31 700 C
Vaststelling van de begrotingsstaat van het provinciefonds voor het jaar 2009

nr. 5
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 3 november 2008

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

Leerdam

Adjunct-griffier van de commissie

Hendrickx

1

Hoeveel geld gaan de provincies in 2009 uitgeven aan de inhuur van externen? Hoeveel procent van het totale personeelsbestand van de gemeenten is dit? Kan de regering dit uitsplitsen per gemeente?

Het behoort tot de provinciale verantwoordelijkheid om te besluiten of voor de uitvoering van de taken, externe capaciteit wordt ingehuurd. De verantwoording daarover vindt ook plaats op provinciaal niveau en wordt zonodig besproken in de Staten van de respectievelijke provincies. Die verantwoordelijkheidverdeling vindt het kabinet passend. Op Rijks niveau worden om die reden dan ook geen gegevens bijgehouden over inhuur externen op provinciaal niveau.

2

Hebben de problemen rond de kredietcrisis, waarbij provincies geld zijn kwijtgeraakt aan IJslandse banken, effect gehad op de begroting van het Provinciefonds voor 2009?

Nee.

Relevant in dit verband is dat de door de Staat genomen maatregelen in verband met de financiële crisis gevolgen kunnen hebben voor de Rijksuitgaven. Dit kan in principe een gevolg hebben voor de zogenaamde accressen voor de gemeentefonds- en provinciefondsbegrotingen (de zogenaamde normeringsystematiek). Gelet op de uitzonderlijke omstandigheden hebben de fondsbeheerders besloten om de financiële consequenties van de maatregelen niet relevant te verklaren voor de uitvoering van de normeringsystematiek. Het betrekken van het totale pakket aan maatregelen in de normeringsystematiek zou onzekerheid bij gemeenten en provincies te weeg kunnen brengen over de omvang en de mogelijke stabiliteit van het accres voor de komende jaren.

3

Wie gaat het onderzoek naar de financiële verhouding Rijk – Provincies uitvoeren?

De fondsbeheerders hebben aan de Raad voor financiële verhoudingen gevraagd om advies uit te brengen over de toekomstbestendigheid wat omvang en verdeling betreft van de financiële verhouding provincies-Rijk in relatie tot het takenpakket van provincies. De raad zal daarbij kijken naar de omvang van het provinciefonds, de belastingcapaciteit en de eigen middelen van provincies. Het advies is uiterlijk 1 maart 2009 afgerond. Een afschrift van de adviesaanvraag zal ik naar de Tweede Kamer sturen.

In het bestuursakkoord rijk-provincies d.d. 4 juni 2008 is daarnaast afgesproken dat er een onderzoek wordt gedaan naar de provinciale belasting, dat nauw aansluit bij het provinciale takenpakket. Eind 2008 zal ik u nader informeren over de stand van zaken Het besluit over een nieuwe provinciale belasting zal in het voorjaar van 2009 worden genomen in samenhang met de besluitvorming over de resultaten van het brede onderzoek naar de financiële verhouding Rijk-provincies.

4

Kan de regering nader onderbouwen dat de provinciale opcenten op de motorrijtuigenbelasting in 2008 met € 104 mln. zijn gestegen tot € 1,242 mrd., en dat deze stijging van 9,1% voornamelijk wordt veroorzaakt door een stijging van het aantal auto’s en een stijging van het gemiddelde gewicht per voertuig? Om hoeveel auto’s gaat het en wat is de gemiddelde gewichtstoename per auto?

Jaarlijks wordt in de Atlas van de lokale lasten van het COELO (Centrum voor onderzoek van de Economie van de Lagere overheden) gerapporteerd over de ontwikkeling van de opcenten. De opcenten variëren dit jaar (vanaf 1 april) van 63,9 tot 91,8. Geen enkele provincie vraagt de maximaal mogelijke opcenten van 107,9 procent. De totale opbrengst van de opcenten neemt echter sneller toe dan het aantal opcenten zelf. Dat komt omdat er steeds meer voertuigen komen die gemiddeld zwaarder worden, en vaker een dieselmotor hebben (dat is af te leiden uit de ontwikkeling van de opbrengst). In tegenstelling tot gemeenten (die hun OZB tarieven neerwaarts bijstellen aan de hand van de waardestijging van het onroerende goed) lijken provincies hun tarieven niet te corrigeren voor de groei van de belastinggrondslag.

De gemiddeld gewogen tariefstijging van de geraamde provinciale opcenten op de motorrijtuigenbelasting voor 2008 bedraagt circa 4%. Dit betekent dat als gevolg van de stijging van het gemiddelde gewicht per voertuig en het aantal voertuigen, de stijging van de opbrengst van de provinciale opcenten circa 5% bedraagt in 2008.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Beek (VVD), Halsema (GL), Van der Staaij (SGP), De Pater-van der Meer (CDA), Van Bochove (CDA), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Sterk (CDA), Leerdam (PvdA), voorzitter, De Krom (VVD), ondervoorzitter, Griffith (VVD), Boelhouwer (PvdA), Irrgang (SP), Kalma (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Van der Burg (VVD), Brinkman (PVV), Pechtold (D66), Van Raak (SP), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Heijnen (PvdA), Bilder (CDA) en Anker (CU).

Plv. leden: Teeven (VVD), Azough (GL), Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Smilde (CDA), Knops (CDA), Polderman (SP), Spies (CDA), Wolbert (PvdA), Aptroot (VVD), Zijlstra (VVD), Vermeij (PvdA), Van Gerven (SP), Heerts (PvdA), Çörüz (CDA), Remkes (VVD), De Roon (PVV), Van der Ham (D66), Van Bommel (SP), Ouwehand (PvdD), Timmer (PvdA), De Wit (SP), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Cramer (CU).

Naar boven