31 587
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Kroatië inzake privileges en immuniteiten voor verbindingsofficieren die door de Republiek Kroatië bij Europol te ’s-Gravenhage gedetacheerd worden; Zagreb, 20 februari 2008

A 2e Herdruk
nr. 1 2e Herdruk1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 augustus 2008

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 2 september 2008.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 2 oktober 2008.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 20 februari 2008 te Zagreb totstandgekomen verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Kroatië inzake privileges en immuniteiten voor verbindingsofficieren die door de Republiek Kroatië bij Europol te ’s-Gravenhage gedetacheerd worden (Trb. 2008, 44 en 92).

Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

TOELICHTENDE NOTA

Inleiding

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).

Op 13 januari 2006 is tussen de Europese Politiedienst (Europol) en de Republiek Kroatië een samenwerkingsovereenkomst gesloten. Op grond van die overeenkomst worden verbindingsofficieren door de Republiek Kroatië naar Nederland (als vestigingsstaat van Europol) gezonden en bij Europol te ’s-Gravenhage gedetacheerd.

Door de Kroatische autoriteiten is verzocht om aan deze verbindingsofficieren en hun familieleden voorrechten en immuniteiten toe te kennen. Daartoe zijn met de Republiek Kroatië nota’s gewisseld houdende de totstandbrenging van een verdrag inzake het verlenen van voorrechten en immuniteiten.

Aan de Kroatische verbindingsofficieren worden dezelfde voorrechten en immuniteiten toegekend die ter uitvoering van artikel 41, tweede lid, van de op 26 juli 1995 te Brussel totstandgekomen Overeenkomst tot oprichting van een Europese Politiedienst (Trb. 1995, 282) worden verleend aan de verbindingsofficieren van de lidstaten van Europol. Deze voorrechten en immuniteiten zijn geregeld in verdragen die het Koninkrijk der Nederlanden met de lidstaten van Europol sluit (zie laatstelijk het betreffende verdrag met Roemenië, Trb. 2006, 63).

Verdrag

De bepalingen met betrekking tot de voorrechten en immuniteiten voor de Kroatische verbindingsofficieren en hun familieleden zijn vastgelegd in de bijlage bij de nota’s.

Artikel 1 bevat definities van enkele veel gebruikte termen in het verdrag.

In artikel 2 wordt aangegeven dat aan de door de Republiek Kroatië gedetacheerde verbindingsofficieren en hun familieleden dezelfde voorrechten en immuniteiten worden verleend die op grond van het op 18 april 1961 te Wenen totstandgekomen Verdrag inzake diplomatiek verkeer (Trb. 1962, 101; hierna te noemen: Verdrag van Wenen) toekomen aan diplomatiek personeel, zij het dat de straf- en burgerrechtelijke immuniteit uitdrukkelijk is beperkt tot handelingen binnen de functie, terwijl immuniteit voor verkeersovertredingen is uitgesloten. Het derde lid van artikel 2 verzekert dat de Republiek Kroatië en de Kroatische verbindingsofficieren niet alleen rechten ontlenen aan het Verdrag van Wenen, doch dat voor hen ook de verplichtingen in dat Verdrag gelden.

De artikelen 3 en 4 bevatten bepalingen die veel voorkomen in verdragen waarmee voorrechten en immuniteiten worden verleend en waarin het Verdrag van Wenen niet expliciet voorziet. Deze bepalingen hebben tot doel eventuele visumverlening en binnenkomst van de desbetreffende personen te faciliteren en tewerkstelling van familieleden van verbindingsofficieren mogelijk te maken.

De artikelen 5 tot en met 7 gaan in op de onschendbaarheid van de archieven van de verbindingsofficieren, op hun persoonlijke bescherming, alsmede de faciliteiten en immuniteiten betreffende communicatie. Deze onderwerpen zijn in het verdrag opgenomen gelet op de speciale positie die verbindingsofficieren bij Europol innemen.

Artikel 8 regelt de melding door de Republiek Kroatië aan de Nederlandse autoriteiten van de aankomst en het vertrek van de verbindingsofficieren, alsmede de melding indien een familielid van een verbindingsofficier niet langer deel uitmaakt van de huishouding van deze verbindingsofficier. In het tweede lid wordt de verstrekking van identiteitskaarten geregeld.

Artikel 9 bevat een geschillenbeslechtingsregeling, die in voorkomend geval kan leiden tot oprichting van een ad hoc tribunaal.

Het verdrag wordt vanaf 20 februari 2008 voorlopig toegepast, hetgeen noodzakelijk werd geacht omdat de Kroatische verbindingsofficier spoedig geplaatst zal worden bij Europol in Den Haag en de vereiste juridische basis voor de privileges en immuniteiten die nodig zijn voor de uitoefening van zijn functie anders zou ontbreken.

Koninkrijkspositie

Het verdrag geldt, voor wat het Koninkrijk betreft, alleen voor Nederland.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen


XNoot
1

I.v.m. het afdrukken van het Eerste Kamerstuknummer.

Naar boven