31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie

30 138 Uitvoering van Richtlijn nr. 2002/47/EG van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 6 juni 2002 betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten

Nr. 248 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 juli 2015

Het middelbaar beroepsonderwijs is volop in beweging om te kunnen voldoen aan de behoeften van studenten en de eisen van een zeer dynamische arbeidsmarkt. Tegelijkertijd moet het mbo meebewegen met wat er in de regio gebeurt, waaronder demografische ontwikkelingen. Deze beweging dient ten goede te komen aan de kwaliteit van het onderwijs, de herkenbaarheid van opleidingen en instellingen en uit te gaan van de menselijke maat.

De afgelopen twee jaar werd ook in Rotterdam door het Albeda College en ROC Zadkine gewerkt aan deze beweging, om het Rotterdamse mbo te verbeteren en toekomstbestendig te maken.

Tijdens dit proces hebben diverse modellen voor samenwerking tussen de ROC’s de revue gepasseerd. Recentelijk lijkt zich daarin echter een terugslag voor te doen. Zoals uit de berichtgeving in de media naar voren kwam heeft ROC Zadkine besloten om (vooralsnog) af te zien van een voorgenomen bestuurlijke fusie met het Albeda College. Dit na onder meer een negatief signaal van de ondernemingsraad van het Albeda College over de voorgenomen plannen.

In deze brief wil ik uw Kamer, in antwoord op uw verzoek van 18 juni 2015,1 informeren over de recente ontwikkelingen in Rotterdam met betrekking tot de samenwerking tussen het Albeda College en ROC Zadkine.

Daarbij zal ik u nader op de hoogte brengen van de consequenties die de beslissing van ROC Zadkine heeft voor de verdere samenwerking tussen beide instellingen. Ook zal ik inzichtelijk maken welke mogelijkheden ik nog zie om de huidige samenwerking tussen de Rotterdamse ROC’s te versterken en hoe de ontstane positieve dynamiek in Rotterdam behouden kan worden. Ik acht het van belang om het denken over samenwerking hier niet te laten eindigen en te blijven kijken naar manieren waarop we het beroepsonderwijs in Rotterdam kunnen versterken en de herkenbaarheid van opleidingen en instellingen kunnen vergroten. Nog altijd zie ik voldoende kansen om door middel van samenwerking tussen de instellingen invulling te geven aan kleinschaligheid en de menselijke maat, zoals ik ook heb voorgesteld in de brief «Ruim baan voor vakmanschap».2

De weken voorafgaand aan het recente besluit van ROC Zadkine heb ik intensief overleg gevoerd met de betrokkenen vanuit de instellingen en de gemeente Rotterdam over de plannen van de instellingen. Dit overleg ging nadrukkelijk over de wijze waarop in Rotterdam vorm kon worden gegeven aan een intensieve samenwerking tussen de beide ROC’s en toegewerkt kon worden naar herkenbaar onderwijs in lijn met de gedachte van «klein binnen groot». Eerder heb ik hiertoe het idee van een «gemeenschap van mbo-colleges» geopperd.

Tijdens de gesprekken heb ik ervaren dat de gedeelde wens van alle betrokkenen om werk te maken van innovatief en toekomstbestendig beroepsonderwijs in Rotterdam veel creativiteit en positieve energie teweeg bracht. Deze dynamiek dient dan ook behouden te blijven met het oog op de wenselijkheid van intensieve samenwerking in de toekomst.

Echter, ik constateer ook dat de ondernemingsraad van het Albeda College een andere afweging heeft gemaakt dan de bestuurders. De raad kan zich niet vinden in het tempo waarin de plannen zich ontwikkelden. Hierin verschilt zij van mening met andere betrokkenen, zoals de gemeente, het regionaal bedrijfsleven en toeleverend onderwijs, die wijzen op de wenselijkheid om te komen tot intensieve samenwerking. Dit onder meer vanuit de breed gedragen wens om te komen tot krachtig techniek onderwijs in de regio Rotterdam. De OR is van mening dat de praktische problemen, zoals bijvoorbeeld de btw-heffing bij het uitlenen van personeel, die zich voordoen bij samenwerking tussen de instellingen, de nu door de ROC’s voorgestelde oplossingsrichting van bestuurlijke fusie onvoldoende rechtvaardigen. Het betreft hier een interne discussie, waarover mij geen oordeel past. Wel wil ik opmerken dat ik grote waarde hecht aan voldoende intern draagvlak bij dergelijke verregaande voornemens tot samenwerking. Dat is vooralsnog niet in afdoende mate aanwezig bij het personeel van het Albeda College. De opstelling van de ondernemingsraad van het Albeda College is dan ook een helder signaal dat de instelling daarin nog flink zal moeten investeren.

Tegelijkertijd zie ik in de brief van de ondernemingsraad van Albeda, net als bij de andere betrokkenen, de wens om de samenwerking tussen de Rotterdamse ROC’s voort te zetten en geleidelijk te intensiveren. Ik ben daarom na het besluit van ROC Zadkine om zich terug te trekken direct in overleg getreden met beide instellingen en de gemeente. Allereerst om hun visie op de ontstane situatie te vernemen, maar zeker ook om te horen welke wegen er in hun ogen nog wel begaanbaar zijn om de komende tijd een innovatief en toekomstbestendig middelbaar beroepsonderwijs in Rotterdam vorm te geven. De betrokken partijen zijn – ondanks de teleurstelling die er ook is – nog altijd doordrongen van de wenselijkheid en noodzaak om te komen tot samenwerking en zien ook voldoende mogelijkheden om in een rustiger tempo en stapsgewijs de samenwerking verder te intensiveren.

Toekomstverkenning Rotterdamse samenwerking

De pas op de plaats die de instellingen nu maken betekent dus niet dat het denken over samenwerking hier en nu stopt. Er is nadrukkelijke de wil bij alle partijen om op zoek te gaan naar alternatieve constructies voor samenwerking.

De beide instellingen en de gemeente zien hierbij een drietal opties voor ogen die de komende maanden verkend zullen worden. Hierbij is een «gemeenschap van mbo-colleges» mogelijk het lange termijn perspectief wat betreft de beoogde herkenbaarheid van het onderwijs. Echter, de focus ligt de komende tijd eerst op de vraag wat er geleidelijk en met oog voor de verschillende belangen al gerealiseerd kan worden op het gebied van samenwerking.

Zo zal de mogelijkheid van uitruil (op kleinere of grotere schaal) van opleidingen, met als doel om het opleidingsaanbod doelmatiger in te richten en de inhoudelijke profilering te versterken, nader bestudeerd worden. Dat geldt ook voor de verdere implementatie van een Techniek- en een Startcollege in de vorm van een samenwerkingsschool. Ik heb de figuur van de samenwerkingsschool eerder geïntroduceerd,het idee daarbij is dat het voor twee of meer mbo-instellingen mogelijk moet zijn om gezamenlijk opleidingsinstituut in te richten. Dit instituut moet goed herkenbaar zij voor studenten en werkgevers, bijv. een school voor techniek. Een dergelijke figuur, zoals ik dat het in de eerder genoemde beleidsbrief «Ruim baan voor vakmanschap» heb geschetst, kan van pas komen in regio’s die te maken krijgen met krimp van het aantal studenten. Hierbij dienen zich enkele obstakels van praktische aard aan (het toezicht van de Inspectie, de btw-afdracht en de inschrijving/registratie van leerlingen). Ik zal, zoals ik eerder heb toegezegd in «Ruim baan voor vakmanschap», mij inspannen om te komen tot oplossingen voor deze problemen en waar mogelijk deze oplossingen omzetten in concrete wet- en regelgeving.

Een derde en meer ingrijpende optie is het oprichten van zelfstandige, sectorale mbo-colleges. Deze laatste route klinkt aantrekkelijk, maar vereist wel een ingrijpende wetswijziging en vergt daarom aanmerkelijk meer tijd dan de andere twee geschetste routes. In de eerder genoemd brief «Ruim baan voor vakmanschap» heb ik al op de voor- en nadelen van deze route gereflecteerd. Zo is het van belang om oog te hebben voor de financiële stabiliteit van de nieuwe en bestaande instellingen. De nieuw op te richten colleges moeten van voldoende omvang zijn om een toekomstbestendige bedrijfsvoering te kunnen hebben. Daarnaast kunnen er door opsplitsing in zelfstandige colleges nieuwe afbakeningsproblemen ontstaan tussen de opleidingsportfolio’s van instellingen. Ik sluit deze mogelijkheid echter niet op voorhand uit, omdat ook deze route kan bijdragen aan het realiseren van het gewenste kleinschalig en kwalitatief sterk onderwijs in Rotterdam.

Over de uitkomst van de verkenning in Rotterdam zal ik uw Kamer in de brief over mijn plan om te komen tot een «gemeenschap van mbo-colleges» dit najaar informeren.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Handelingen II 2014/15, nr. 98, item 10.

X Noot
2

Kamerstuk31 524, nr. 207.

Naar boven