nr. 3
BRIEF AAN DE VOORZITTER VAN DE TIJDELIJKE GEMENGDE COMMISSIE SUBSIDIARITEITSTOETS
Den Haag, 11 september 2008
In bovengemelde brief1 verzoekt u de commissies
BZK en SZW van de Tweede Kamer, een gemotiveerd advies uit te brengen over
de vragen of voor het richtlijnvoorstel gelijke behandeling2 voldoende rechtsgrondslag in het EG-Verdrag bestaat en of met het
voorstel is voldaan aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit
(artikel 5 EG-Verdrag). Mede namens de commissie SZW antwoord ik u als volgt.
Het voorstel is ingediend door Europees Commissaris Spidla van Werkgelegenheid,
Sociale Zaken en Gelijke Kansen en is geagendeerd op de Raad Werkgelegenheid,
Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken. Deze raad bespreekt de
voorstellen op 2 oktober en 15 december 2008.
In het kader van de toetsing aan de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit
dienen eerst twee voorvragen te worden beantwoord, namelijk of er voor de
na te streven doelstelling een bevoegdheidstoekenning in het EG-Verdrag bestaat
en of er sprake is van een exclusieve bevoegdheid. De eerste vraag kan positief
beantwoord worden. Artikel 13 lid 1 EG-Verdrag geeft de Gemeenschap de bevoegdheid
om discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst
of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid te bestrijden. Dit
artikel(-lid) heeft ook gefungeerd als rechtsgrondslag voor vergelijkbare
richtlijnen zoals Richtlijn 2000/43/EG van 29 juni 2000 houdende toepassing
van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische
afstamming, Richtlijn 2000/78/EG van 27 november 2000 tot instelling
van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep en Richtlijn
2004/113/EG van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel
van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod
van goederen en diensten. Het betreft hier geen exclusieve bevoegdheid van
de EU, zodat het optreden dient te voldoen aan de vereisten van subsidiariteit
en proportionaliteit.
Ten aanzien van subsidiariteit is de commissie er nog niet van overtuigd
dat het voorgestelde wetgevende optreden nodig is om de gekozen doelstelling,
namelijk de bestrijding van discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging,
handicap, leeftijd of seksuele geaardheid, te realiseren. In het licht van
de diverse richtlijnen die op dit terrein reeds van kracht zijn dient gewaakt
te worden voor juridisering en voor een te vergaande beleidsmatige inperking
van de handelingsvrijheid van de nationale overheden. Weliswaar zijn in het
voorstel diverse uitzonderingen en beperkingen opgenomen (met name de artikelen
2 en 3) die de vrijheid van lidstaten respecteren, zelf vorm te geven aan
hun wetgeving ten aanzien van burgerlijke staat, gezinssituatie, reproductieve
rechten, onderwijsstelsels, de status van kerken en organisaties op religieuze
grondslag etc. Er is echter meer inzicht in de reikwijdte van deze uitzonderingen
nodig alvorens kan worden geconcludeerd of het voorstel voldoet aan het vereiste
van subsidiariteit.
Op basis van het voorstel en de Impact Assessment is het moeilijk om een
indruk te krijgen van de praktische, juridische en financiële implicaties
van het voorstel. Zo is het bijvoorbeeld niet duidelijk wat de gevolgen zijn
van gelijke behandeling op grond van handicap. Ook op het gebied van sociale
zekerheid valt op dit moment moeilijk een inzicht te verkrijgen van de materiële
implicaties van de voorgestelde richtlijn. Zullen er bijvoorbeeld personen
rechten verwerven die zij op dit moment niet hebben? De gevolgen voor het
onderwijs zijn, in het licht van de geformuleerde uitzonderingen ten aanzien
van de werkingssfeer, evenmin duidelijk. Tenslotte dient ook een helder inzicht
verkregen te worden van de gevolgen van een (geclausuleerd) verbod op leeftijdsdiscriminatie
zoals voorgesteld. De commissie wijst erop dat het voor een goede beoordeling
van de subsidiariteit nodig is om een beeld te kunnen vormen van de te verwachten
gevolgen van het voorstel. Daarvoor is nadere informatie nodig.
Dezelfde overwegingen gelden ten aanzien van de proportionaliteit. Alternatieve
beleidsopties, zoals aanbevelingen, zelfregulering of toepassing van de open
coördinatiemethode, dienen nadrukkelijk in ogenschouw genomen te worden
bij het beleid ten aanzien van discriminatie.
De commissie is vooralsnog niet overtuigd dat het voorstel voldoet aan
de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit. Ook het BNC-fiche, dat
op 8 september werd ontvangen, vraagt nadere aandacht voor de inhoudelijke,
financiële en administratieve impact van het voorstel. Deze informatie
is nodig voordat een definitief oordeel geveld kan worden.
De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J. A. W. J. Leerdam