31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie

Nr. 310 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 februari 2017

De afgelopen jaren heeft ons middelbaar beroepsonderwijs een enorme verandering doorgemaakt. Met grote trots zie ik dat het mbo heeft voortgebouwd op de stabiele ondergrond die is gelegd met het actieplan Focus op vakmanschap (2011–2015) (Kamerstuk 31 524, nr. 88). In de huidige kabinetsperiode is naast het verder versterken van de basiskwaliteit van het mbo ook geïnvesteerd in regionaal maatwerk. Er is ruimte gecreëerd om te komen tot verdieping, verbreding en versterking van het onderwijs in de context van de regio. In mijn brief Ruim baan voor vakmanschap1 wees ik in dit kader al op de noodzaak om constant de koppeling te leggen tussen onderwijs en arbeidsmarkt en om te komen tot de herwaardering van vakmanschap. Die noodzaak is onverminderd groot, zoals ook de scholen zelf ervaren en onderkennen.

Om werk te kunnen maken van het verbeteren van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt heb ik in 2014 100 miljoen euro beschikbaar gesteld voor een regionaal investeringsfonds in het mbo (hierna investeringsfonds).2 Met dit fonds is tot en met 2017 jaarlijks 25 miljoen euro beschikbaar om in het beroepsonderwijs te komen tot duurzame publiek-private samenwerking (hierna pps). Het belangrijkste doel van het investeringsfonds is het onderwijs beter aan te laten sluiten op de behoefte van de arbeidsmarkt en in te spelen op innovatieve en regionale ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Het investeringsfonds geeft nadrukkelijk uitvoering aan de ambities die ik verwoord heb in de brief Responsief mbo van 14 september 2015.3

Met deze brief informeer ik u over de uitkomsten van de tussenevaluatie van het investeringsfonds, die onlangs is uitgevoerd door ResearchNed. Tevens informeer ik u in deze brief over mijn voorstel voor een vervolg op het Regionaal investeringsfonds mbo voor de periode na 2017.

Tussenevaluatie Regionaal investeringsfonds mbo

Hieronder schets ik de belangrijkste bevindingen van de tussenevaluatie van het investeringsfonds:

Het investeringsfonds heeft in de periode 2014–2016 geleid tot de totstandkoming van 63 publiek-private samenwerkingsverbanden. Via het investeringsfonds is in de periode 2014–2016 door onderwijsinstellingen, bedrijfsleven4, regionale overheden en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in totaal ruim 170 miljoen euro geïnvesteerd in samenwerkingsverbanden die de brug slaan tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Kenmerkend voor het investeringsfonds is dat de subsidie aangevuld dient te worden met twee derde cofinanciering vanuit de andere betrokken arbeidsorganisaties, waaronder in ieder geval het bedrijfsleven.

De subsidie van OCW bedraagt maximaal een derde van de totale projectbegroting. De cofinanciering van het bedrijfsleven bedraagt gemiddeld bijna de helft van de begroting van de samenwerkingsverbanden en andere partijen (met name regionale overheden) dragen gemiddeld 20 procent bij. Met deze gezamenlijke inspanning wordt een wezenlijke bijdrage geleverd aan het beter voorbereiden van jongeren op de arbeidsmarkt en worden bedrijfsleven, brancheorganisaties, het voortgezet en hoger onderwijs en overheden als partner actief betrokken bij de vormgeving van het onderwijs. De tussenevaluatie laat zien dat er brede waardering is voor de pps’en die van de grond komen: de projecten worden door de samenwerkingspartners als (zeer) positief gewaardeerd (de gemiddelde waardering is een 7,4).

Vaak wordt het investeringsfonds door regionale partners benut om concrete invulling te geven aan ambities die landelijk of regionaal zijn geformuleerd, bijvoorbeeld in het Techniekpact, het Zorgpact, in de human capital agenda’s voor de topsectoren en in regionale of lokale sociaaleconomische agenda’s. In relatie tot de arbeidsmarkt zijn de samenwerkingsverbanden veelal gericht op de regionale aanpak van (kwalitatieve en kwantitatieve) personele tekorten. Dit doen zij door de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt te verbeteren en de nascholing van werkenden te stimuleren. Zo heeft bijvoorbeeld ROC Tilburg met de Logistieke Academie ervoor gekozen om aan te sluiten bij de arbeidsmarktanalyses en speerpunten van Midpoint Brabant, het regionaal economisch samenwerkingsprogramma van de regio Hart van Brabant. Met de academie proberen ze nu beter in te spelen op de inhoudelijke vraag van werkgevers om zo het grote kwantitatief tekort aan personeel in de regio terug te dringen.

Het investeringsfonds biedt veel ruimte voor innovatieve samenwerking, zo blijkt uit de evaluatie. Er ontstaan nieuwe of aangepaste vormen van samenwerking in de regio, zoals nieuwe centra voor innovatief vakmanschap. Zo is bijvoorbeeld in de helft van alle samenwerkingsverbanden de samenwerking vormgegeven in een gezamenlijk centrum voor innovatief vakmanschap.

De meeste pps’en richten zich bij de gezamenlijke vormgeving van het onderwijs met arbeidsorganisaties op concrete activiteiten als de professionalisering van docenten, (her)ontwerp van de opleiding in co-creatie met arbeidsorganisaties, inrichting van doorlopende leerlijnen vmbo-mbo-hbo, versterken van praktijkleren en ontwikkeling van nascholingsaanbod voor werkenden.

Samenwerking in het kader van het onderwijsaanbod beperkt zich niet tot enkel het bedrijfsleven. Een doorsnee pps is een samenwerkingsverband met naast één mbo-instelling en meerdere bedrijven ook vaak een brancheorganisatie, het voortgezet- en hoger onderwijs en lokale en/of regionale overheden als partner. Studenten hebben in de helft van de pps-en een actieve rol bij de dienstverlening aan het beroepenveld, vaak door deelname aan praktijkopdrachten. Zo wordt door Alfa College in Groningen het model regionaal co-makership gebruikt om via teams van mbo-studenten, vaak samen met hbo-studenten, concrete praktijkopdrachten van arbeidsorganisaties uit te voeren. Voor de jongeren is er daarmee sprake van een zeer waardevolle leerervaring, terwijl het regionaal co-makership voor werkgevers concrete en bruikbare producten oplevert.

Mbo-instellingen kunnen alleen samen met arbeidsorganisaties, overheden en andere stakeholders een aanvraag indienen bij het investeringsfonds. De vereiste van cofinanciering wordt gezien als een goed en gewaardeerd middel voor het versterken van betrokkenheid en eigenaarschap bij partners, wat de samenwerking ten goede komt. Zo geeft Green Tech Noord-Holland Noord – een pps waarin partijen in de groene sector en de technische sector krachten, kennis en kunde bundelen – aan dat door de eis van cofinanciering het commitment van de betrokken partijen nog eens werd bevestigd. De cofinanciering komt daarmee ten goede aan de kwaliteit van de pps en versterkt het gevoel van eigenaarschap bij alle partners.

Het investeringsfonds als katalysator in de regio

Het investeringsfonds heeft gezorgd voor dynamiek en nieuwe energie als het gaat om de versterking van de samenwerking tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Partners in de regio kunnen elkaar beter vinden. Het ontwikkelen en verankeren van de pps’en in de regio is zeker niet altijd even eenvoudig. Zonder het investeringsfonds zouden de (geplande) activiteiten qua vorm, snelheid en intensiteit niet uitvoerbaar zijn, zo merken aanvragers die gesproken zijn op. Het investeringsfonds werkt als een katalysator voor samenwerking. Ook draagt het investeringsfonds bij aan het verhogen van de kwaliteit van de (plannen voor) samenwerking en een bredere uitrol van pps’en. De evaluatie laat verder positieve resultaten zien wat betreft de effecten en eerste opbrengsten van het investeringsfonds. De vraag of er als gevolg van het fonds meer samenwerking tussen mbo-instellingen, arbeidsorganisaties en overheden ontstaat wordt met een duidelijk «ja» beantwoord. Aanvragers geven aan dat het investeringsfonds heeft gewerkt als «smeerolie» en hen in staat stelt om de samenwerking te «versnellen en verdiepen».

Het investeringsfonds kent ook «bijvangst», dit zijn de extra opbrengsten van de regeling die vooraf niet specifiek waren beoogd. Nascholing (een leven lang leren) wordt bijvoorbeeld niet specifiek bekostigd vanuit het investeringsfonds, maar binnen de pps’en die tot stand gekomen zijn wordt nascholingsaanbod wel vaak ontwikkeld. Zo draagt de regeling dus ook bij aan stimulering van nascholing van werkenden. Ook wordt in de evaluatie gewezen op het feit dat onder druk van het investeringsfonds projectplannen verbeteren: de samenwerking wordt meer gestructureerd en meer planmatig. Als het samenwerkingsverband eenmaal van start is gegaan blijkt er voldoende ruimte voor een interne vliegwielwerking: partners kunnen gaandeweg de samenwerking breder oppakken dan in eerste instantie beoogd was en er kan uit de pps ook weer nieuwe samenwerking voortkomen.

Verlenging investeringsfonds met een jaar

Eerder heb ik laten weten dat ik op grond van de (tussen)evaluatie van het investeringsfonds zou beslissen over de toekomst van het investeringsfonds. De tussenevaluatie sterkt mij in de gedachte dat we de ingezette koers moeten voortzetten en doorontwikkelen. De tussenevaluatie toont aan dat we de samenwerking tussen onderwijs, arbeidsorganisaties en andere stakeholders wezenlijk kunnen versterken middels een beperkte investering vanuit de rijksoverheid. De regeling draagt er direct aan bij dat in de regio publiek-private samenwerking van de grond komt. Het onderwijs wordt hierdoor beter in staat gesteld om in nauwe afstemming met arbeidsorganisaties aan te sluiten op de behoefte van de arbeidsmarkt en in te spelen op innovatieve en regionale ontwikkelingen en uitdagingen. Ik ben van mening dat het nu zaak is de vrijgekomen energie vast te houden en de ontstane dynamiek verder aan te jagen. De huidige regeling biedt nog tot en met 2017 de mogelijkheid aanvragen toe te kennen. Om die reden heb ik besloten om de huidige regeling met een jaar te verlengen. Daarmee zal ik ook in 2018 25 miljoen euro beschikbaar stellen voor het investeringsfonds. Vervolgens kan er door een volgend kabinet bezien worden op welke wijze de investering in pps’en doorgezet kunnen worden vanaf 2019. Ik ga er daarbij vanuit dat er wordt aangehaakt op de bestaande kennis, ervaring en de uitkomsten van deze tussenevaluatie. Ook kan bij een vervolg worden bezien of de regeling kan worden verbreed naar andere onderwijssectoren en beleidsterreinen. Hierbij acht ik het van belang dat regionale overheden nauw betrokken worden en de regeling aansluit qua proces en inhoud bij lokale initiatieven. Zo kan worden voortgebouwd op de nu ingezette beleidslijnen en kan de komende jaren de beweging in de regio met kracht voortgezet worden.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Kamerstuk 31 524, nr. 207

X Noot
2

Regeling Regionaal investeringsfonds mbo, 11 april 2014, nr. MBO/602732

X Noot
3

Kamerstuk 31 524, nr. 250

X Noot
4

Dit kunnen ook andere partijen zijn, zoals zorg en welzijnsinstellingen. Zie art.9 Regeling Regionaal investeringsfonds mbo, 11 april 2014, nr. MBO/602732

Naar boven