31 701
Trendnota Arbeidszaken Overheidspersoneel 2009

nr. 15
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 mei 2009

Aanleiding

Tijdens het Algemeen Overleg over de Trendnota Arbeidszaken Overheid 2008 in november 2007 (kamerstuk 31 201, nr. 23) heeft de Tweede Kamer gevraagd of het eigenrisicodragen volgens de Werkloosheidswet als ongewenst neveneffect heeft dat ouderen niet meer worden aangenomen bij het Rijk. Ik heb de Tweede Kamer toegezegd om daarnaar onderzoek te doen en daarover met sociale partners in gesprek te gaan. Ik heb dat punt laten meenemen in een breder onderzoek naar de gevolgen van het eigenrisicodragen Werkloosheidswet voor arbeidsorganisaties bij overheid en onderwijs. Ook het ambtelijk ontslagrecht is daarbij meegenomen. Dit, vanwege de samenhang met het eigenrisicodragen Werkloosheidswet. Dit onderzoek is in maart 2009 afgerond.

Onderzoek SEO Economisch Onderzoek

Hierbij bied ik u ter kennisneming het definitieve onderzoeksrapport aan.1

Het lijkt me voor een goed begrip van de uitkomsten van het onderzoek nuttig om eerst de gehanteerde onderzoeksmethode kort toe te lichten. De onderzoekers hebben eerst een aantal hypothesen geformuleerd op basis van economische en sociologische literatuur inzake de werking en effecten van het eigenrisicodragen Werkloosheidswet en het ambtelijk ontslagrecht. Die hypothesen zijn vervolgens getoetst door middel van statistische analyses (op basis van CBS-gegevens). Daaruit komen verbanden en samenhangen naar voren, maar omdat op deze manier geen inzicht ontstaat in gedrag en gedragsreacties, levert het onderzoek geen verklaringen voor de gevonden samenhangen en verbanden op. Om verklaringen te vinden voor de gevonden verbanden en samenhangen, hebben de onderzoekers een aantal interviews met deskundigen uit het veld afgenomen alsook gebruik gemaakt van de expertise van de koepels van de sociale partners bij overheid en onderwijs en van mijn ministerie.

De belangrijkste uitkomsten van het onderzoek kunnen als volgt worden samengevat:

• Er zijn geen aanwijzingen dat het eigenrisicodragerschap Werkloosheidswet, al dan niet in combinatie met het ambtelijk ontslagrecht, een belemmering voor het aannemen van oudere werknemers bij de overheid en in het onderwijs vormt. De vrees die op dit punt bij de Tweede Kamer bestaat, wordt door het onderzoek niet ondersteund.

• In het rapport constateren de onderzoekers dat allochtonen en werklozen een kleinere kans hebben op baanstarts bij overheid en onderwijs. Dit kan behalve door een selectief aannamebeleid (de specifieke ervaring en competenties die veelal gevraagd worden) ook worden verklaard door een selectief arbeids-aanbod. Uit ander onderzoek over preferenties van werkzoekenden van onder meer de Raad voor Werk en Inkomen is bekend dat allochtonen en werklozen verhoudingsgewijs minder solliciteren bij overheid en onderwijs.

• Op basis van het onderzoek kan niet worden geconcludeerd dat het eigenrisicodragerschap WW en het ambtelijk ontslagrecht een efficiënt, doelmatig, flexibel en slagvaardig functioneren van arbeidsorganisaties bij overheid en onderwijs aantoonbaar in de weg staan. De dienstverbanden van overheidswerknemers zijn wel gemiddeld langer dan die van particuliere werknemers en er is minder sprake van mobiliteit naar buiten toe, richting andere sectoren waaronder de marktsector. Overheidswerknemers zijn wel wat vaker dan particuliere werknemers intern mobiel, dat wil zeggen binnen de eigen sector of bij de eigen werkgever. Op zich niet vreemd, gegeven het feit dat overheidswerkgevers over het algemeen grote werkgevers zijn.

Conclusie

Mijn algemene conclusie is dat het onderzoek geen aanleiding geeft om het systeem van eigenrisicodragen Werkloosheidswet en het ambtelijk ontslagrecht ter discussie te stellen. Voor wat het eigenrisicodragen Werkloosheidswet betreft, sluit deze conclusie aan bij de conclusie die de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik hebben getrokken uit de eindevaluatie van de re-integratietaak van overheidswerkgevers op grond van artikel 72a van de Werkloosheidswet, die wij 24 maart 2009 aan de Eerste en de Tweede Kamer hebben aangeboden (Kamerstukken II 2008–2009, 30 370, nr. 33).

Overleg met overheidswerkgevers en overheidswerknemers

Over deze uitkomsten en conclusies van het onderzoek heb ik overlegd met de sociale partners bij overheid en onderwijs. De sociale partners onderschrijven de uitkomsten en conclusies zoals hierboven verwoord in algemene zin.

Het Verbond Sectorwerkgevers Overheid merkt op dat de overheidswerkgevers niet alleen voor de gehele duur van de uitkering op grond van de Werkloosheids-wet verantwoordelijk zijn voor de re-integratie; de meeste sociale beleidskaders bij overheid en onderwijs kennen daarbovenop re-integratieverplichtingen vóór het ontslag gedurende minimaal 12 maanden en maximaal 30 maanden. Het Verbond Sectorwerkgevers Overheid vindt zo’n lange periode niet reëel. Over de doelmatigheid en effectiviteit van deze periode konden door gebrek aan gegevens geen conclusies worden getrokken in het eerdergenoemde onderzoek naar artikel 72a van de Werkloosheidswet. Er zijn geen andere onderzoeken voorhanden die hier wel een uitspraak over doen.

Het Verbond Sectorwerkgevers Overheid plaatst bij het onderzoek verder de opmerking dat het ambtelijk ontslagrecht naar hun mening tot een gebrek aan dynamiek bij overheid en onderwijs leidt (wat zij afleiden uit de vastgestelde geringere externe mobiliteit onder overheidswerknemers), alsook tot verborgen werkloosheidskosten in verband met het in dienst houden van niet-productieve, disfunctionerende medewerkers. Volgens het VSO houden werkgevers en werknemers elkaar gevangen in een regime dat de mobiliteit niet bevordert. Als gevolg daarvan is de instroom in de Werkloosheidswet laag, maar daarmee is voor het Verbond Sectorwerkgevers Overheid nog niet aangetoond dat dit voor werkgever en werknemer onder alle omstandigheden een bevredigende situatie oplevert. Voor het Verbond Sectorwerkgevers Overheid staat daarom niet vast dat het ambtelijk ontslagrecht ongewijzigd zou moeten blijven.

De Samenwerkende Centrales van Overheidspersoneel constateren dat de overheidssector niet minder flexibel is dan de marktsector, ondanks de negatieve beeldvorming over het ambtelijk ontslagrecht. Overheidswerknemers zijn niet minder mobiel dan marktwerknemers. De grote mobiliteit draagt volgens de Samenwerkende Centrales van Overheidspersoneel bij aan de lage instroom in de Werkloosheidswet bij overheid en onderwijs.

In mijn brief van 30 oktober 2008 over de bijzondere positie van ambtenaren heb ik mijn standpunt in deze helder omschreven. Ik zal geen initiatieven ondernemen om de ambtelijke status in zijn algemeenheid ter discussie te stellen, en ik zal dat ook niet doen voor de sectoren waarvoor ik zelf sectorwerkgever ben (Rijk en Politie). Ik sluit echter niet uit dat in een of meer andere sectoren, vooral bij het onderwijs, om sectorspecifieke redenen wel een discussie over de ambtelijke status of het ontslagrecht zal worden gestart tussen de sociale partners. Op de uitkomsten daarvan met de gevolgen kan en wil ik uiteraard niet vooruitlopen.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven