Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 31 oktober 2025
Op 12 september jongstleden ontving ik het verzoek van de vaste commissie voor Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap om een reactie te ontvangen op de brief van een groep van bezorgde
medewerkers en docenten, over vermeende misstanden bij het ROC Da Vinci College.
Ik heb kennisgenomen van de oproep en bijbehorende bijlagen. Ik heb contact opgenomen
met het bestuur van ROC Da Vinci college en de Inspectie van het Onderwijs. Als Minister
creëer ik de randvoorwaarden (geld, regels, bestuurlijke afspraken, monitoring etc.)
voor een veilige leer- en werkomgeving voor studenten en medewerkers, de invulling
van die randvoorwaarden is aan de instelling. Hierbij past het niet om mij inhoudelijk
te mengen in de afhandeling van individuele zaken. Wel zie ik erop toe dat er goed
functionerende klachten- en geschillenprocedures zijn en zaken, zoals deze, conform
die procedures worden behandeld. Het bestuur heeft mij bevestigd dat de procedures
juist zijn ingericht en in onderhavig geval zijn gevolgd.
De inspectie bevestigde van deze specifieke zaak op de hoogte te zijn en deze in behandeling
te hebben. De inspectie staat hierover in nauw contact met het bestuur van de betreffende
mbo-instelling en heeft mij geïnformeerd dat er geen sprake is van misstanden bij
de mbo-instelling.
Ik heb op basis van de aan mij verstrekte informatie geen aanleiding te twijfelen
aan hetgeen het bestuur van het Da Vinci College al verwoordde aan de gemeenteraad
van de gemeente Dordrecht in zijn brief van 10 juli 2025.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
G. Moes