31 561
Wijziging van de Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europees Parlement in verband met de totstandkoming van het Statuut van de leden van het Europees Parlement

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 25 september 2008

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie onderschrijven de lijn van de voorgestelde wijziging van de Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europees Parlement (Wet SEP). Zij hebben nog enkele vragen over de inhoud van het wijzigingsvoorstel.

De leden van de SP hebben met interesse kennisgenomen van het voorstel. Zij zien graag dat de volksver-tegenwoordigers in het Europees Parlement gelijke rechten en plichten hebben als de volksvertegenwoordigers in de Tweede Kamer. Met deze wet worden een aantal zaken, zoals bijvoorbeeld de verplichting tot openbaarmaking van neveninkomsten, ook inderdaad gelijkgetrokken. Ook bij deze leden leeft nog een aantal vragen.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Graag leggen zij de regering een vraag voor.

2. Vragen

De leden van de CDA-fractie lezen dat «Zittende EP-leden die herkozen worden en die kiezen voor toepassing van het Statuut (en dus niet voor de Wet SEP), daarmee ook af zien van opgebouwde uitkeringsafspraken bij aftreden op grond van die wet» Hoe pakt het vervallen van deze opgebouwde uitkeringsaanspraken materieel uit voor betrokkenen? Wordt er door het Statuut in dergelijke gevallen voorzien in een gelijkwaardige uitkering? Deze leden ontvangen hierop graag een antwoord.

Voorts vragen deze leden of de regering een inschatting kan maken van het (uiterste) moment waarop alleen nog de categorieën voormalig EP-leden met een slapend pensioenrecht en de pensioengerechtigden of hun nabestaanden onder de Wet SEP zullen vallen? Wat betekent het overbrengen van deze twee categorieën onder de Wet APPA voor de financiële positie en rechtspositie van deze voormalige EP-leden (of hun nabestaanden) ten opzichte van oud-Eerste en Tweede Kamerleden?

De leden van de SP-fractie merken op dat de regering heeft aangegeven om via belastingmaatregelen de ruimere bezoldiging van Nederlandse Europarlementariërs gelijk te trekken met die van Tweede Kamerleden. Deze leden zijn zeer benieuwd naar dit voorstel. Wanneer kunnen zij dit voorstel verwachten?

Voorts vragen deze leden of er naast de mogelijkheid om het inkomen te beperken, ook een mogelijkheid is om eventuele pensioenuitkeringen na het 65e levensjaar te beperken? Kunnen deze ook gelijkgetrokken worden met de hoogte van pensioenuitkeringen van Tweede Kamerleden? Hetzelfde geldt voor het overlevingspensioen. Is dit gelijk aan het nabestaandenpensioen van Tweede Kamerleden en wat kan de regering doen om ook dit gelijk te trekken?

Tot slot vragen deze leden of het mogelijk is de wet SEP nu al onder de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) te laten vallen. Het voordeel hiervan zou zijn dat niet allerlei overbruggingsconstructies bedacht hoeven te worden. Zij horen graag de opvatting van de regering op deze punten.

Het Statuut van de leden van het Europees Parlement is, zo lezen de leden van de VVD-fractie in de memorie van toelichting, van toepassing op alle leden van het Europees Parlement. Echter voor die leden die reeds zitting hebben in het Europees Parlement en die in juni 2009 worden herkozen, is een overgangsmaatregel getroffen. Deze herkozen leden hebben de mogelijkheid om voor wat betreft de materiële onderdelen gebruik te blijven maken van de bestaande rechtspositieregeling van de lidstaat zelf. Wat betekent de overgangsregeling voor de hoogte van de bezoldiging van de betreffende parlementariërs, een en ander in relatie tot de bezoldiging in het kader van het Statuut? Betekent deze overgangsregeling dat er tijdelijk een verschil in beloning zal zijn tussen diegenen die kiezen voor het Statuut en diegenen die kiezen voor de rechtspositie-regeling van de lidstaat zelf? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een nadere uiteenzetting van de regering op dit punt.

De voorzitter van de commissie,

Leerdam

Adjunct-griffier van de commissie,

Hendrickx


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: van Beek (VVD), Halsema (GL), Van der Staaij (SGP), De Pater-van der Meer (CDA), Van Bochove (CDA), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Sterk (CDA), Leerdam (PvdA), Voorzitter, De Krom (VVD), ondervoorzitter, Griffith (VVD), Boelhouwer (PvdA), Irrgang (SP), Kalma (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Van der Burg (VVD), Brinkman (PVV), Pechtold (D66), Van Raak (SP), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Heijnen (PvdA), Bilder (CDA) en Anker (CU).

Plv. leden: Teeven (VVD), Azough (GL), Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Smilde (CDA), Knops (CDA), Polderman (SP), Spies (CDA), Wolbert (PvdA), Aptroot (VVD), Zijlstra (VVD), Vermeij (PvdA), Van Gerven (SP), Heerts (PvdA), Çörüz (CDA), Remkes (VVD), De Roon (PVV), Van der Ham (D66), Van Bommel (SP), Ouwehand (PvdD), Timmer (PvdA), De Wit (SP), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Cramer (CU).

Naar boven