nr. 14
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR WONEN, WIJKEN EN INTEGRATIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 september 2009
In de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van het Burgerlijk
Wetboek (opneming verhuiskostenvergoeding bij renovatie) (31 528) van
woensdag 2 september 2009 heb ik toegezegd u mede namens de minister
van Justitie een brief te doen toekomen over het amendement dat het lid Van
Gent (GL) bij het wetsvoorstel heeft ingediend (31 528, nr. 13).
Het amendement van het lid Van Gent (GL) strekt er toe dat ook voor onzelfstandige
woningen een minimumbedrag voor tegemoetkoming in verhuis- en herinrichtingskosten
wordt vastgesteld voor verhuizingen die noodzakelijk zijn in verband met de
voorgenomen sloop of renovatie van de woning. Het minimumbedrag voor onzelfstandige
woningen moet dan wel substantieel lager zijn dan het minimumbedrag voor zelfstandige
woningen, woonwagens en standplaatsen.
Er is bij de invoering van de verhuiskostenvergoeding in het Bbsh voor
gekozen om alleen huurders van zelfstandige woongelegenheden bij dergelijke
verhuizingen recht te geven op een bijdrage in de kosten van de verhuizing
van minimaal € 5 000,–. De onderliggende motie van Van
Gent c.s (Kamerstukken II 2002/2003, 28 600 XI, nr. 35) beoogde
namelijk de bewoners die als gevolg van de herstructurering gedwongen worden
te verhuizen recht te geven op een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten
van ten minste € 5 000,–, aangezien de stedelijke vernieuwing
gepaard gaat met een omvangrijke taakstelling voor de sloop en renovatie van
bestaande woningen. Een dergelijke minimumbijdrage geeft de huurders zekerheid
en bevordert daarmee de medewerking van huurders aan dergelijke projecten.
Ook bij het voorliggende wetsvoorstel (31 528) is er voor gekozen
om voor huurders van onzelfstandige woonruimte niet een minimumbijdrage te
laten gelden, omdat de verhuis- en herinrichtingskosten voor kamers onderling
meer kunnen verschillen. Bovendien kan de feitelijke situatie nogal verschillen.
Bij kamerhuur komt het vaak voor dat er gemeubileerd verhuurd wordt (gordijnen,
bed, ijskast, fornuis). De kosten van de verhuizing zijn dan vooral voor de
verhuurder. Verder is er sprake van verschillende typen bewoners van kamers.
Aan de ene kant gaat het om studenten en aan de andere kant om bewoners die
veel begeleiding nodig hebben en daartussenin nog andere typen. Dat heeft
ook gevolgen voor de kosten die gemaakt moeten worden bij een (tijdelijke)
verhuizing, bijvoorbeeld omdat de een zelfstandig kan verhuizen en de ander
daarbij hulp nodig heeft.
Een vast minimumbedrag voor (tijdelijke) verhuizing wegens renovatie bij
onzelfstandige woningen biedt huurders van deze woningen houvast en duidelijkheid.
Aan de andere kant kan dat bedrag ook beperkend werken in gevallen waarin
de huurders aanmerkelijk meer kosten moeten maken.
Daarom is in het wetsvoorstel wel vastgelegd dat de verhuurder bij een
gedwongen verhuizing wegens renovatie of sloop een bijdrage in de verhuis-
en inrichtingskosten moet verstrekken, maar is geen minimumbijdrage geregeld.
De hoogte van de bijdrage kan dan afhankelijk van de situatie en de werkelijk
gemaakte kosten of geleden schade bepaald worden.
Er is dan ook geen reden om voor deze situatie alsnog een minimumbijdrage
vast te stellen. Daarom ontraad ik het amendement van het lid Van Gent (GL)
(31 528, nr. 13).
Als ik het amendement van het lid Van Gent (GL) goed begrijp, dan beoogt
zij daarmee dat er twee minimumbedragen als tegemoetkoming in de verhuis-
en herinrichtingskosten worden vastgesteld: een minimumbedrag voor zelfstandige
woningen, woonwagens en standplaatsen en een ander, lager, minimumbedrag voor
onzelfstandige woningen.
In dat geval zou de formulering van het amendement enigszins moeten worden
aangepast en als volgt kunnen luiden:
I
In artikel I, onderdeel A, artikel 220, wordt in het zesde lid de zinsnede «zelfstandige
woningen als bedoeld in artikel 234 en woonwagens en standplaatsen als bedoeld
in de artikelen 235 en 236» vervangen door: woonruimte als bedoeld in
artikel 233.
Aan het slot wordt een zin toegevoegd, luidende: Voor de minimumbijdrage
in die kosten worden verschillende bedragen vastgesteld voor zelfstandige
en niet zelfstandige woningen.
II
In artikel I, onderdeel C, artikel 275, wordt in het vierde lid de zinsnede «zelfstandige
woningen, woonwagens en standplaatsen» vervangen door: woonruimte als
bedoeld in artikel 233.
Aan het slot wordt een zin toegevoegd, luidende: Voor de minimumbijdrage
in die kosten worden verschillende bedragen vastgesteld voor zelfstandige
en niet zelfstandige woningen.
Het bedrag dat in artikel 11g Bbsh is vastgesteld, is een aantal jaar
geleden vastgesteld na onderzoek naar verhuiskosten. Ik stel voor dat als
uw Kamer het amendement van het lid Van Gent aanneemt, ik het bedrag voor
onzelfstandige woningen ook mag vaststellen na onderzoek naar verhuiskosten
voor onzelfstandige woningen.
Tijdens de plenaire behandeling heb ik voorts nog het voorstel van het
lid Van Gent overgenomen om de «kan-bepaling» om te zetten in
een «zal-bepaling». Bijgaande nota van wijziging die ik mede namens
de minister van Justitie indien, geeft daar gevolg aan (Kamerstuk 31 528,
nr. 15).
De minister voor Wonen, Wijken en Integratie,
E. E. van der Laan