nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is voor huurders
die moeten verhuizen in verband met renovatie een verhuiskostenvergoeding
in titel 4 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek op te nemen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
ARTIKEL I
Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 220 worden drie leden toegevoegd, luidende:
5. Indien verhuizing noodzakelijk is in verband met de voorgenomen
renovatie, bedoeld in lid 2, derde zin, van woonruimte als bedoeld in artikel
233 draagt de verhuurder bij in de kosten die de verhuizing voor de huurder
meebrengt.
6. De minimumbijdrage in de verhuis- en inrichtingskosten voor de
huurders van zelfstandige woningen als bedoeld in artikel 234, en woonwagens
en standplaatsen als bedoeld in de artikelen 235 en 236, wordt bij ministeriële
regeling van de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie vastgesteld en kan
jaarlijks voor 1 maart worden gewijzigd voor zover de consumentenprijsindex
daartoe aanleiding geeft. Het in de eerste zin genoemde bedrag wordt afgerond
op hele euro’s.
7. De verhuurder kan eventuele door de gemeente aan de huurder te
verstrekken bijdragen of vergoedingen voor verhuisof inrichtingskosten in
mindering brengen op de hoogte van de bijdrage, bedoeld in het zesde lid.
B
In artikel 253, vijfde lid, wordt «a en b» vervangen door:
a.
C
Artikel 275 komt te luiden:
Artikel 275
1. Indien de rechter een vordering tot beëindiging van de huurovereenkomst
op de gronden, bedoeld in artikel 274 lid 1 onder c en e toewijst, kan hij
een bedrag vaststellen dat de verhuurder aan de huurder moet betalen ter tegemoetkoming
in diens verhuis- en inrichtingskosten.
2. De rechter kan, voordat hij een beslissing geeft, waarin dit bedrag
wordt vastgesteld, zijn voornemen ter kennis van partijen brengen en een termijn
stellen waarbinnen de verhuurder de opzegging kan intrekken. Maakt de verhuurder
van deze bevoegdheid gebruik, dan beslist de rechter uitsluitend over de proceskosten.
3. Bij beëindiging van de huurovereenkomst op de gronden, bedoeld
in artikel 274 lid 1 onder c in verbinding met lid 3 onder a en in artikel
274 lid 1 onder e, draagt de verhuurder bij in de kosten die de verhuizing
voor de huurder meebrengt.
4. De minimumbijdrage in de verhuis- en inrichtingskosten voor de
huurders van zelfstandige woningen, woonwagens en standplaatsen wordt bij
ministeriële regeling van de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie
vastgesteld en kan jaarlijks voor 1 maart worden gewijzigd voor zover
de consumentenprijsindex daartoe aanleiding geeft. Het in de eerste zin genoemde
bedrag wordt afgerond op hele euro’s.
5. De verhuurder kan eventuele door de gemeente aan de huurder te
verstrekken bijdragen of vergoedingen voor verhuisof inrichtingskosten in
mindering brengen op de hoogte van de bijdrage, bedoeld in het vierde lid.
ARTIKEL II
Deze wet is van toepassing op verhuizingen waarvan de datum op of na de
datum van inwerkingtreding ligt.
ARTIKEL III
Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte
van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De minister van Justitie,
De minister voor Wonen, Wijken en Integratie,