Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 31591 nr. 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 31591 nr. 2 |
Vastgesteld 7 oktober 2008
Binnen de vaste commissie voor Financiën1 is de wens geuit om in een schriftelijke vragenronde enkele vragen en opmerkingen voor te leggen over het belastingverdrag met Bahrein.
De vragen en opmerkingen zijn op 25 september 2008 aan de staatssecretaris van Financiën voorgelegd. Bij brief van 2 oktober 2008 zijn ze door de staatssecretaris beantwoord.
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP
Omdat de behandeling van belastingverdragen meestal plaatsvindt met stilzwijgende goedkeuring, onttrekt het zich enigszins aan het zicht van de Tweede Kamer en is de informatie vaak zeer beknopt. De vragen over het belastingverdrag met Bahrein zijn mede ingegeven door het feit dat Bahrein bekend staat als een belastingparadijs. Er wordt geen vennootschapsbelasting geheven en de inkomstenbelasting bedraagt maar één procent. Is het waar dat daarnaast voor velen ook nog het tarief van nul procent geldt? Hoeveel mensen betalen in Bahrein überhaupt inkomstenbelasting? Hoeveel procent van het inkomen wordt er in Bahrein gemiddeld aan inkomstenbelasting betaald? Wat is eigenlijk het voordeel van het sluiten van een verdrag om dubbele belasting te voorkomen wanneer er in het andere land vrijwel geen belasting wordt betaald? Wie heeft het initiatief genomen tot het sluiten van dit verdrag?
Bahrein is één van de 35 landen op de lijst met belastingsparadijzen die de OESO in 2000 publiceerde. Sindsdien zijn bijna alle landen van die lijst geschrapt, niet omdat ze ineens niet meer kwalificeren als belastingparadijs, maar omdat ze zich coöperatief opstellen richting de OESO. Indien deze landen kunnen aantonen dat ze belastingverdragen sluiten, ziet de OESO dat als een welwillende opstelling. Daarom vragen de leden van de SP-fractie de staatssecretaris of Nederland door het sluiten van een belastingverdrag niet juist het voortbestaan van een belastingparadijs mogelijk maakt. Zou het zo kunnen zijn dat mede door onze legitimatie Bahrein zich kan onttrekken aan de lijst met belastingparadijzen? Ziet de staatssecretaris Bahrein zelf als een belastingparadijs? Welke definitie hanteert het kabinet om een land te classificeren als belastingparadijs?
Toen Nederland vorig jaar een belastingverdrag sloot met Arabische Emiraten kwamen er enkele berichten naar buiten waarin werd gesteld dat belastingontwijking door dit verdrag gemakkelijker is geworden. Met name in Dubai wordt nauwelijks belasting betaald. Kan de staatssecretaris deze berichten ontkrachten? Kan de staatssecretaris zien welk effect dat belastingverdrag heeft gehad op de belastinginkomsten? Is er een duidelijke stijging te zien in het aantal bedrijven dat door Nederlanders is opgericht in Dubai sinds de inwerkingtreding van het verdrag? Hoeveel bedrijven uit Dubai hebben zich sindsdien in Nederland gevestigd? Wat vindt de staatssecretaris overigens van organisaties die hulp aanbieden bij belastingontwijking en daar openlijk op internet mee adverteren?
Zijn de afspraken in het verdrag met Bahrein met betrekking tot de overdracht van informatie vergelijkbaar met het standaardmodel voor TIEA’s van de OESO? In hoeverre is daar van afgeweken? Zal de informatie-uitwisseling altijd plaatsvinden op aanvraag of zijn er ook afspraken gemaakt over spontane uitwisseling van gegevens of automatische informatie uitwisseling? Moet er bij een informatieaanvraag sprake zijn van een strafbaar feit of een aantoonbaar vermoeden van belastingontduiking of kan er ook informatie worden opgevraagd bij de belastingautoriteiten van Bahrein ter controle of bepaalde organisaties of personen voldoen aan hun belastingplicht? Hoeveel TIEA’s zijn er inmiddels door Nederland gesloten? Hoeveel informatieverzoeken zijn er uitgegaan in het kader van deze TIEA’s? Aan hoeveel van die informatieverzoeken werd gehoor gegeven en in hoeveel gevallen was de informatie die daar uit voortkwam bruikbaar? Wat zijn de gevolgen als er niet voldaan wordt aan een informatieverzoek?
De toelichtende nota meldt dat het verdrag aansluit bij het streven naar een uitbreiding van het verdragennet in de regio Midden Oosten? Wat is de achterliggende gedachte waarom er specifiek voor deze regio is gekozen? Op verzoek van Bahrein is er in plaats van het woord «interest» de term «income from debt claims» gebruikt in verband met de op de sharia gebaseerde wetgeving in Bahrein. Volgens de toelichting maakt dat inhoudelijk geen verschil. Waar is vastgelegd dat er in beide landen inhoudelijk geen verschil is tussen interest en «income from debt claims»? Hoe kan het dan dat de Central Bank of Bahrein wel een Interest Rate Policy heeft?
Artikel 16 zorgt er in overeenstemming met het Nederlandse verdragsrecht voor dat bestuurders worden belast in de staat waar het lichaam is gevestigd waarvan hij bestuurder is. Zijn daar volgens het Nederlandse verdragsrecht nog verdere voorwaarden aan verbonden? Bijvoorbeeld een minimum aantal dagen dat de bestuurder daar ook daadwerkelijk moet werken? Heeft men in andere verdragslanden waar dit al van kracht is inzicht in de hoogte van de directeursbeloningen van Nederlanders die in die landen lid zijn het bestuur?
Volgens de toelichting kan er over de omvang van de budgettaire gevolgen nog geen concrete aanwijzing worden gegeven. Is het werkelijk zo dat daar ook geen inschatting van is gemaakt? Het ministerie van Financiën is wel in staat te melden dat het verdrag bij toenemende activiteiten en investeringen in Bahrein positief zal uitwerken. Voor wie gaat het positief uitwerken en op welke manier? Volgens artikel 22 lid 2 kunnen inkomsten die een inwoner van Nederland in Bahrein verkrijgt worden vrijgesteld in Nederland wanneer deze in Bahrein mogen worden belast. Om hoeveel belastingplichtigen zal dit naar schatting gaan? Hoe groot is de geschatte grondslag die hierdoor in Bahrein zal worden belast in plaats van in Nederland?
In maart dit jaar kreeg de Hoge Raad het advies van de advocaat-generaal dat de fiscus geen conserverende aanslag mag opleggen over de pensioenrechten en lijfrentes van emigranten. Heeft de staatssecretaris er zicht op wanneer het besluit van de Hoge Raad zal vallen? Dit advies had ook betrekking op emigratie naar verdragslanden. Houdt het sluiten van een verdrag met een land als Bahrein niet in dat er nu nog een land is bijgekomen waar gepensioneerden straks mogelijk belastingvrij van hun pensioen kunnen genieten terwijl ze eveneens hebben mogen genieten van de pensioenpremieaftrek? Zou het daarom niet raadzaam zijn om het besluit van de Hoge Raad eerst af te wachten? Deelt de staatssecretaris de zorgen van de leden van de fractie van de SP dat het niet kunnen opleggen van een conserverende aanslag kan leiden tot kapitaalvlucht naar landen waar nauwelijks belasting wordt betaald? Kan hij een inschatting maken van het mogelijk verlies aan overheidsinkomsten op de korte termijn, maar ook op langere termijn?
Belastingverdragen zijn zelden onderwerp van discussie in de Tweede Kamer. Het onderwerp is daarom in de ogen van de leden van de SP-fractie onderbelicht en moet alleen al om die reden de aandacht krijgen die het verdient. Daarom vragen deze leden de staatssecretaris ter wille van de inzichtelijkheid de beantwoording niet te doen door slechts te verwijzen naar andere documenten. Ook indien er sprake is van gangbaar beleid stellen de leden van de SP-fractie een onderbouwing van het gevoerde beleid op prijs. Tot slot verzoeken deze leden de staatssecretaris de gestelde vragen te beantwoorden vóór 8 oktober 2008, in verband met het verstrijken van de termijn voor het doorbreken van de stilzwijgende goedkeuring.
II Reactie van de staatssecretaris van Financiën
Goedkeuring belastingverdragen
De leden van de fractie van de SP merken op dat de behandeling van belastingverdragen zich enigszins onttrekt aan het zicht van de Tweede Kamer en dat de informatie vaak zeer beknopt is. In reactie hierop merk ik op dat in de notitie «Uitgangspunten van het beleid op het terrein van het internationaal fiscaal (verdragen)recht» (Kamerstukken II, 1998–1999, 25 087, nr. 4) per onderwerp is ingegaan op het Nederlandse internationale fiscale beleid. De uitgangspunten in deze notitie zijn nog steeds van toepassing op de belastingverdragen die Nederland sluit. Waar een belastingverdrag afwijkt van deze uitgangspunten, wordt dat in de toelichtende nota bij het desbetreffende verdrag toegelicht.
De leden van de fractie van de SP stellen een aantal vragen over de belastingheffing in Bahrein. Het belastingstelsel in Bahrein ziet er op hoofdlijnen als volgt uit. Bahrein kent een directe belasting die wordt geheven van vennootschappen die actief zijn in de exploratie, productie of raffinage van olie. De winst die hiermee wordt behaald, wordt belast tegen een tarief van maximaal 46%. Hoewel deze belasting formeel wordt aangeduid als de «income tax payable under Amiri Decree No. 22 of 1979», betreft het een belasting die uitsluitend van vennootschappen wordt geheven. Bahrein heft geen belasting naar het inkomen van natuurlijke personen. Wel heeft Bahrein in juni 2007 een zogeheten «social insurance tax» met een tarief van 1% ingevoerd. Deze heffing wordt geheven over het loon van zowel onderdanen als niet-onderdanen van Bahrein. De opbrengst van deze heffing komt terecht in een werkloosheidsfonds dat bestemd is voor alle werknemers in Bahrein. Deze «geoormerkte» heffing valt niet onder de reikwijdte van het belastingverdrag. Daarnaast bestaat er in Bahrein nog een aantal indirecte belastingen die evenmin onder de reikwijdte van het verdrag vallen.
Op de vraag van de leden van de fractie van de SP naar het voordeel van het verdrag kan ik antwoorden dat vanuit Nederlands perspectief het voordeel van het sluiten van een belastingverdrag met Bahrein tweeledig is. In de eerste plaats bakent het verdrag de heffingsrechten af ten aanzien van Nederlandse ondernemingen die in Bahrein actief zijn in de exploratie, productie of raffinage van olie. In de tweede plaats bevordert het verdrag Nederland als een aantrekkelijk land om in te investeren. Het initiatief om te gaan onderhandelen over het belastingverdrag is genomen door Bahrein.
De leden van de fractie van de SP vragen of er een inschatting is gemaakt van de budgettaire gevolgen van het verdrag. Het is niet mogelijk een inschatting te maken van de budgettaire gevolgen van het belastingverdrag met Bahrein. Evenmin is het mogelijk om een inschatting te maken van het aantal belastingplichtigen in Nederland dat inkomsten uit Bahrein zal verkrijgen en van de geschatte grondslag die in Bahrein mag worden belast wanneer het verdrag in werking is getreden. Overigens geeft Nederland op grond van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 in veel gevallen al een voorkoming van dubbele belasting in grensoverschrijdende situaties waar geen belastingverdrag van toepassing is. Op de vraag van de leden van de fractie van de SP voor wie het verdrag positief zal uitwerken en op welke manier, kan ik antwoorden dat ik verwacht dat het verdrag positief zal uitwerken voor het Nederlandse bedrijfsleven met activiteiten in Bahrein, aangezien de grenzen van de heffingsbevoegdheden van beide landen duidelijk zijn vastgelegd en er een goede basis is voor onderling overleg ingeval toepassing van het verdrag toch tot problemen zou kunnen leiden.
De leden van de fractie van de SP vragen of ik Bahrein als een belastingparadijs zie. Voorts vragen deze leden welke definitie het kabinet hanteert om een land als een belastingparadijs te classificeren. Nederland hanteert geen zelfstandige definitie om een land als belastingparadijs aan te merken, maar sluit zich aan bij het project van de OESO op het gebied van schadelijke belastingconcurrentie. Volgens het in 1998 verschenen rapport van de OESO over «harmful tax competition» zijn er vier criteria op grond waarvan een land als een «tax haven» kan worden aangemerkt: geen (of alleen op papier) directe belasting, zwakke plaatselijke economische activiteiten, geen transparante belastingregels en geen uitwisseling van inlichtingen met de fiscus van andere landen.
De OESO kwalificeert op dit moment 38 jurisdicties als zogeheten «tax havens». Van deze tax havens worden er drie aangemerkt als «unco-operative», te weten: Andorra, Liechtenstein en Monaco. De overige, waaronder Bahrein, worden beschouwd als «commited jurisdictions». Dit wil zeggen dat zij de transparantie van hun systemen willen vergroten en bereid zijn tot het uitwisselen van gegevens die van belang zijn voor de belastingheffing. Deze bereidheid kan zich concretiseren ofwel door middel van een bepaling die uitwisseling van informatie mogelijk maakt, zoals in artikel 26 van het thans ter goedkeuring voorliggende belastingverdrag, ofwel in de vorm van een Tax Information Exchange Agreement (TIEA). Het sluiten van onderhavig verdrag is niet van invloed op de positie van Bahrein op de lijst van «tax havens» van de OESO.
Bahrein heeft de voorkeur geuit voor het sluiten van een algeheel belastingverdrag in plaats van een TIEA. Nederland heeft op basis van hiervoor genoemde redenen ingestemd met onderhandelingen over een algeheel belastingverdrag met Bahrein. Dit verdrag is dan ook geen TIEA maar een door beide partijen gewenst belastingverdrag. Artikel 26 over gegevensuitwisseling van onderhavig verdrag komt volledig overeen met de nieuwste tekst van het OESO model verdrag 2008. Het eerste lid van het artikel geeft de reikwijdte van de verplichtingen tot informatieverstrekking weer. Deze tekst bevat een zeer brede verplichting tot verstrekken van informatie. Het kan daarbij bij voorbeeld gaan om gegevens over niet-ingezetenen van de verdragslanden. Ook kunnen gegevens worden gevraagd die van belang kunnen zijn voor de heffing van belastingen waarop het verdrag niet van toepassing is. Dus ook op belastingen buiten de limitatieve lijst van belastingen in artikel 2. Anders dan bij TIEA’s, waarbij informatie alleen op verzoek wordt verstrekt, is spontane gegevensverstrekking mogelijk onder de tekst van artikel 26, eerste lid. De informatie-uitwisseling gaat dus verder dan in het OESO-model voor TIEA’s, zo kan ik de vraag van de leden van de fractie van de SP beantwoorden. Vooralsnog zijn geen afspraken gemaakt over automatische gegevensuitwisseling met Bahrein maar ook een dergelijke systematische uitwisseling is mogelijk. Bij eventuele geschillen over het niet voldoen aan een verzoek kunnen landen in onderling overleg tot een oplossing proberen te komen. Mocht dat niet lukken, dan kan het geschil aan arbitrage worden onderworpen op basis van artikel 25, vijfde lid.
In algemene zin kan ik de leden van de fractie van de SP antwoorden dat na het tot stand komen van het OESO TIEA modelverdrag in 2002, wereldwijd tot op heden slechts een relatief beperkt aantal TIEA’s tot stand is gekomen. Nederland speelt hierbij een prominente rol in lijn met de actieve rol die Nederland gespeeld heeft bij de totstandkoming in OESO-verband van het TIEA modelverdrag. TIEA’s met het Eiland Man en Jersey zijn al in werking getreden en een TIEA met Guernsey is recent ondertekend. TIEA’s maken het mogelijk om informatie op verzoek te krijgen die nuttig kan zijn voor de uitvoering van de nationale wetgevingen van de twee overeenkomstsluitende partijen op het gebied van de belastingen die onder het verdrag vallen. Mede wegens de relatief korte periode dat de twee eerstgenoemde verdragen van kracht zijn (het verdrag met Jersey pas sinds april), zijn nog geen verzoeken uitgegaan. In de tot nu toe door Nederland gesloten TIEA’s worden geen gevolgen verbonden aan het niet voldoen aan een informatieverzoek. Het is wel in de bedoeling om bij toekomstige TIEA’s eventuele geschillen over de toepassing te onderwerpen aan arbitrage indien de betrokken autoriteiten in onderling overleg niet tot een oplossing zouden kunnen komen.
Belastingverdrag met de Verenigde Arabische Emiraten
De leden van de fractie van de SP vragen of belastingontwijking door het verdrag met de Verenigde Arabische Emiraten gemakkelijker is geworden. In het verdrag met de Verenigde Arabische Emiraten zijn voldoende waarborgen opgenomen die het ongewenst ontgaan van de Nederlandse belastingheffing moeten voorkomen. In dit verband kunnen worden genoemd: een anti-misbruikbepaling in het dividendartikel gericht tegen zogeheten doorstroomlichamen, een bepaling die de mogelijkheid biedt om conform het Nederlandse recht het voordeel te belasten bij de vervreemding van aandelen of winstbewijzen (waaronder aanmerkelijk belangaandelen) door natuurlijke personen, met een tienjaarstermijn conform de Nederlandse wetgeving en een bronstaatheffing over pensioenen, lijfrenten, sociale zekerheidsuitkeringen en afkoopsommen van vorengenoemde uitkeringen. Overigens zou het effect van het belastingverdrag met de Verenigde Arabische Emiraten op de totale belastinginkomsten van Nederland niet goed meetbaar zijn. Het verdrag met de Verenigde Arabische Emiraten is nog niet ter goedkeuring aangeboden.
In antwoord op de vraag over organisaties die tegen betaling hulp aanbieden bij belastingontwijking merk ik op dat het belastingplichtigen vrij staat om binnen de grenzen van de wet en de jurisprudentie hun belastingpositie te optimaliseren. Maar mocht dit leiden tot ongewenste gevolgen, dan kunnen daar in voorkomende gevallen maatregelen tegen worden genomen.
De leden van de fractie van de SP vragen naar de achterliggende gedachte van het uitbreiden van het verdragennetwerk in de regio Midden-Oosten. Voor de uitbreiding van het verdragennetwerk in de regio Midden-Oosten is gekozen omdat het sluiten van een belastingverdrag met landen uit deze regio economische voordelen op kan leveren. Deze landen beschikken over veel kapitaal dat kan worden geïnvesteerd in het buitenland. Nederland is één van de landen waarin men vanuit deze landen wil investeren. Voorts kan door het afbakenen van de heffingsrechten in deze landen over de winsten behaald door het Nederlandse bedrijfsleven, het Nederlandse bedrijfsleven beter concurreren met andere bedrijven zowel lokale bedrijven als bedrijven afkomstig uit derde landen.
De leden van de fractie van de SP merken op dat in het verdrag in plaats van het woord «interest» de term «income from debt claims» is opgenomen. Inhoudelijk is er geen verschil. In artikel 11, tweede lid, van het verdrag is gedefinieerd wat onder «income from debt claims» moet worden verstaan. Deze definitie komt nagenoeg volledig overeen met de definitie van interest zoals verwoord in het OESO Modelverdrag 2005. Het opnemen van het begrip «income from debt claims» is op verzoek van Bahrein opgenomen teneinde de goedkeuring van het verdrag door het door islamitische partijen gedomineerde parlement van Bahrein te bespoedigen. Welke positie het parlement van Bahrein inneemt ten opzichte van de Interest Rate Policy van de Centrale Bank van Bahrein, is mij niet bekend.
De leden van de fractie van de SP merken op dat artikel 16 ervoor zorgt dat er in overeenstemming met het Nederlandse verdragsrecht een bestuurder wordt belast in de staat waar het lichaam is gevestigd waarvan hij bestuurder is. Dit artikel ziet uitsluitend op beloningen, die in de hoedanigheid van bestuurder of commissaris worden genoten. Er bestaat geen criterium met betrekking tot het (minimum) aantal dagen dat een bestuurder in het land van de vennootschap zou moeten werken. Bij de Nederlandse fiscus is in beginsel niet bekend of men in andere verdragslanden inzicht heeft in de hoogte van bestuurdersbeloningen van Nederlandse bestuurders in die landen. Evenwel mag in de meeste gevallen worden verondersteld dat andere verdragslanden hun heffingsrecht ten aanzien van bestuurdersbeloningen willen effectueren. Inzicht in de hoogte van de beloningen is daarvoor een noodzakelijke voorwaarde.
Op 31 januari 2008 heeft Advocaat-Generaal Wattel conclusie genomen in een zaak over een bij emigratie opgelegde conserverende aanslag over de waarde van een in Nederland opgebouwde pensioenaanspraak. De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd dat het opleggen van een conserverende aanslag een eenzijdige en verdragsposterieure uitbreiding van het Nederlandse heffingsrecht inhoudt en dat Nederland daarmee in strijd met de goede verdragstrouw handelt. Hij heeft op dezelfde datum in vergelijkbare zin geconcludeerd in een tweetal zaken waarin afkoop na emigratie van lijfrenten tot het in aanmerking nemen van negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen had geleid. De leden van de fractie van de SP vragen wanneer de arresten van de Hoge Raad in genoemde zaken kunnen worden verwacht. De tijd die verstrijkt tussen het nemen van een conclusie door een Advocaat-Generaal en het doen van uitspraak door de Hoge Raad varieert van een enkele maanden tot enkele jaren, zodat het niet mogelijk is een bepaald tijdstip te noemen.
De leden van de fractie van de SP vragen voorts of het sluiten van een verdrag met een land als Bahrein niet inhoudt dat er nu nog een land is bijgekomen waar gepensioneerden straks mogelijkerwijs belastingvrij hun pensioen genieten terwijl zij in Nederland premieaftrek genoten hebben. Dat is niet het geval. Voor pensioenen en lijfrenten is in het verdrag een bronstaatheffing overeengekomen (zie het eerste en tweede lid van artikel 18). Een pensioen of lijfrente wordt geacht afkomstig te zijn uit een staat als de premies voor het pensioen of de lijfrente in die staat in aanmerking zijn gekomen voor belastingvermindering (derde lid). Indien derhalve een pensioen of lijfrente in Nederland fiscaal gefacilieerd is opgebouwd, kan Nederland de door de gerechtigde na emigratie naar Bahrein genoten uitkeringen in de heffing betrekken. Hetzelfde geldt voor na emigratie genoten afkoopsommen (vijfde lid). Ingeval van emigratie naar Bahrein is het Nederlandse heffingsrecht over pensioenen en lijfrenten derhalve verzekerd, ook zonder dat conserverende aanslagen worden opgelegd. Anders dan deze leden suggereren, is er dan ook geen reden om eerst de door de Hoge Raad te wijzen arresten af te wachten.
Op de vraag van de leden van de fractie van de SP of ik hun zorgen deel dat het niet kunnen opleggen van conserverende aanslagen kan leiden tot kapitaalvlucht naar landen waar nauwelijks belasting wordt betaald, antwoord ik bevestigend. Daarom is ook cassatieberoep in bovengenoemde zaken ingesteld. Daarnaast wordt tegenwoordig bij verdragsonderhandelingen ingezet op een speciale pensioenbepaling die de bronstaat toestaat afkoopsommen ten aanzien van pensioenen en lijfrenten te belasten alsmede reguliere uitkeringen van pensioenen en lijfrenten indien deze in de woonstaat niet of nauwelijks worden belast. Een aantal verdragen bevat voor pensioenen en lijfrenten zelfs een ongeclausuleerde bronstaatheffing, waaronder het verdrag met Bahrein. Hierbij moet worden bedacht dat de conserverende aanslagen voor pensioenen en lijfrenten een sterk anti-misbruikkarakter hebben. De conserverende aanslagen worden alleen ingevorderd als het pensioen of de lijfrente niet regulier wordt afgewikkeld (dus bijvoorbeeld bij afkoop of verpanding) en zij vervallen automatisch na tien jaar. De speciale pensioenbepalingen in belastingverdragen bieden Nederland ook in geval van reguliere afwikkeling heffingsmogelijkheden.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Blok (VVD), Voorzitter, Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, Weekers (VVD), Van Haersma Buma (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Irrgang (SP), Luijben (SP), Kalma (PvdA), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Cramer (CU), Van der Burg (VVD), Van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Heerts (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Tang (PvdA), Vos (PvdA), Bashir (SP) en Sap (GL).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Remkes (VVD), Jonker (CDA), Aptroot (VVD), De Vries (CDA), Van Hijum (CDA), Mastwijk (CDA), De Krom (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Pechtold (D66), Kant (SP), Ulenbelt (SP), Van der Veen (PvdA), Smilde (CDA), Anker (CU), Vacature (algemeen), De Roon (PVV), Van Dam (PvdA), Smeets (PvdA), Karabulut (SP), Thieme (PvdD), Heijnen (PvdA), Roefs (PvdA), Van Gerven (SP) en Vendrik (GL).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31591-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.