31 579 Implementatie van Europese regelgeving betreffende het verkeer van diensten op de interne markt (Dienstenwet)

Nr. 27 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 november 2019

In mijn brief aan uw Kamer van 4 december 20181 heb ik toegezegd tegemoet te willen komen aan de behoefte bij de medeoverheden over de vraag hoe en op welke wijze voldaan kan worden aan de gewenste motiveringsplicht ten aanzien van beperkingen die worden gesteld aan de vestiging of uitoefening van een dienst in ruimtelijke plannen. Met de handreiking Dienstenrichtlijn en ruimtelijke ordening kom ik, mede namens de Minister voor Milieu en Wonen, tegemoet aan deze behoefte. U vindt de handreiking in de bijlage bij deze brief2.

Door de uitspraak van het Europese Hof van Justitie naar aanleiding van de Zaak Visser Vastgoed/Appingedam is duidelijk geworden dat ook retail een dienst is en daarom onder de Dienstenrichtlijn valt. Aanleiding voor de zaak was het feit dat de gemeente Appingedam in haar bestemmingsplan een zogenaamde «brancheringsregeling» heeft opgenomen. Daarin is opgenomen dat het Woonplein van Appingedam alleen bestemd is voor volumineuze detailhandel (meubelzaken, keukenwinkels en bouwmarkten), terwijl een aantal appellanten, waaronder Visser Vastgoed Beleggingen, de locatie wenst te verhuren aan exploitanten van winkels voor niet-volumineuze detailhandel (bijvoorbeeld schoenenwinkels). Volgens Visser Vastgoed Beleggingen zou de brancheringsregeling in strijd zijn met de Dienstenrichtlijn. Uitgangspunt van de Dienstenrichtlijn is dat in principe geen beperkingen opgelegd dienen te worden aan de toegang tot en de uitoefening van dienstenactiviteiten. Beperkingen van het recht op vrije vestiging, bijvoorbeeld door het stellen van ruimtelijke regels, zijn gebonden aan strenge voorwaarden.

Op 24 juli 2019 heeft de Raad van State een definitieve uitspraak gedaan in deze zaak over de vraag of de branchebeperkingen in het bestemmingsplan van Appingedam in overeenstemming zijn met de Dienstenrichtlijn en geoordeeld dat dit inderdaad het geval is. De uitspraak is belangrijk omdat hiermee duidelijk is geworden dat gemeenten en provincies ook in de toekomst kunnen beschikken over ruimtelijke ordeningsinstrumenten om de vestiging van retailbedrijven te sturen. De casus Appingedam heeft ook een aanscherping opgeleverd van de wijze waarop de Dienstenrichtlijn moet worden begrepen binnen de ruimtelijke ordening. Er moet namelijk sprake zijn van een duidelijke relatie tussen de maatschappelijke doelen die worden gesteld en de maatregelen die daar voor worden getroffen. Gemeenten en provincies zullen daarom kritisch moeten kijken naar hun huidige regelgeving. De lessen die geleerd kunnen worden van deze specifieke casus zijn ook relevant voor andere gemeenten en voor provincies. Op basis van deze lessen en die van andere relevante cases is een handreiking Dienstenrichtlijn en ruimtelijke ordening ontwikkeld. Deze handreiking biedt inzicht in de achtergrond en de doelstelling van de Dienstenrichtlijn en het Nederlandse detailhandelsvestigingsbeleid en stelt gemeenten en provincies in staat hun ruimtelijke voorschriften te toetsen aan de Dienstenrichtlijn, deze opnieuw te doordenken en zonodig aan te passen. De handreiking is breed verspreid naar onder meer gemeenten en provincies via vakbladen en de kanalen van VNG, G40 en IPO.

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer


X Noot
1

Kamerstuk 31 579, nr. 26

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven