Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 oktober 2010
Hierbij voldoe ik aan het verzoek van de vaste Kamercommissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit om te reageren op
het artikel in Spits van 23 september 2010: «Wild zwijn dendert door», alsmede het verzoek de Kamer te informeren over de
stand van zaken rond wilde zwijnen in Nederland, waaronder het aantal.
Het hierboven genoemde artikel is geschreven naar aanleiding van het voorkomen van wilde zwijnen buiten de voor wilde zwijnen
aangewezen leefgebieden (de Veluwe en de Meinweg). Binnen deze leefgebieden zijn doelstanden vastgesteld (de beoogde voorjaarsstand),
buiten deze leefgebieden wordt gestreefd naar afwezigheid van wilde zwijnen. Daarom wordt gesproken van nulstandbeheer en
nulstandgebieden. De provincies zijn verantwoordelijk voor het faunabeheer, inclusief wilde zwijnen, zowel binnen als buiten
de leefgebieden.
Voor het beeld dat in het genoemde artikel in Spits geschetst wordt, verwijs ik naar mijn brief van 12 mei 2010 aan uw Kamer1, waarin ik in ga op de wijze waarop provincies invulling geven aan hun verantwoordelijkheid voor het faunabeheer.
Er is over uitvoering van het nulstandbeheer onlangs op bestuurlijk niveau overleg gevoerd met de provincies Limburg, Noord-Brabant,
Gelderland, Overijssel en Drenthe, alsmede met de agrarische sector, meer in het bijzonder vertegenwoordigers van de varkenshouders.
Daar is gebleken dat er significante verschillen zijn in resultaat tussen provincies: de provincie Drenthe is in staat de
nulstand voor vrijwel 100% te handhaven, in tegenstelling tot een aantal andere provincies. Mogelijk is dat mede te verklaren
uit een geringere immigratie vanuit Duitsland dan in de meer zuidelijke provincies.
Het is voor mij niet mogelijk om in detail inzicht te geven in de aantallen wilde zwijnen, omdat deze als gevolg van aanwas,
natuurlijke sterfte, immigratie, afschot en aanrijdingen voortdurend veranderen. Bovendien zijn alleen afschot en aanrijdingen
exact bekend; hoeveel dieren er per provincie voorkomen, is gebaseerd op schattingen.
Wel kan ik een beeld schetsen aan de hand van globale aantallen, gebaseerd op de jaren 2007 tot en met 2009. De provincie
Gelderland schat dat er in de Gelderse nulstandgebieden jaarlijks tussen de 200 en 300 wilde zwijnen voorkomen, inclusief
biggen. Het afschot in de nulstandgebieden ligt jaarlijks tussen de 100 en de 200 wilde zwijnen. De volwassen wilde zwijnen
die niet geschoten worden, krijgen in het voorjaar biggen, waardoor de voorjaarsstand toch weer oploopt. De provincie Limburg
schat dat er in het nulstandgebied jaarlijks tussen de 350 en 600 wilde zwijnen voorkomen, waarvan er tussen de 250 en 300 worden
afgeschoten.
Noord-Brabant, Overijssel en Drenthe kennen geen leefgebied voor wilde zwijnen en bestaan dus volledig uit nulstandgebied.
De provincie Noord-Brabant schat dat er zich jaarlijks tussen de 60 en de 100 wilde zwijnen bevinden, waarvan er jaarlijks
tussen de 10 en de 40 afgeschoten worden. Hoeveel wilde zwijnen er in Overijssel voorkomen, is bij de provincie niet bekend,
maar het jaarlijkse afschot varieert van een handvol tot ruim 20. In Drenthe zijn de afgelopen jaren in totaal zo’n 10 wilde
zwijnen afgeschoten, waarmee de nulstand daadwerkelijk bereikt is.
Voor het beheer van wilde zwijnen binnen de leefgebieden, kan ik u melden dat de provincies Gelderland en Limburg, en de betreffende
faunabeheereenheden vat op de situatie hebben. Medio oktober 2010 had Limburg de stand van de (half)volwassen dieren op orde,
het is alleen nog zaak om de na-aanwas (biggen geboren na de voorjaarstelling) te reguleren. Met nog ruim een half afschotseizoen
beschikbaar, worden daar geen problemen voorzien.
In Gelderland was per 1 oktober 2010 een afschotpercentage van 51% gerealiseerd (1975 van de 3881 af te schieten wilde zwijnen).
Dat is meer dan rond dezelfde datum vorig jaar. Daar komt bij dat het natuurlijk voedselaanbod dit jaar zeer laag is, waardoor
de verwachting is dat de methode van aanzichtafschot met lokvoer voldoende effectief zal zijn om de komende maanden het beoogde
afschot te kunnen realiseren.
De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
H. Bleker