Milieu, kerken en andere levensbeschouwelijke organisaties, et cetera. Maar ook met op het eerste gezicht minder voor de hand liggende organisaties als de ANWB, de Consumentenbond, NOC*NSF en de KNVB. In het komende jaar wordt deze actieve dialoog met volle kracht voortgezet. Ondersteuning van vernieuwende initiatieven van maatschappelijke organisaties blijft mogelijk via het Europafonds. De rol van onderwijs is essentieel voor de basiskennis van jonge Nederlanders. Het kabinet blijft zich daarom inspannen het onderwijs te voorzien van informatie over Europa die is toegesneden op de behoefte. Ook voor beroepsgroepen (zoals magistraten) is het kabinet bereid de helpende hand te bieden bij het vergroten van EU-kennis.
Het kabinet realiseert zich ten volle dat opbouw en onderhoud van het draagvlak een doorlopende opdracht is; het is niet iets wat op een bepaald moment ««klaar»» is. Bij het uitwerken van die opdracht moeten we ons blijven bedenken dat het niet de bedoeling kan zijn te proberen de Europese burgers te winnen voor een idee van Europese samenwerking dat niet het hunne is. Evenmin moet de ambitie zo ver gaan dat alle burgers uiteindelijk worden gewonnen voor het Europese project. De benadering moet juist andersom zijn: de Europese Unie moet nauwe aansluiting zoeken en vinden bij wat de Europese burgers van haar verwachten. Alleen op die manier is ook op de langere termijn het succes van Europese samenwerking gegarandeerd.
Europees beleid valt in toenemende mate samen met binnenlands beleid. Wij realiseren ons niet altijd voldoende hoezeer onze eigen Nederlandse beleidsruimte wordt beïnvloed door afspraken die we samen met anderen in Brussel maken. En ook is soms onvoldoende helder dat een Europese oplossing hard nodig is; een eigen beleid op nationaal niveau leidt vaak niet tot de gewenste resultaten. Europa is een integraal onderdeel van ons bestuur geworden, naast het nationale en decentrale bestuur. Per beleidsonderwerp zullen we iedere keer moeten vaststellen welk bestuursniveau het best geschikt is zich daarmee bezig te houden.
Voor de burgers biedt Europa concrete voordelen, die zonder Europa niet gegarandeerd zouden zijn maar die tegelijkertijd niet altijd onmiddellijk als ««Europees»» herkenbaar zijn. Veilige producten in de winkel, stabiele prijzen en een beheersbare inflatie, een sterke exportpositie in de wereld, goede afspraken over veiligheid en bestrijding van terrorisme, ambitieuze maatregelen om klimaatverandering te lijf te gaan: allemaal mogelijk door een nauwe Europese samenwerking.
Maar het onderstrepen van de voordelen van de Europese Unie moet niet verhullen dat er ook dilemma’s zijn en dat er soms moeilijke afwegingen moeten worden gemaakt. Wij zullen bereid moeten zijn die dilemma’s en afwegingen helder te schetsen, en de uiteindelijk door ons gemaakte keuzes te verdedigen, zowel in het politieke als publieke debat. Dilemma’s kunnen ontstaan wanneer nationale beleidsinitiatieven, ogenschijnlijk of daadwerkelijk worden beperkt of tegengehouden door «Europa». Zo moeten bijvoorbeeld «Europese» mededingingsregels het in de binnenlandspolitieke discussie vaak ontgelden. Daarbij wordt vaak vergeten dat die Europese regels met instemming van Nederland zijn opgesteld, juist om ons sterk op het buitenland gerichte bedrijfsleven de kansen te bieden om op een gelijk speelveld te opereren. Bij afwezigheid van Europa zouden ook op nationaal niveau strakke mededingingsregels noodzakelijk zijn om eerlijke concurrentiemogelijkheden te waarborgen.
Evengoed kan de afweging ertoe leiden dat we vanuit Nederlands perspectief uitdrukkelijk bepaalde Europese beleidsvoornemens af moeten wijzen. Idealiter doen we dat voordat de Commissie haar voorstel uitbrengt. Het jaarlijkse wetgevingsprogramma, waarover kabinet en Tweede Kamer een debat voeren, biedt daarvoor een goede gelegenheid. Ook moeten we kritisch blijven toezien op een daadwerkelijke vermindering van administratieve lasten, zowel bij nieuwe als bij herziening van bestaande wetgeving.
Het klimaatvraagstuk wordt met de dag urgenter. Nieuw onderzoek wijst uit dat het afsmelten van gletsjers, en daardoor de stijging van de zeespiegel, aanzienlijk sneller verloopt dan tot nog toe werd aangenomen. In het afgelopen jaar is wereldwijd – ook in de Verenigde Staten – het besef doorgedrongen dat een opvolger van het Kyoto-protocol in VN-verband nodig is om de vereiste wereldwijde afname van de uitstoot van broeikasgassen te kunnen realiseren.
Hoe effectief VN-klimaatbeleid kan zijn, toont het Montreal-protocol aan. Dit protocol heeft in de afgelopen twintig jaar met succes het gebruik van ozonafbrekende stoffen wereldwijd aan banden gelegd en maakt nu het herstel van de ozonlaag mogelijk.
De uitdaging is nu een soortgelijke politieke wil te mobiliseren in de strijd tegen de opwarming van de atmosfeer. De internationale gemeenschap, de EU voorop, zal alles op alles moeten zetten om in 2009 tot een alomvattende, eerlijke en effectieve klimaatafspraak te komen. Het kabinet zet zich bij voorrang in voor het vanuit de EU ontwikkelen van adequate, voorspelbare, nieuwe en additionele financiële instrumenten om de armste ontwikkelingslanden te ondersteunen evenals andere ontwikkelingslanden die een bijdrage leveren aan het klimaatbeleid. Concreet stelt Nederland voor om bij de komende evaluatie van de EU-begroting hiervoor middelen vrij te maken. Daarnaast spant het kabinet zich in voor het ontwerpen van een solide en coherente financiële architectuur voor internationaal klimaatbeleid.
De Europese Unie heeft gekozen voor leiderschap in de internationale klimaatdiscussie. Niet alleen heeft de Unie zich met haar 20–20–20-doelstelllingen1 aan het meest ambitieuze klimaatbeleid ter wereld gecommitteerd, zij is ook vastbesloten de doelen voor de reductie van de uitstoot van broeikasgassen en voor de ontwikkeling van duurzame energie indien mogelijk nog dit jaar om te zetten in bindende wetgeving. Indien de VN-klimaatconferentie in Kopenhagen in 2009 het gewenste klimaatregime als opvolger van het Kyoto-protocol tot stand brengt, zal de Europese Unie haar doelstelling voor de reductie van de uitstoot van broeikasgassen verhogen tot 30%.
Voor het kabinet is in de komende anderhalf jaar, in de aanloop naar de klimaattop in Kopenhagen, de verbinding tussen het eigen Europese klimaatbeleid en de inzet van de Unie in de internationale onderhandelingen over een klimaatakkoord essentieel. Met de Europese «verbeter de wereld, begin bij jezelf»-strategie dwingt de Unie andere landen met een hoge uitstoot van broeikasgassen kleur te bekennen. Hierbij moet de Unie de komende periode tot consensus komen over de kern van het klimaatpakket; namelijk de verdeling van de inspanningen over lidstaten en economische sectoren. De Unie kan veel tot stand brengen: als het gaat om internationale milieustandaarden heeft de Unie immers wereldwijd een zeer sterke positie. De ervaring wijst uit dat onze internationale partners zich aan onze productnormen en duurzaamheidscriteria conformeren.
Enkele bijzondere elementen zullen bij de besluitvorming over de Europese klimaatwetgeving, maar ook bij de uitvoering ervan, bijzondere aandacht vragen. Dat geldt in de eerste plaats voor het vraagstuk van de carbon leakage. Wanneer bedrijven zich gedwongen zien Europa te verlaten, omdat zij – door de hoge kosten van emissierechten – geconfronteerd worden met onaanvaardbare verslechtering van hun internationale concurrentiepositie, zal de uitstoot van broeikasgassen zich slechts verplaatsen van Europa naar elders. Het beleid schiet dan zijn doel voorbij. In dat geval zal het kabinet zich inzetten voor maatregelen om de desbetreffende sectoren voor Europa te behouden. Het eventueel inzetten van handelspolitieke maatregelen als wapen tegen carbon leakage onderzoekt het kabinet momenteel op economische en juridische merites. Het kabinet zal op basis daarvan een standpunt over dit onderwerp formuleren.
In de tweede plaats vraagt de uitkomst van recent wetenschappelijk onderzoek om een verstandige inzet van biobrandstoffen in onze energieconsumptie. Het kabinet staat een stap-voor-stap-benadering voor, waarbij duurzaamheid en kosteneffectiviteit van een biobrandstofverplichting te allen tijde gewaarborgd moeten zijn, zoals vastgelegd in de conclusies van de Europese Raad, en zonder negatieve neveneffecten, zoals bemoeilijking van de wereldvoedselvoorziening. Tevens is cruciaal dat bedrijven een prikkel krijgen tot ontwikkeling en toepassing van tweede generatie biobrandstoffen, die dergelijke negatieve bijwerkingen niet of in veel mindere mate kennen. Nederland zal zich actief inzetten voor duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen die dit bewerkstelligen.
Naast het klimaatvraagstuk is ook de afnemende energievoorzieningszekerheid een factor die de Europese Unie dwingt tot een versterkt energiebeleid. Dat beleid begint bij versterking van de interne energiemarkt van de Unie. Die markt is nog niet voldoende van de grond gekomen. Doordat producenten en leveranciers van energie dikwijls ook de beheerders van de netwerken zijn, wordt te weinig in die netwerken geïnvesteerd. Het kabinet houdt in de lopende onderhandelingen over de Commissievoorstellen voor verdere verbetering van de energiemarkt vast aan effectieve maatregelen die een scheiding van deze belangen te garanderen.
In het komende najaar zal de Commissie haar tweede Strategic Energy Review presenteren. Deze zal grotendeels gewijd zijn aan het strategische vraagstuk van energie-voorzieningszekerheid. Elementen van de Review zullen in ieder geval gaan over de versterking van de relaties met de belangrijkste externe energieproducerende landen, bevordering van trans-Europese energienetwerken , herziening van de richtlijn olievoorraden en evaluatie van de voorzieningszekerheid van gas en elektriciteit. Voor het kabinet blijven versterking van de energievoorzieningszekerheid en het functioneren van de Interne Markt speerpunten.
Intern en extern beleid van de Europese Unie lopen steeds meer in elkaar over. Dat geldt zeker ook voor het beleid op het gebied van veiligheid. Een goed functionerend nabuurschapsbeleid en de strategische relatie met Afrika zijn van essentieel belang voor effectieve grenscontrole en een werkzaam migratiebeleid. Klimaatverandering kan leiden tot allerlei vormen van «milieu-migratie». Deze vragen om vroegtijdige investering in crisisbeheer en rampenbestrijding. Energievoorzieningszekerheid vereist stabiliteit in de energieproducerende landen. Maar ook een effectieve inzet bij het oplossen van soms bevroren conflicten via onder andere het Gemeenschappelijke Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB) inclusief het Europees Veiligheids en Defensiebeleid (EVDB).
Ook de strijd tegen terrorisme, georganiseerde misdaad, drugshandel en mensenhandel draagt niet alleen bij aan het vergroten van onze interne veiligheid en stabiliteit, maar heeft ook een belangrijke externe beleidsdimensie. Daarbij wordt een beroep gedaan op alle instrumenten van extern beleid, van pre-accessie en uitbreiding tot nabuurschap, ontwikkelingssamenwerking en het totstandbrengen van internationale handelsarrangementen.
Het kabinet vindt een geïntegreerde benadering van groot belang. Alleen met een geïntegreerde benadering kan de veiligheid van de burger afdoende worden zekergesteld: die veiligheid wordt mede bepaald door de mate van stabiliteit op bijvoorbeeld de Balkan, in Afrika of Afghanistan. Scheiding tussen intern en extern beleid is kunstmatig. In dit verband zal de beleidscoherentie voor ontwikkeling binnen de Unie verder vorm moeten worden gegeven; bij alle relevante onderwerpen – intern of extern – moet aan de ontwikkelingsdimensie recht worden gedaan.
Tegelijkertijd moet verder worden gewerkt aan coherentie binnen het externe beleid zelf. In de laatste jaren is er op dit vlak veel verbeterd. Nauwe afstemming tussen ontwikkelings- en handelsbeleid enerzijds en klassiek buitenlands beleid anderzijds is steeds vanzelfsprekender geworden. Het Verdrag van Lissabon kan op dit vlak voor een verdere versterking van coherentie zorgen, vooral door de te benoemen Hoge Vertegenwoordiger die binnen de Commissie het externe optreden zal coördineren.
Europa, een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht
De samenwerking op het gebied van Justitie en Binnenlandse Zaken heeft de laatste jaren aan intensiteit gewonnen, waarbij het Haags Programma richtinggevend is geweest. Onder het Verdrag van Lissabon zullen voor de JBZ-samenwerking dezelfde communautaire spelregels gaan gelden (wijze van besluitvorming in de Raad, rol Commissie, Europees Parlement en Hof van Justitie) als voor beleidsterreinen, zoals de Interne Markt, die al vanouds die spelregels kenden. Dat vergroot niet alleen het democratisch gehalte van de besluitvorming en de slagvaardigheid daarvan, maar ook de mogelijkheid voor meer geïntegreerd beleid, zoals dat al eerder (namelijk bij het Verdrag van Nice) het geval was met het migratie- en asielbeleid.
Los van deze institutionele vernieuwing is er een groeiende behoefte en politieke wil om in Unie-verband afspraken te maken. Met de uitbreiding van de Schengen-ruimte zonder onderlinge grenscontroles per december 2007 tot momenteel 22 van de 27 lidstaten groeit het besef dat het effectief bestrijden van vormen van georganiseerde criminaliteit niet stopt aan de landsgrenzen. De inzet van het kabinet is daarbij vooral gericht op het versterken van de operationele samenwerking, door enerzijds aan te dringen op daadwerkelijke uitvoering van het bestaande instrumentarium, en anderzijds uit te gaan van nieuwe maatregelen indien daar behoefte aan is. Het kabineet beschouwt Europol en Eurojust als belangrijke kaders voor de inzet voor de operationele samenwerking en rechtshandhaving. Tegelijkertijd vereisen gezamenlijke afspraken een hoge mate van wederzijds vertrouwen in elkaars rechtsstelsels en handhavings- en opsporingsdiensten. Tussen meer gezamenlijk willen regelen op EU-niveau en dat vertrouwen zit soms een spanningsveld. Het kabinet is van oordeel dat dergelijk vertrouwen continu onderhoud vergt. Daaraan kan het vergroten van kennis over elkaars werkwijzen en rechtstelsels tussen de operationeel betrokken autoriteiten (inclusief de rechterlijke macht) bijdragen, maar het is ook zaak dat de lidstaten elkaar continu een spiegel voorhouden waar het gaat om het waarborgen van rechtstatelijkheid en goed bestuur. Te denken valt aan het onderling monitoren van het rechtskarakter van de lidstaten ter vergroting van het vertrouwen in elkaars rechtsstelsels. Het kabinet wil hierover graag met de Commissie en met andere lidstaten de discussie aangaan.
Maar ook in de relatie tussen de Unie en landen buiten de Unie is de noodzaak om de operationale samenwerking te versterken groot, aangezien het effectief bestrijden van terrorisme en georganiseerde criminaliteit ook niet stopt aan de buitengrenzen van de Unie. Zo dragen de samenwerkingsverbanden die zijn en worden aangegaan tussen de EU en de VS bij aan een globaal voorkomen en bestrijden van bepaalde vormen van criminaliteit. Hiermee wordt een coherente en eenvormige uitvoeringspraktijk bewerkstelligd tussen alle lidstaten van de Unie en de VS. Van Uniezijde wordt daarbij benadrukt dat de in de EU geldende privacyregels worden gerespecteerd.
Op het vlak van migratie heeft de Commissie een ambitieus pakket van vijf richtlijnen uitgebracht dat legale migratie van een aantal beroepsgroepen zal reguleren. Twee daarvan zijn momenteel in onderhandeling in de Raad. De andere drie richtlijnvoorstellen worden in het komend jaar gepresenteerd en behandeld. Ook zijn initiatieven ontplooid die specifiek zijn gericht op het voorkomen van illegale migratie. Daarbij wordt meer aandacht gegeven aan het fysiek bewaken van de EU-buitengrenzen, onder andere door een grotere inzet van middelen van de lidstaten aan het buitengrensagentschap Frontex. Tegelijkertijd richt de aandacht van de Unie zich op het verbeteren van de leef- en werksituatie in bronlanden van illegale migratie. Ook uit hoofde van bestrijding van mensenhandel is dit wenselijk. Vanuit de geïntegreerde benadering van «migratie en ontwikkeling» is het bevorderen van zogenaamde circulaire migratie in partnerschap met derde landen een mogelijke bijdrage aan deze verbetering in deze landen. In EU-kader blijft Nederland zich sterk maken voor terugkeerbeleid en afspraken met derde landen over terug- en overname van hun burgers.
Het Franse voorzitterschap wil het grote aantal lopende initiatieven op een meer coherente wijze ordenen en daaraan meer politiek gewicht hechten. Dit kan bereikt worden door aanname van het Migratiepact op de Europese Raad van 15/16 oktober as.. Dit wordt momenteel in Raadskader voorbereid. Het kabinet steunt dit initiatief en zal op punten eigen accenten zetten, zoals bij de harmonisatie van het asielbeleid en bij hervestiging. Voorkomen moet worden dat het pact een te defensieve toon aanslaat. Migratie is een uitdaging, maar ook een kans voor Europa, zoals in het geval van kennismigranten.
De gestage uitbreiding van de Europese Unie is in het afgelopen decennium één van de meest succesvolle processen gebleken om samenlevingen succesvol te transformeren. Landen die nog maar twintig jaar geleden zuchtten onder een totalitair bewind, zijn intussen al weer enige jaren waardevolle lidstaten van de Unie. De uitbreiding met een tiental landen in Centraal- en Oost-Europa, naast Malta en Cyprus, heeft de stabiliteit en veiligheid in Europa in hoge mate bevorderd, en de lopende trajecten op de Balkan en in Turkije kunnen een soortgelijk effect gaan sorteren. De recente uitbreidingen hebben Nederland met zijn op het buitenland gerichte economie grote voordelen gebracht, waarbij de soms spectaculaire groei in deze economieën de kansen voor onze export steeds beter maakt. Maar ook in politiek opzicht heeft Nederland er bondgenoten bij gekregen, en, afhankelijk van het dossier, is het aantal landen waarmee Nederland in de EU (of VN, of NAVO) coalities kan vormen, vergroot. Tegelijkertijd moeten we kritisch blijven op die terreinen waar we van de meest recent toegetreden lidstaten nog inspanningen verwachten. Daarom kiest het kabinet voor een serieuze toepassing van het coöperatie- en verificatiemechanisme met Bulgarije en Roemenië. De Commissierapporten van 23 juli jl. gaven helaas nog een onbevredigend beeld, zoals uw Kamer ook is geschetst in diverse recente brieven.
Het was dan ook niet voor niets dat dat de jongste uitbreidingsronde aanleiding heeft gegeven tot een reeks verbeteringen in het uitbreidingsproces. Met de in 2006 vastgelegde spelregels voor toekomstige uitbreidingen wordt verzekerd dat het proces in alle opzichten bepaald wordt door heldere en toetsbare criteria. Daarnaast zullen, dankzij Nederlandse inzet, de Kopenhagen-criteria worden verankerd in het Verdrag van Lissabon.
De effecten van de nieuwe uitbreidingsstrategie worden intussen zichtbaar. Nu toetredingsprocessen niet meer met elkaar verbonden worden, kunnen kandidaat-lidstaten veel beter op hun eigen merites beoordeeld worden. Ook het gebruik van openings- en sluitingsijkpunten bij behandeling van de hoofdstukken in de onderhandelingen met Kroatië en Turkije maakt een betere toetsing van de gereedheid bij het overnemen van het acquis communautaire mogelijk.
Het blijft overigens onverminderd van belang alert te zijn ten aanzien van de centrale rol van criteria en andere conditionaliteiten. Voor de opstelling van het kabinet ten aanzien van (potentiële) kandidaat-lidstaten zal ook in de komende periode gelden: fair maar strikt.
De Europese Unie is er bij gebaat omringd te worden door welvarende, democratische en stabiele buren die onze normen en waarden zo veel mogelijk delen, zonder dat er noodzakelijkerwijs sprake is van een perspectief op toetreding tot de Unie. Een dergelijke ring is van groot belang voor de veiligheid van de Unie en haar burgers zelf.
De Unie dient dan ook te investeren in de relaties met haar buren, door intensieve economische en politieke samenwerking en dialoog op onder andere het gebied van migratie en mensenrechten.
Het stemt het kabinet dan ook tevreden dat het nog relatief jonge Europees Nabuurschapsbeleid (ENB) zich voorspoedig ontwikkelt. Daarbij valt op dat het ENB zich zowel verbreedt, verdiept als verschillende gedaantes kan aannemen. Ging het in eerste instantie vooral om samenwerking in het kader van beperkte en concrete actieplannen, thans omvat het ENB een veel grotere keur aan mogelijkheden: overname van (delen van) het acquis, diepe en alomvattende vrijhandelsakkoorden, maar ook toegang tot EU-agentschappen, volledige deelname aan Europese programma’s en samenwerking in het kader van het GBVB inclusief het EVDB. Daarnaast is er een duidelijke trend naar differentiatie: de relaties met sommige buurlanden ontwikkelen zich sneller dan die met andere en het ENB biedt voor elk afzonderlijk geval mogelijkheden voor maatwerk. Oekraïne, Moldavië en Marokko hebben de laatste jaren aanzienlijke vooruitgang gerealiseerd. Israël is een goed voorbeeld van een succesvolle ENB-partner waarmee de relatie steeds intensiever wordt.
Voorts houdt de regering de weg open van de mogelijkheid van een partenariaat, dat wil zeggen een uiterst intensieve, op maat gesneden, relatie waarin het ENB zijn volledige potentieel bereikt zonder dat er sprake is van een voorportaal voor toetreding.
Maar er gebeurt meer aan onze grenzen dan ENB. Het omvormen van het Euromed-proces tot «Barcelonaproces: Unie voor de Mediterrane Regio» heeft een nieuwe impuls gegeven aan de relatie in multilateraal kader met de zuidelijke buren. De tweejaarlijkse topontmoetingen en de instelling van een secretariaat dragen bij aan een sterker gevoeld «ownership» van de zuidelijke buren. De projectgerichte aanpak kan de samenwerking concretiseren en zichtbaarder maken en daarmee zorgen voor nieuw momentum.
De relatie van de Europese Unie met haar grootste buur, de Russische Federatie, is van een geheel eigen aard. Rusland en de Unie delen gemeenschappelijke belangen, bijvoorbeeld wanneer het gaat om stabiliteit in de regio en mondiale uitdagingen als terrorisme, klimaatverandering en proliferatie van massavernietigingswapens. Op economisch vlak is er sprake van wederzijdse afhankelijkheid: de EU heeft Rusland nodig als betrouwbare energieleverancier, en Rusland heeft de EU nodig als stabiele afzetmarkt en heeft behoefte aan Europese investeringen om haar economie verder te moderniseren en diversifiëren. Het kabinet is derhalve voorstander van een breed en duurzaam partnerschap tussen Rusland en de Unie. Het is in deze context bemoedigend dat er in het voorjaar van 2008 vooruitgang is geboekt met het initïeren van onderhandelingen tussen de Unie en Rusland over een nieuwe Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst (PSO). Niettemin is het de afgelopen jaren niet altijd eenvoudig gebleken om tot een constructieve samenwerking en heldere afspraken met Rusland te komen, onder meer over de opstelling van Rusland met betrekking tot zijn naaste buren. De Russische disproportionele reactie op de Georgische militaire actie in Zuid-Ossetië begin augustus beïnvloedt op dit moment in negatieve zin de relatie tussen de Unie en Rusland. In een eerste reactie heeft de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen op 13 augustus het Russische optreden veroordeeld en steun uitgesproken aan het Franse voorzitterschapd dat een breekbaar staat-het-vuren tot stand wist te brengen in samenwerking met OVSE-voorzitter en de VS. De toestand blijft evenwel fragiel. Op welke wijze de Unie haar betrekkingen met Rusland kan ontwikkelen, vormen onderwerp van nader diepgaand overleg deze herfst. Nederland zal daarbij als ijkpunten enerzijds vasthouden aan de noodzaak Rusland zich te laten houden aan Europese en internationaalrechtelijke verplichtingen en beginselen, alsmede anderzijds aan de noodzaak met dit land, waarmee Europa op veel wijzen politiek, cultureel en economisch verbonden is, in constructief engagement en overleg te blijven.
Tien jaar geleden escaleerde de Kosovo-oorlog. Het is dit jaar ook tien jaar geleden dat het EVDB, na de Brits-Franse doorbraak te St. Malo, van de grond kwam, als onderdeel van het toen vijf jaar bestaande en zich verder ontwikkelende GBVB. In Kosovo bleek de Europese Unie slechts zeer beperkt in staat de rol van stabilisator te spelen. De Unie werd ervan doordrongen dat zij het vermogen moest ontwikkelen in haar eigen omgeving crises te beheersen.
In tien jaar zijn we ver gekomen. Het externe optreden van de Unie wordt in toenemende mate vorm gegeven door het GBVB en de Unie heeft een uitgebreid instrumentarium om wereldwijd bij te dragen aan stabiliteit: van de Afrika Vredesfaciliteit, het stabilisatie-instrument en ontwikkelingssamenwerking tot een operationeel civiel én militair EVDB.
Het kabinet zal zich blijven inzetten voor het verder vergroten van de slagvaardigheid van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid. Er is reeds veel voortgang geboekt met betrekking tot coherente inzet van het instrumentarium, met groeiende aandacht voor de geïntegreerde aanpak van veiligheid en ontwikkeling. De benadering van de Europese Unie wordt steeds meer gekenmerkt door deze gecoördineerde inzet van veiligheidsen ontwikkelingsmiddelen, en voorts door een streven naar effectief multilateralisme, eerbiediging van het internationale recht en de mensenrechten en ook de vaste overtuiging dat stabiliteit ver van huis een belangrijke bijdrage levert aan de veiligheid binnen de Unie.
Voor Nederland biedt het GBVB de mogelijkheid om met een krachtiger stem invloed uit te oefenen op internationale vraagstukken van vrede en veiligheid, en de bescherming van de rechten van de mens. De instrumenten van het GBVB hebben het Europees buitenlands beleid grotere operationele mogelijkheden gegeven met meer coherentie en slagvaardigheid. Zo dragen momenteel elf Europees Speciaal Vertegenwoordigers bij aan het consolideren van vredesprocessen en de stabiliteit van verschillende landen en regio’s in Afrika, Azië en het Midden-Oosten. Daarnaast zijn er momenteel twaalf militaire en civiele EVDB-missies operationeel in veelal dezelfde landen en regio’s. Ook worden in GBVB-kader door de Unie zo vaak mogelijk gezamenlijke posities ingenomen en wordt gezamenlijk gedémarcheerd en opgetreden, ten aanzien van landen maar ook bij internationale organisaties en bijeenkomsten.
De effectiviteit van het optreden van de Unie in de wereld neemt toe; de Unie speelt steeds vaker een belangrijke rol in het bijdragen aan oplossingen of stabiliseren van politieke conflicten en bij humanitaire noodsituaties. Via haar buitenlands beleid is de Europese Unie in toenemende mate betrokken bij conflicten als in Soedan, Afghanistan, het Midden Oosten Vredesproces, Zimbabwe en Birma. In de Westelijke Balkan vervult de Unie een sleutelfunctie ten aanzien van stabilisatie. Ook ten aanzien van de bescherming van de rechten van de mens en het bevorderen van een wereldwijd moratorium op de doodstraf speelt de Unie een hoofdrol. Het buitenlands beleid van de Europese Unie is internationaal van betekenis. De Unie heeft zich mede daardoor inmiddels ontwikkeld tot belangrijke partner van de Verenigde Naties en de NAVO.
Maar in de komende periode moet verdere voortgang worden geboekt. Het Verdrag van Lissabon zal bij kunnen dragen aan een effectiever, coherenter en slagvaardiger GBVB. Het samengaan van de functie van Hoge Vertegenwoordiger voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid met de functie van vice-voorzitter van de Commissie belast met extern beleid zal de coherentie van het GBVB met andere onderdelen van extern beleid vergroten. De oprichting van de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) ter ondersteuning van de Hoge Vertegenwoordiger en met deelname van Commissie, raadssecretariaat en de Lidstaten zal hieraan eveneens een belangrijke bijdrage kunnen leveren. Het Verdrag van Lissabon zal ook kunnen bijdragen aan verdere versterking van het EVDB, onder andere door de mogelijkheid voor lidstaten door permanent gestructureerde samenwerking aan hun crisisbeheersingscapaciteiten nader vorm en inhoud te geven.
Ook zullen verdere stappen moeten worden gezet in de vormgeving van de relatie met de NAVO en de opbouw van capaciteit en snelle inzet van middelen. Tegelijkertijd meent Nederland dat EU-lidstaten meer moeten samenwerken op het gebied van capaciteiten, zodat maximale synergie-effecten kunnen worden behaald. Dit is van belang juist nu er steeds vaker een beroep op de EU wordt gedaan voor bijdragen aan crisisbeheersingsoperaties. Het gaat dan om capaciteiten voor zowel civiele als militaire crisisbeheersing, de beschikbaarheid van voldoende aantallen getrainde experts en het vermogen crisisbeheersingsoperaties te plannen en uit te voeren. Het Franse voorzitterschap heeft de ambitie belangrijke stappen vooruit te zetten op het gebied van de versterking van de Europese defensie. Wat Nederland betreft maakt de samenwerking met de NAVO daarvan deel uit: het gaat erom dat Europa, of dat nu in het kader van de Unie of van de NAVO is, haar rol als stabilisator in de wereld kan blijven spelen. Voor een land dat daaraan zijn steentje wil blijven bijdragen is de samenhangende inzet van middelen, waar die ook maar beschikbaar zijn, van het allergrootste belang.
Een succesvolle afronding van de Doha-ronde blijft de kern van de Nederlandse inzet op handelsgebied. De teleurstelling over de mislukte gesprekken afgelopen juli in Genève is dan ook groot. Doha moet resulteren in mondiale welvaartswinst, in afschaffing van exportsteun voor landbouw en een stevige verankering van opkomende ontwikkelingslanden in het wereldhandelssysteem. Voorts hecht het kabinet groot belang aan de ontwikkelingsdimensie van de ronde, waaronder de volledig vrije toegang voor producten uit de Minst Ontwikkelde Landen tot de OESO-landen en opkomende economieën.
Het is nu in de eerste plaats van belang om de onderhandelingen zo spoedig mogelijk weer op te pakken teneinde tot een afsluiting van de Ronde te komen. Dat geeft ook ruimte en vertrouwen om meer aandacht te vragen voor nieuwe onderwerpen. Onderwerpen waarover – elk in hun eigen kader – wereldwijd afspraken moeten worden gemaakt. Zowel op het gebied van economische onderwerpen en mededinging, investeringen en overheidsaanbestedingen als maatschappelijke onderwerpen als het milieu, dierenwelzijn en de naleving van arbeidsnormen (waaronder ook kinderarbeid, dankzij Nederlandse inzet nu prominenter op de Europese agenda).
De Europese Unie – de Gemeenschap en de lidstaten tezamen – is met een ODA-aandeel van 55% de grootste internationale donor op ontwikkelingsgebied. Om die leidende positie ten volle te benutten is nauwe samenwerking tussen Commissie en lidstaten cruciaal. Juist op dit vlak heeft de Unie in de laatste jaren belangrijke stappen voorwaarts gezet.
De mijlpalen op deze weg zijn bekend: de afspraak van 2002 om collectief toe te werken naar de 0,7% ODA/BNI doelstelling, het beleidskader van de Europese Consensus (2005) waarin de Millennium Ontwikkelingsdoelen een centrale rol spelen, de gedragscode inzake complementariteit en werkverdeling van 2007, de afspraken ten aanzien van OS-beleidscoherentie, de substantiële verbeteringen van de effectiviteit van de hulp en de versterkte coherentie tussen veiligheid, ontwikkeling en het beleid ten opzichte van fragiele staten.
Tegelijkertijd moet vastgesteld worden dat het in alle gevallen nog steeds gaat om werk in uitvoering. Er zal de nodige «peer pressure» nodig zijn om zeker te stellen dat de ODA-afspraken nagekomen zullen worden. Er moet politieke wil gekweekt worden om complementariteit en werkverdeling in ontvangende landen ook daadwerkelijk tot stand te brengen. Beleidscoherentie voor ontwikkelingssamenwerking zal vragen om moedige en soms pijnlijke besluiten. De samenhang tussen de instrumenten voor stabilisatie kan nog verder worden verbeterd. En ten slotte zal het gewicht van de Unie zich moeten vertalen in een effectieve politieke dialoog met ontvangende landen en andere donoren.
De Unie zal zich ook moeten weren op het gebied van de voedselprijzen, via humanitaire en voedselhulp, en nieuwe aandacht voor landbouw en plattelandsontwikkeling in ontwikkelingslanden. Deels moet dat geschieden via communautaire middelen door herprioritering binnen de buitenlanduitgaven van de EU-begroting en het EOF, maar evengoed moeten de lidstaten bilateraal hun verantwoordelijkheden nemen.
Het kabinet zal de overige lidstaten en de Commissie blijven aanspreken op uitvoering van de gemaakte afspraken.
In de afgelopen periode is met succes getracht de afstand tussen de Europese burgers en ««Brussel»» te verkleinen door middel van een ander beleid en vooral ook een andere manier van met elkaar omgaan: meer transparantie en openbaarheid, minder regels, het nakomen van afspraken en meer focus op concrete dossiers waarbij Europa een herkenbare toegevoegde waarde heeft. Dit is temeer van belang omdat er een breed gedragen gevoel is dat de EU zich met teveel zaken bemoeit. Daarom is er hard gewerkt aan een ander Verdrag, gericht op een beter werkend Europa, met de juiste dosis ambitie maar zonder overdreven pretentie, met een democratischere structuur, een betere bevoegdheids-afbakening en een verankering van de uitbreidingsregels.
Ook als het Verdrag van Lissabon in werking is getreden, zal de Europese Unie – binnen dat kader – beleid blijven ontwikkelen; nieuwe uitdagingen zullen nieuwe oplossingen behoeven. Dat vraagt van alle betrokkenen, in Brussel en in de lidstaten, een constante alertheid. Immers, de zorg over een overdreven Europese bemoeienis mag er niet toe leiden dat problemen van grensoverschrijdende aard onopgelost blijven. Het kabinet wijst er uitdrukkelijk op dat stilzitten er in het algemeen niet toe leidt dat Europese of mondiale problemen tot een oplossing komen. Schuilen achter de waterlinie is dan niet in het belang van ons land. Juist een vroegtijdige en actieve betrokkenheid zal ertoe leiden dat oplossingen recht doen aan Europese èn Nederlandse belangen.
Op enig moment na het in werking treden van het Verdrag van Lissabon zal de Reflectiegroep 2020–2030 haar werkzaamheden beginnen; met een noodzakelijke blik over de horizon zal deze groep zich buigen over mogelijke ontwikkelingen van en uitdagingen voor de Unie in de (verre) toekomst. Dat zal een belangwekkende exercitie zijn, die door het kabinet met grote interesse gevolgd zal worden. In dit kader wil het kabinet tevens de motie-Pechtold over de gevraagde lange termijn visie op de Unie betrekken en te zijner tijd het Brusselse denk- en discussieproces graag delen met de Kamer met het oog op een inhoudelijk debat.
Maar voor de nabije toekomst is het kabinet, zoals al in de inleiding gezegd, positief gestemd over de staat van de Europese Unie. In 2009, het jaar waarin een nieuw Europees Parlement wordt gekozen en een nieuwe Europese Commissie aantreedt, verkeert de Unie in een goede positie om de uitdagingen aan te kunnen. De Unie zal in 2009 beschikken over heldere beleidsprioriteiten – het uitvoeren van de ambitieuze klimaat- en energie-agenda, het bevorderen van de interne en externe veiligheid, en het waarborgen van een sterk Europa dat zijn internationale verantwoordelijkheden waar kan maken – waarvoor brede steun bestaat onder de bevolking. Indien de Unie vervolgens bovendien zal beschikken over het Verdrag van Lissabon, zal dat haar beter in staat zal stellen de noodzakelijke besluiten over deze beleidsprioriteiten op een effectieve en transparante wijze te nemen. En in de Unie zal naar verwachting in 2009 in het kader van de begrotingsevaluatie meer duidelijkheid bestaan over de uitgangspunten voor een nieuw financieel meerjarenkader dat – als het aan Nederland ligt – meer in overeenstemming is met de nieuwe beleidsprioriteiten.
Het kabinet ziet uit naar een voortgaande en intensieve dialoog met het parlement over onze gezamenlijke Europese Unie.
De EU moet in 2020:
– 20% minder broeikasgassen uitstoten (vergeleken met het niveau 1990);
– een aandeel van 20% hernieuwbare energie hebben bereikt in het totale energieverbruik;
– 20% energiebesparing hebben gerealiseerd ten opzichte van de prognoses voor 2020.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31702-1.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.