31 544
Subsidiariteitstoets van het voorstel voor een Richtlijn van de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid (COM(2008) 426)

nr. 3
BRIEF AAN DE VOORZITTER VAN DE TIJDELIJKE GEMENGDE COMMISSIE SUBSIDIARITEITSTOETS

Den Haag, 11 september 2008

In bovengemelde brief1 verzoekt u de commissies BZK en SZW van de Tweede Kamer, een gemotiveerd advies uit te brengen over de vragen of voor het richtlijnvoorstel gelijke behandeling2 voldoende rechtsgrondslag in het EG-Verdrag bestaat en of met het voorstel is voldaan aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit (artikel 5 EG-Verdrag). Mede namens de commissie SZW antwoord ik u als volgt.

Het voorstel is ingediend door Europees Commissaris Spidla van Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Gelijke Kansen en is geagendeerd op de Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken. Deze raad bespreekt de voorstellen op 2 oktober en 15 december 2008.

In het kader van de toetsing aan de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit dienen eerst twee voorvragen te worden beantwoord, namelijk of er voor de na te streven doelstelling een bevoegdheidstoekenning in het EG-Verdrag bestaat en of er sprake is van een exclusieve bevoegdheid. De eerste vraag kan positief beantwoord worden. Artikel 13 lid 1 EG-Verdrag geeft de Gemeenschap de bevoegdheid om discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid te bestrijden. Dit artikel(-lid) heeft ook gefungeerd als rechtsgrondslag voor vergelijkbare richtlijnen zoals Richtlijn 2000/43/EG van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming, Richtlijn 2000/78/EG van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep en Richtlijn 2004/113/EG van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten. Het betreft hier geen exclusieve bevoegdheid van de EU, zodat het optreden dient te voldoen aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit.

Ten aanzien van subsidiariteit is de commissie er nog niet van overtuigd dat het voorgestelde wetgevende optreden nodig is om de gekozen doelstelling, namelijk de bestrijding van discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid, te realiseren. In het licht van de diverse richtlijnen die op dit terrein reeds van kracht zijn dient gewaakt te worden voor juridisering en voor een te vergaande beleidsmatige inperking van de handelingsvrijheid van de nationale overheden. Weliswaar zijn in het voorstel diverse uitzonderingen en beperkingen opgenomen (met name de artikelen 2 en 3) die de vrijheid van lidstaten respecteren, zelf vorm te geven aan hun wetgeving ten aanzien van burgerlijke staat, gezinssituatie, reproductieve rechten, onderwijsstelsels, de status van kerken en organisaties op religieuze grondslag etc. Er is echter meer inzicht in de reikwijdte van deze uitzonderingen nodig alvorens kan worden geconcludeerd of het voorstel voldoet aan het vereiste van subsidiariteit.

Op basis van het voorstel en de Impact Assessment is het moeilijk om een indruk te krijgen van de praktische, juridische en financiële implicaties van het voorstel. Zo is het bijvoorbeeld niet duidelijk wat de gevolgen zijn van gelijke behandeling op grond van handicap. Ook op het gebied van sociale zekerheid valt op dit moment moeilijk een inzicht te verkrijgen van de materiële implicaties van de voorgestelde richtlijn. Zullen er bijvoorbeeld personen rechten verwerven die zij op dit moment niet hebben? De gevolgen voor het onderwijs zijn, in het licht van de geformuleerde uitzonderingen ten aanzien van de werkingssfeer, evenmin duidelijk. Tenslotte dient ook een helder inzicht verkregen te worden van de gevolgen van een (geclausuleerd) verbod op leeftijdsdiscriminatie zoals voorgesteld. De commissie wijst erop dat het voor een goede beoordeling van de subsidiariteit nodig is om een beeld te kunnen vormen van de te verwachten gevolgen van het voorstel. Daarvoor is nadere informatie nodig.

Dezelfde overwegingen gelden ten aanzien van de proportionaliteit. Alternatieve beleidsopties, zoals aanbevelingen, zelfregulering of toepassing van de open coördinatiemethode, dienen nadrukkelijk in ogenschouw genomen te worden bij het beleid ten aanzien van discriminatie.

De commissie is vooralsnog niet overtuigd dat het voorstel voldoet aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit. Ook het BNC-fiche, dat op 8 september werd ontvangen, vraagt nadere aandacht voor de inhoudelijke, financiële en administratieve impact van het voorstel. Deze informatie is nodig voordat een definitief oordeel geveld kan worden.

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. A. W. J. Leerdam


XNoot
1

Gedrukt onder kamerstuknummer 31 544, B/2.

XNoot
2

Gedrukt onder kamerstuknummer 31 544, A/1.

Naar boven