31 546 Wijziging van de Tracéwet, Spoedwet wegverbreding en de Wet ruimtelijke ordening met het oog op de verbetering van de beroepsprocedure

D VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VERKEER EN WATERSTAAT1

vastgesteld 18 mei 2010

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het voorleggen van de volgende vragen

Algemeen

De leden van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat kunnen zich niet aan de indruk onttrekken dat de voorliggende wet niet slechts gedeeltelijk, maar in zijn geheel is ingehaald door zowel de Wet bestuurlijke lus Awb (31 352 en Stb. 2009, 570) als de daarvoor in aanmerking komende onderdelen van de Crisis- en herstelwet (32 127). Daarom vragen deze leden aan de regering of het niet voor de hand ligt om de voorliggende wet in te trekken. Het belang van versnelling van infrastructurele en ruimtelijke projecten wordt door de leden van deze commissie niet ontkend, maar deze leden vragen of dat belang niet vooral gediend wordt door samenhang in wetgeving en niet door stapeling van verschillende wetten. Welk belang wordt na het aannemen van genoemde beide wetten nog gediend met het voorliggende wetsvoorstel? Kunnen er concrete voorbeelden gegeven worden van wat onvoldoende in de beide voornoemde wetten is geregeld en wat de betekenis daarvan is voor concrete projecten, zo vragen de leden van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat.

De leden van de fractie van de PvdA (mede namens de leden van de fractie van het CDA) hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. De leden van deze fracties hebben een aantal vragen met betrekking tot de relatie van dit voorstel tot de Wet bestuurlijke lus Awb (31 352 en Stb. 2009, 570) en de daarvoor in aanmerking komende onderdelen van de Crisis- en herstelwet (32 127). Deze leden constateren dat in alle gevallen het voorliggende wetsvoorstel ingrijpend gewijzigd zal moeten worden. Kan de regering het gewijzigde wetsvoorstel gelijktijdig met de memorie van antwoord aan de Eerste Kamer doen toekomen?

De leden van de fracties van de ChristenUnie en de SGP stellen dat voorliggend wetsvoorstel de mogelijkheid creëert om kleine fouten, zoals kennelijke verschrijvingen, eenvoudiger te kunnen wijzigen. Bij ruimtelijke projecten, die vaak omvangrijke besluitvorming vergen, is een kleine fout in het besluit of in de onderliggende stukken immers snel gemaakt. In beginsel zal het voor dit soort wijzigingen van ondergeschikte aard al snel disproportioneel zijn om de uitgebreide voorbereidingsprocedure te doorlopen. Het voorliggend voorstel beoogt dat kleine wijzigingen van het besluit op een passende wijze kunnen worden aangepast. Deze leden staan dan ook positief ten aanzien van het wetsvoorstel. Wel hebben de leden van de fracties van de ChristenUnie en de SGP nog een tweetal vragen.

Tussentijdse wijzigingsbevoegdheid en de bestuurlijke lus

Voor zover de leden van de fractie van de PvdA (mede namens de leden van de fractie van het CDA) goed geïnformeerd zijn, kan nu reeds op basis van artikel 6:18 Algemene wet bestuursrecht (Awb) hangende een beroep tegen een genomen besluit door het bevoegde orgaan een wijzigingsbesluit worden genomen. Het ingestelde beroep verandert niets aan die bevoegdheid. Wel moet het bestuursorgaan de beroepsinstantie onverwijld informeren. Is het juist dat de bepalingen in de voorliggende wet alleen de voorbereidingsprocedure vereenvoudigen? Is het juist dat met de tussenuitspraak van de bestuursrechter, zoals vastgelegd in de Wet bestuurlijke lus Awb en van nadere uitleg voorzien tijdens de behandeling van deze wet in de Eerste Kamer, grotendeels tegemoet gekomen wordt aan wat in voorliggend wetsvoorstel beoogd wordt met de tussentijdse wijzigingsbevoegdheid? Als dat zo is, waarom is deze wetswijziging dan nodig? Als dat niet zo is, kan de regering dan op overtuigende wijze beargumenteren dat dit wijzigingsvoorstel meerwaarde heeft in aanvulling op artikel 6:18 Awb en de Wet bestuurlijke lus Awb?

Naar aanleiding van het advies van de Raad van State (31 546, nr. 4) is expliciet de voorwaarde dat het moet gaan om wijzigingen van ondergeschikte aard opgenomen in de wettekst. Is de regering het met de leden van de beide fracties eens dat er onduidelijkheid dan wel onenigheid kan bestaan over de vraag of het in voorkomende gevallen om een wijziging van ondergeschikte aard gaat? Wat deze leden daarom graag van de regering zouden willen weten, is of de beroepsrechter alleen op aangeven van degene die beroep heeft ingesteld, mag beoordelen of het inderdaad om een wijziging van ondergeschikte aard gaat, of dat hij ook gehouden is dit ambtshalve te toetsen?

De Raad van State heeft in haar advies op dit onderdeel een tweede voorwaarde aan de orde gesteld, namelijk dat de wijzigingen tegemoet dienen te komen aan de ingediende beroepen (31 546, nr. 4, blz. 10). Dat onderdeel van het advies is noch in de beantwoording van de regering op het advies van de Raad van State, noch in de wettekst terug te vinden. Kan de regering alsnog ingaan op dat punt en aangeven of zij de opvatting van de Raad van State deelt dan wel afwijst?

Deze vraag klemt des te meer omdat in artikel 1.6a Crisis- en herstelwet (32 127) is bepaald dat na afloop van de beroepstermijn geen beroepsgronden meer kunnen worden ingediend. De leden van de fractie van de PvdA (mede namens de leden van de fractie van het CDA) menen dat bij de behandeling van de Wet bestuurlijke lus Awb unanimiteit bestond tussen indieners, regering en Eerste Kamer dat tussentijdse wijzigingen nooit kunnen leiden tot benadeling van belanghebbenden die bij de indiening niet konden weten dat het hun belang betrof. Kan de regering deze opvatting bevestigen?

De leden van de fracties van de ChristenUnie en de SGP vragen of deze leden het goed zien, dat voor wijzigingen die de aard van het besluit betreffen of de omvang van de groep belanghebbenden, nog wel de uniforme openbare voorbereidingsprocedure moet worden doorlopen, met alle waarborgen voor de rechtszekerheid die daarbij horen?

Commissie Elverding

De leden van de fracties van de ChristenUnie en de SGP vragen hoe de regering het voorliggende wetsvoorstel ziet in het licht van de adviezen van de Commissie versnelling besluitvorming infrastructurele projecten.

Artikel 8.4b Wet ruimtelijke ordening

Als de leden van de fractie van de PvdA (mede namens de leden van de fractie van het CDA) het goed begrijpen dan vervalt met de inwerkingtreding van de Wet bestuurlijke lus Awb (31 352 en Stb. 2009, 570) de invoeging van artikel 8.4b Wet ruimtelijke ordening, maar blijven de overige bepalingen vernummerd bestaan. Echter, in de in te voegen artikelen 8.4c tot en met f Wet ruimtelijke ordening wordt expliciet verwezen naar het in te voegen artikel 8.4b Wet ruimtelijke ordening. Betekent dit niet dat alle artikelen moeten worden gewijzigd en voorzien van de betreffende bepaling in de Awb, zo vragen deze leden. Is de bepaling van de bestuurlijke lus niet altijd van toepassing op de besluiten zoals bedoeld in de artikelen 8.4c tot en met f? Zo ja, waarom zijn deze bepalingen dan expliciet opgenomen in het onderhavige wetsvoorstel? Zo nee, hoe kunnen besluiten zoals bedoeld in de artikelen 8.4c tot en met 8.4f dan worden gerepareerd middels een bestuurlijke lus?

De voorzitter van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat,

Schouw

De griffier van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat,

Warmolt de Boer


XNoot
1

Samenstelling:

Schuurman (CU), Van den Berg (SGP), Dupuis (VVD), Meindertsma (PvdA), Linthorst (PvdA), Eigeman (PvdA), Schouw (D66), voorzitter, Slagter-Roukema (SP), Thissen (GL), Hendrikx (CDA), Janse de Jonge (CDA), Haubrich-Gooskens (PvdA), Hofstra (VVD), Asscher (VVD), Huijbregts-Schiedon (VVD), De Vries-Leggedoor (CDA), Slager (SP), Smaling (SP), Vliegenthart (SP), vicevoorzitter, De Boer (CU), Laurier (GL), Yildirim (Fractie-Yildirim), Koffeman (PvdD), Benedictus (CDA) en Tiesinga (CDA).

Naar boven