nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een permanente
status te verlenen aan de bepalingen betreffende de overgang van werknemers
bij overgang van een concessie voor openbaar vervoer en dat het wenselijk
is voor een deel van de hoofdspoorwegen een afwijkende begrenzing te kunnen
hanteren;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
ARTIKEL I
Artikel 143 van de Wet personenvervoer 2000 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt de aanduiding «1.».
2. Het tweede lid vervalt.
ARTIKEL II
De Spoorwegwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 20 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, wordt de begrenzing
van een deel van de hoofdspoorwegen die uitsluitend of overwegend bestemd
zijn voor het verrichten van goederenvervoer ten behoeve van de lokale ontsluiting
van haven- en industriegebieden, gevormd door een lijn liggend op een afstand
van drie meter op maaiveldniveau, gemeten vanaf het hart van het buitenste
spoor. Wanneer ingevolge artikel 2 of 124 een spoorweg wordt
aangewezen als hoofdspoorweg, wordt daarbij bepaald of de hoofdspoorweg onder
het bereik van dit lid valt.
B
Aan artikel 21 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. In afwijking van het eerste lid wordt bij een voor het openbaar
verkeer openstaande overweg buiten de bebouwde kom die onderdeel uitmaakt
van een hoofdspoorweg, als bedoeld in artikel 20, vierde lid, het vlak, bedoeld
in het eerste lid, gevormd door hoekpunten in het hart van het buitenste spoor
op 50 meter aan weerszijden van de as van de weg en op elf meter uit het hart
van het spoor in de as van de weg.
ARTIKEL III
Een spoorweg waarop de dag voorafgaand aan de aanwijzing als hoofdspoorweg
het Reglement op de Raccordementen 1966 van toepassing was en die in overeenstemming
was met de in dat Reglement opgenomen voorschriften, wordt met ingang van
de dag waarop deze spoorweg wordt aangewezen als hoofdspoorweg, aangemerkt
als in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens artikel 6 van de
Spoorwegwet.
ARTIKEL IV
Toestemmingen die ingevolge artikel 13, onderdeel d, van het Reglement
op de Raccordementen 1966 zijn verleend en gelden op het tijdstip waarop een
spoorweg wordt aangewezen als hoofdspoorweg, worden met ingang van de dag
dat de spoorweg is aangewezen als hoofdspoorweg, aangemerkt als vergunningen
verleend op grond van artikel 19, eerste lid, van de Spoorwegwet.
ARTIKEL V
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip,
dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan
worden vastgesteld.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Verkeer en Waterstaat,