31 539 (R 1865)
Goedkeuring van het voornemen tot intrekking van voorbehouden bij een aantal verdragen en protocollen inzake de bestrijding van terrorisme

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 6 oktober 2008

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

1. Inleiding 1

2. Ongeclausuleerde secundaire universele rechtsmacht 2

3. Verklaring 3

4. Koninkrijkspositie 3

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende voorstel van Rijkswet. Zij kunnen zich vinden in de intrekking van de destijds bij de genoemde verdragen en protocollen gemaakte voorbehouden. Wel hebben zij nog een enkele vraag.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende voorstel van Rijkswet. Zij kunnen zich vinden in de strekking van het voorstel, te weten dat de rechtsmacht voor een aantal strafbare feiten wordt uitgebreid. De voorwaarde dat er eerst een uitleveringsverzoek van een andere staat moet zijn komt bij deze verdragen te vervallen. Deze leden hebben nog slechts enkele vragen.

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van Rijkswet. Zij onderschrijven het belang van het uitbreiden van de rechtsmacht tot ongeclausuleerde secundaire universele rechtsmacht ten aanzien van terroristische misdrijven. Na intrekking van de voorbehouden zal de voorwaarde van een afgewezen uitleveringsverzoek komen te vervallen en zal Nederland dus rechtsmacht hebben op het moment dat de verdachte zich op Nederlands grondgebied bevindt. Deze leden kunnen instemmen met dit voorstel waarmee wordt bijgedragen aan het terugdringen van bestaan van vrijhavens waarin personen die verdacht zijn van het plegen van daden van terrorisme, een veilig heenkomen zoeken en kunnen vinden. Bovendien wordt hiermee dan bij alle verdragen inzake terrorismebestrijding eenzelfde beleidslijn gehanteerd.

2. Ongeclausuleerde secundaire universele rechtsmacht

De leden van de CDA-fractie onderschrijven de wenselijkheid van de doelstelling van het wetsvoorstel om ongeclausuleerde secundaire universele rechtsmacht te vestigen ten aanzien van de in een vijftal verdragen opgenomen terroristische misdrijven en misdrijven die wat betreft oogmerk en effect daarmee vergelijkbaar zijn.

De aan het woord zijnde leden hebben, mede in verband met de ingewikkeldheid van de verschillende aangeduide «rechtsmachtbegrippen», nog geen goed zicht op wat er de na opheffing van de voorbehouden verandert ten opzichte van de situatie met voorbehouden. Zij vragen of er voorbeelden kunnen worden gegeven van situaties waarin Nederland, ondanks een verzoek daartoe en al dan niet op basis van een uitleveringsverdrag, niet zou overgaan tot uitlevering en de rechtsmacht aan zich zou trekken? Kan dit worden verduidelijkt aan de hand van de volgende casus:

1. Een Belg heeft in Australië een terroristische aanslag gepleegd en wordt in Nederland opgepakt. Nederland heeft met Australië een uitleveringsverdrag. Wat zou er in de oude situatie zijn gebeurd en wat gebeurt er in de nieuwe situatie?

2. Een Belg heeft een terroristische aanslag gepleegd in Iran en wordt in Nederland opgepakt. Nederland heeft geen uitleveringsverdrag met Iran. Wat zou er in de oude situatie zijn gebeurd en wat gebeurt er in de nieuwe situatie?

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering voorbeelden kan geven van misdrijven die wat betreft oogmerk en effect vergelijkbaar zijn met terroristische misdrijven. Een andere vraag van deze leden is of er andere internationale verdragen zijn die de mogelijkheid bieden om ongeclausuleerde secundaire universele rechtsmacht te vestigen ten aanzien van bepaalde (andere dan terroristische of daarmee vergelijkbare) misdrijven. Zo ja, welke verdragen?

De leden van de SP-fractie constateren dat dit voorstel van Rijkswet regelt dat het uitbreiden van de rechtsmacht inhoudt dat niet langer een uitleveringsverzoek vereist is. Er kan dus eerder worden overgegaan tot het berechten van de niet-Nederlander, die buiten Nederland een strafbaar feit pleegt dat valt onder een van de genoemde verdragen. Nederland hoeft dus niet te wachten op een uitleveringsverzoek. Na hoeveel tijd zal Nederland zelf tot berechting overgaan wanneer er sprake is van universele rechtsmacht? Zal er eerst een bepaalde periode gewacht worden op een uitleveringsverzoek, of zal er met de eventuele andere betrokken staat waarvan een rechtsbelang is geraakt overlegd worden? Hoe zal dit er in de praktijk gaan uit zien?

De leden van de SP-fractie lezen voorts in de memorie van toelichting dat er bij de implementatie van het op 9 december 1994 te New York totstandgekomen Verdrag inzake de veiligheid van VN-personeel en geassocieerd personeel (Trb. 1996, 62) een andere weg is ingeslagen, te weten dat er is gekozen voor het vestigen van een beperkte secundaire universele rechtsmacht. Nu wordt voorgesteld om ook ten aanzien van dit verdrag te kiezen voor ongeclausuleerde secundaire universele rechtsmacht. Deze leden begrijpen deze keuze, maar zien niet waar dit kan worden teruggevonden in het voorliggende voorstel. Dit specifieke verdrag is immers niet genoemd in de artikelen 1 tot en met 5. Hoe is dit geregeld of hoe zal dit worden geregeld?

3. Verklaring

De leden van de VVD-fractie hebben een vraag over het al dan niet afleggen van een verklaring met betrekking tot de uitleg van beginsel «aut dedere aut judicare». In de memorie van toelichting staat dat de met het wetsvoorstel beoogde ongeclausuleerde secundaire universele rechtsmacht tevens de ruimte en het recht wordt gelaten aan de vervolgende instantie om van vervolging af te zien. Deze leden vragen de regering nader toe te lichten onder welke omstandigheden het openbaar ministerie van vervolging zou moeten kunnen afzien. Dient er altijd een volwaardig onderzoek ten behoeve van vervolging gestart te worden naar personen die verdacht zijn van het plegen van daden van terrorisme en zich op Nederlands grondgebied bevinden? Hoe zal de samenwerking op Europees niveau nader worden verbeterd? Graag ontvangen deze leden een reactie op bovenstaande punten van de regering.

4. Koninkrijkspositie

De leden van de CDA-fractie vinden het onbevredigend dat thans niet kan worden aangegeven op welke termijn in de benodigde uitvoeringswetgeving op de Nederlandse Antillen en Aruba zal zijn voorzien. Wat zijn hier de problemen en wat doet Nederland om te (helpen) bewerkstelligen dat de wetgeving in de overzeese gebiedsdelen zo spoedig mogelijk op orde zal zijn?

De voorzitter van de commissie,

De Pater-van der Meer

De adjunct-griffier van de commissie,

Van Doorn


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Kamp (VVD), Arib (PvdA), Ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), Voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Azough (GL), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (CU).

Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Weekers (VVD), Smeets (PvdA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Roemer (SP), Vacature (SP), De Vries (CDA), Halsema (GL), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Vacature (SP), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Slob (CU).

Naar boven