31 585 Goedkeuring van het op 17 juni 2008 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag tot herziening van het op 3 februari 1958 gesloten Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie (Trb. 2008, 135)

Nr. 11 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 4 april 2010

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1, heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Buitenlandse Zaken naar aanleiding van de brief van 25 januari 2010 inzake de modernisering van het verdrag over de Raadgevende interparlementaire Beneluxraad (Kamerstuk 31 585, nr. 10).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 26 maart 2010.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Ormel

Adjunct-griffier van de commissie,

Van Toor

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Inbreng van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie hebben met waardering kennis genomen van voorliggende brief waaruit blijkt dat de minister de modernisering van het verdrag onder de Raadgevende interparlementaire Beneluxraad (gemeenlijk Beneluxparlement genoemd) met voortvarendheid ter hand heeft genomen. Met deze modernisering wordt tegemoet gekomen aan de wens van de Tweede Kamer, zoals vastgelegd via aanvaarding van het amendement-Schinkelshoek c.s. De Beneluxraad wordt, zo begrijpen de leden van de fractie van het CDA, via de in gang gezette verdragswijziging de mogelijkheid geboden zichzelf te hervormen.

Na het bestuderen van de brief resteren bij de leden van de CDA-fractie nog enkele vragen:

  • 1. De Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad heeft in juli 2009 een aantal wensen en verlangens geformuleerd voor parlementaire hervorming en modernisering. Kunnen al deze, door het parlement zelf, geformuleerde wensen op basis van de nieuwe, aangepaste Instellingsovereenkomst worden gerealiseerd? Zo nee, welke niet? En waarom niet?

  • 2. De minister van Buitenlandse Zaken geeft aan dat de modernisering van het instellingsbesluit door het Belgisch voorzitterschap wordt gezien als een «belangrijke prioriteit». Heeft de minister van Buitenlandse Zaken al zicht op de termijn waarop de onderhandelingen kunnen zijn afgerond? Zal, concreet, het nieuwe verdrag voor het einde van het Belgisch voorzitterschap aan de Staten-Generaal kunnen worden voorgelegd?

  • 3. De Nederlandse inzet bij de onderhandelingen over een nieuw Instellingsverdrag spoort volgens de minister van Buitenlandse Zaken «vrijwel geheel» met de opvattingen van het Beneluxparlement. Op welke punten wijkt die inzet af? En waarom? Waarom wordt niet geheel aan de parlementaire wensen voldaan?

  • 4. «Op hoofdlijnen» beslist – naar het oordeel van de Nederlandse regering – het Beneluxparlement zelf waarover het de regeringen wenst te adviseren. Wat zijn de «hoofdlijnen» waar de minister van Buitenlandse Zaken over schrijft? Waar liggen voor de regering precies de grenzen? Hoe vertaalt zich dat in de nieuwe Instellingsovereenkomst?

  • 5. Het «lijkt aanvaardbaar» dat het Beneluxparlement vakministers verzoekt vragen mondeling te beantwoorden. Kan de minister van Buitenlandse Zaken aangeven op welke manier, wat de Nederlandse regering betreft, de wens van het parlement zal worden vormgegeven? Wat zou volgens de minister van Buitenlandse Zaken niet aanvaardbaar zijn?

Inbreng van de fractie van de PvdA

De leden van de PvdA-fractie hebben met grote instemming kennis genomen van de inzet en de opzet van de Nederlandse regering zoals verwoord in de brief van de minister van Buitenlandse Zaken. De minister van Buitenlandse Zaken heeft veel werk gemaakt van de modernisering van de interparlementaire Beneluxraad. De leden van de PvdA fractie zien uit naar de inwerkingtreding van het nieuwe Benelux-verdrag.

II Antwoorden van de minister van Buitenlandse Zaken

Het verheugt mij dat de leden van de CDA-fractie en de PvdA-fractie hun waardering uitspreken over mijn brief van 25 januari 2010. Naar aanleiding van de vragen van de CDA-fractie over de realiseerbaarheid van de door het Benelux Parlement zelf geformuleerde wensen voor hervorming, verzeker ik de leden dat ik me zal inzetten voor een ruime aanvaarding van de wensen van het parlement. Ik vraag er de aandacht voor dat in eerdergenoemde brief op hoofdlijnen is omschreven welke wijzigingsvoorstellen zijn opgenomen in het door Nederland opgestelde ontwerpverdrag. Nederland heeft het ontwerpverdrag aan België en Luxemburg gestuurd in zijn hoedanigheid als voorzitter van de Benelux Unie en als basis voor de onderhandelingen. Het is nu aan België, als huidig voorzitter van de Benelux, om de onderhandelingen te voeren. Wel is België gesuggereerd om tijdig een voortgangsgesprek met zowel de ondervoorzitters als de voorzitter van het Benelux Parlement te organiseren. Doel van die bespreking zou moeten zijn om het Benelux Parlement in te lichten over de voortgang van de besprekingen en te bespreken welke wensen wel haalbaar zijn gebleken in de onderhandelingen en welke minder makkelijk realiseerbaar zijn. Er kunnen derhalve op dit moment nog geen uitspraken worden gedaan over de realiseerbaarheid van de wensen van het Benelux Parlement.

Tijdspad

De CDA-fractie vraagt of het nieuwe verdrag nog tijdens het Belgische voorzitterschap aan de Staten-Generaal zal worden voorgelegd. Ik streef ernaar om het nieuwe verdrag inzake het Benelux Parlement nog tijdens het Belgische voorzitterschap te ondertekenen en zo mogelijk aan de Staten-Generaal voor te leggen. Ook België heeft, in zijn hoedanigheid als voorzitter van de Benelux Unie, reeds aangegeven de modernisering van het Benelux Parlement als prioriteit te beschouwen. In hoeverre het mogelijk zal blijken om het nieuwe verdrag nog tijdens het Belgisch voorzitterschap aan de Staten-Generaal voor te leggen, zal echter afhangen van het verloop van de onderhandelingen.

Nederlandse inzet

De CDA-fractie vraagt naar de Nederlandse inzet bij de onderhandelingen en in hoeverre deze overeenkomt met de opvattingen van het Benelux Parlement. Ik verzeker de leden dat ik me zal inzetten voor een ruime aanvaarding van de wensen van het parlement, zoals reeds aangegeven in de brief van 25 januari. Het is nu aan België en Luxemburg om hun respectieve standpunt te bepalen, zodat onderhandeld kan worden over de door Nederland opgestelde ontwerptekst. U zult tijdig worden geïnformeerd over de voortgang van deze besprekingen en in hoeverre aan uw wensen kan worden voldaan.

Reikwijdte adviserende rol van het Benelux Parlement

Op de vragen van de CDA-fractie naar de grenzen van de adviserende rol van het Benelux Parlement en naar de vertaling daarvan naar het nieuwe verdrag, antwoord ik dat in het ontwerpverdrag een bepaling is opgenomen over de inhoudelijke reikwijdte van de bevoegdheden van het Benelux Parlement. In die bepaling staat dat het Benelux Parlement kan adviseren over de hoofddoelstellingen van de Benelux, te weten de vervulling van de voortrekkersrol in de Europese Unie en de grensoverschrijdende samenwerking op alle niveaus. Daarnaast is opgenomen dat advisering door het Benelux Parlement over overige vraagstukken mogelijk is, indien dit met instemming van een 2/3 meerderheid van het Benelux Parlement geschiedt.

Vakministers

Op de vraag van de CDA-fractie in hoeverre het aanvaardbaar lijkt dat het Benelux Parlement vakministers verzoekt vragen mondeling te beantwoorden, antwoord ik als volgt. Ik ben van mening dat het Benelux Parlement een vertegenwoordiging van de betrokken regeringen moet kunnen uitnodigen voor inhoudelijke besprekingen. Een bepaling daarover is in het ontwerpverdrag opgenomen. Deze bepaling maakt het ook mogelijk vakministers uit te nodigen voor het beantwoorden van vragen. Daarbij wordt verondersteld dat dergelijke uitnodigingen een logisch voortvloeisel vormen van bijvoorbeeld eerder door het Benelux Parlement gestelde schriftelijke vragen of aanbevelingen.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Bommel, H. van (SP), Staaij, C.G. van der (SGP), Waalkens, H.E. (PvdA), Çörüz, C. (CDA), Ferrier, K.G. (CDA), Ormel, H.J. (CDA), voorzitter, Velzen, K. van (SP), Nicolaï, A (VVD), Nerée tot Babberich, F.J.F.M. de (CDA), Haverkamp, M.C. (CDA), Blom, L. (PvdA), Dam, M.H.P. Van (PvdA), Eijsink, A.M.C. (PvdA), Schippers, E.I. (VVD), Dezentjé Hamming-Bluemink, I. (VVD), Irrgang, E. (SP), Knops, R.W. (CDA), Roon, R. de (PVV), Broeke, J.H. Ten (VVD), Raak, A.A.G.M. van (SP), Voordewind, J.S. (CU), Thieme, M.L. (PvdD), Pechtold, A. (D66), ondervoorzitter, Peters, M. (GL) en Yücel, K (PvdA).

Plv. leden: Wit, J.M.A.M. de (SP), Vlies, B.J. van der (SGP), Vermeij, R. (PvdA), Omtzigt, P.H. (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout, J.D.M.P. (CDA), Spies, J.W.E. (CDA), Dijk, J.J. van (SP), Miltenburg, A. van (VVD), Hoopen, J. ten (CDA), Jonker, C.W.A. (CDA), Boelhouwer, A.J.W. (PvdA), Arib, K. (PvdA), Leerdam, J.A.W.J. (PvdA), Griffith, L.J. (VVD), Neppérus, H. (VVD), Lempens, P.P.E. (SP), Schermers, J.P. (CDA), Wilders, G. (PVV), Beek, W.I.I. van (VVD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Ouwehand, E. (PvdD), Koşer Kaya, F. (D66), Vendrik, C.C.M. (GL) en Samsom, D.M. (PvdA).

Naar boven