Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 oktober 2014
In deze brief ga ik in op de aanpak van het weigeren door taxichauffeurs van blindengeleidehonden
– meer algemeen – hulphonden. Hiermee geef ik nadere invulling aan de toezegging die
ik gedaan heb tijdens het Algemeen Overleg OV, OV-chipkaart en Taxi op 1 oktober 2013
(Kamerstuk 23 645, nr. 549).
Deze toezegging heb ik verder toegelicht in mijn brief van 13 januari 2014 (Kamerstuk
31 521, nr. 74). Ik heb in het overleg en in de brief gezegd dat ik het onacceptabel vind als een
taxichauffeur een klant met een hulphond weigert te vervoeren.
In deze brief heb ik aan uw Kamer aangekondigd dat ik u rond deze zomer zal rapporteren
over de gesprekken die mijn ministerie voert met gemeenten en betrokken organisaties
om praktische oplossingen te vinden voor dit probleem. Tevens heb ik u destijds gemeld
dat ik regelgeving in voorbereiding neem, mocht het overlegtraject met gemeenten en
organisaties niet het gewenste resultaat hebben.
Ik concludeer dat een aantal gemeenten, zoals Amsterdam en Den Haag, een vervoerplicht
voor hulphonden heeft opgenomen in de plaatselijke taxiverordening. De meeste gemeenten
hebben dit echter niet gedaan en hebben ook geen daadwerkelijke plannen om dit te
doen. Omdat de gesprekken met gemeenten over praktische maatregelen ook onvoldoende
hebben opgeleverd, heb ik besloten om een landelijke vervoerplicht voor hulphonden
op te nemen in de regelgeving.
Dit leidt tot een wijziging van het Besluit personenvervoer 2000; de Wet personenvervoer
2000 biedt daartoe reeds de basis. De precieze reikwijdte van de vervoerplicht en
de meest doelmatige verhouding met de gemeentelijke bevoegdheden en gemeentelijke
regelgeving op taxiterrein zal in de regelgeving nog nader moeten worden bepaald.
Omdat het om landelijke regelgeving gaat, zal de handhaving van de landelijke vervoerplicht
bij de Inspectie Leefomgeving en Transport worden belegd, waarbij bij voorkeur samenwerking
kan plaatsvinden met de gemeenten.
In de komende maanden wordt de landelijke regelgeving verder uitgewerkt. Het is daarbij
belangrijk om het voorstel en de beoogde werking in de praktijk zorgvuldig te toetsen
aan de hand van een brede consultatieronde bij onder meer de betrokken gemeenten en
belanghebbende organisaties. Met name de bepaling van de precieze reikwijdte van de
vervoerplicht, de bepaling van mogelijke gerechtvaardigde uitzonderingen en de verhouding
met de gemeentelijke regelgeving is van belang. Ook de handhaafbaarheid is aan de
orde.
Met inachtneming van de gebruikelijke procedures, is de verwachting dat de regelgeving
in de tweede helft van 2015 in werking kan treden. In ieder geval tot de inwerkingtreding
blijft mijn ministerie in gesprek met gemeenten en KNV om in de tussentijd zoveel
mogelijk praktische maatregelen, waaronder gerichte voorlichting aan taxichauffeurs,
in te zetten.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
W.J. Mansveld