31 520
Wijziging van de WAO en de WAZ om uitkeringsgerechtigden te stimuleren arbeid te gaan verrichten

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 10 september 2008

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave blz.

1. Algemeen 1

2. Achtergronden van het wetsvoorstel 2

3. Inhoud van het wetsvoorstel 3

4. Financiële en economische gevolgen 5

1. Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij vinden het belangrijk dat belemmeringen die uitkeringsgerechtigden ervaren om weer aan het werk te gaan, zo veel mogelijk worden weggenomen. Tot nu toe is de onzekerheid over een snelle herbeoordeling en daardoor wellicht een lagere uitkering, voor veel uitkeringsgerechtigden met een uitkering als gevolg van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) of de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) een belemmering om werk te aanvaarden.

De leden van de CDA-fractie zijn van oordeel dat met dit wetsvoorstel deze onzekerheid wordt verminderd en daardoor de prikkel om werk te aanvaarden wordt vergroot. Zij zijn dan ook positief over dit wetsvoorstel, maar hebben nog wel een aantal vragen welke in dit verslag zijn opgenomen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming en genoegen kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de WAO en de WAZ om uitkeringsgerechtigden te stimuleren arbeid te gaan verrichten. Deze wijziging vloeit voort uit een lang gekoesterde wens van de leden van de PvdA-fractie om het voor WAO’ers aantrekkelijker te maken werk te hervatten of meer uren te gaan werken, als zij zichzelf daartoe in staat achten. Belemmeringen zoals onzekerheid over de inkomensgevolgen van werkhervatting en urenuitbreiding worden weggenomen.

Nederland telt thans 550 tot 600 duizend WAO’ers en enkele tienduizenden WAZ’ers. Zelfs als slechts enkele procenten van hen als gevolg van dit wetsvoorstel (meer) gaan werken, kan dat leiden tot een extra arbeidsaanbod van duizenden extra personen. Daar hebben de betrokken zelf voordeel van, daar hebben werkgevers voordeel van en daar heeft de overheid voordeel van.

De leden van de PvdA-fractie stellen het op prijs dat na werkhervatting voortaan niet meer na zes maanden tot drie jaar, maar pas na vijf jaar een nieuwe mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld. Dit biedt WAO’ers meer inkomenszekerheid. Ook stellen deze leden het op prijs dat WAO’ers die overwegen te gaan werken, voortaan vooraf informatie van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) kunnen krijgen over de inkomensgevolgen hiervan. Nu wordt zulke informatie niet vooraf gegeven, maar blijkt pas na de werkhervatting of werkhervatting financieel voordeel oplevert.

De leden van de PvdA-fractie hebben ook nog een aantal vragen, opgenomen in dit verslag, naar aanleiding van de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie staan positief tegenover de voorgestelde wijziging van de WAO en WAZ en hebben verder geen schriftelijke vragen.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de WAO en de WAZ. In dit verslag zijn de vragen met betrekking tot dat wetsvoorstel opgenomen.

De leden van PVV-fractie hebben enkele vragen, opgenomen in dit verslag, met betrekking tot het wetsvoorstel.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij hechten er belang aan dat mensen, die vanuit een arbeidsongeschiktheidsuitkering aan het werk gaan, niet meteen hoeven te vrezen voor verlaging van de uitkering, wanneer sprake is van terugval. Dit wetsvoorstel levert daar, volgens de leden van de fractie van de ChristenUnie, een bijdrage aan. Wel hebben zij nog enkele vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel dat een aantal barrières voor uitkeringsgerechtigden wegneemt die hen afhouden van werkhervatting. Zij hebben nog enkele vragen, welke zijn opgenomen in dit verslag.

2. Achtergronden van het wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie onderkennen het belang van het verhogen van de arbeidsparticipatie van uitkeringsgerechtigden. Zoals blijkt uit de Memorie van Toelichting voelt 13 procent van de niet werkende WAO’ers zich onzeker over de financiële gevolgen van terugkeer naar de arbeidsmarkt. Dergelijke belemmeringen door wetgeving en uitkeringssystematiek zijn onwenselijk.

Toch vragen de leden van de VVD-fractie of de voorgestelde wijzigingen de best mogelijke verbeteringen zijn. Om een beter beeld te krijgen zouden zij graag een gedetailleerder en actueel overzicht krijgen van de WAO/WAZ populatie. Hoeveel procent is er actief en in wat voor soort banen (aantal werkuren en type contracten)? Van het niet actieve deel: hoeveel procent is ouder dan 55 jaar? Wat zijn, naast de onzekerheid over de uitkeringssituatie bij herintreding, andere problemen bij de re-integratie van deze groep?

De leden van de PVV-fractie vragen waarom onzekerheid over de herkeuringstermijn wordt gezien als een grond om niet deel te nemen aan de arbeidsparticipatie. Zijn er ook cijfers of een onderbouwing van het «positieve effect» op werkaanvaarding over de vijf-jaars-termijn?

Circa 30 procent van de WAO’ers werkt naast de uitkering. Wat voor werkzaamheden zijn dit? Kunnen die in verband worden gebracht met algemeen geaccepteerd arbeid? Daarnaast vragen de leden van de PVV-fractie hoeveel WAO’ers in het buitenland wonen of verblijven. Kan de regering deze gegevens uitsplitsen naar land? Hoe worden deze WAO’ers ge(her)keurd en hoe wordt gecontroleerd of zij werken of niet? Is er ook een dergelijk onderzoek over onzekerheid van de financiële gevolgen en werken naast de uitkering ingesteld voor WAZ’ers?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe het komt dat het huidige artikel 44 momenteel nauwelijks bekend is bij arbeidsgehandicapten en waarom daar niet actief op gewezen wordt door UWV. Heeft dit er afgelopen jaren, ten onrechte, toe geleid dat mensen een lagere uitkeringsklasse met dito uitkering hebben ontvangen, terwijl ze eigenlijk recht hadden op een hogere uitkering?

De regering relativeert in de Memorie van Toelichting het percentage (13 procent) mensen dat zich heel onzeker voelt over de financiële gevolgen van werk. Als argument wordt hiervoor genoemd dat circa 30 procent van de WAO’ers werkt naast een uitkering. De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering niet ingaat op de andere onderzoeksresultaten uit het onderzoek «Onzekerheden bij werkhervatting». Wanneer namelijk niet alleen gekeken wordt naar de financiële aspecten, maar ook naar het gezondheidsaspect, dan ontstaat een zorgelijker beeld. Meer dan driekwart (83 procent) van de ondervraagde niet-werkenden geeft aan zich te herkennen in de aspecten van de onzekerheid over de gevolgen van werken voor de gezondheid. De diepte-interviews laten zien dat dit met name geldt voor de mensen die aan een chronische ziekte (zoals fybromyalgie, ziekte van Crohn, ME, reuma) lijden en waarbij de kans op herstel klein is. De helft van de niet-werkenden (50 procent) voelt zich «heel onzeker» over de medische gevolgen van werkhervatting.

Wanneer deze resultaten integraal bekeken worden, dringt zich bij de leden van de SGP-fractie de vraag op waarom in de Memorie van Toelichting alleen gefocust wordt op de financiële onzekerheid, en niet wordt ingegaan op het feit dat de algemene uitgangssituatie slechter is voor niet-werkenden die zich onzeker voelen over de gevolgen van werkhervatting voor hun gezondheid. Volgens het genoemde onderzoek zijn zij vergeleken met andere niet-werkenden gemiddeld ouder, lager opgeleid en hebben ze een slechtere financiële situatie. Ook blijken zij meer lichamelijke, psychische en psychosomatische klachten te ervaren en zich vaker onzeker te voelen over de gevolgen van werkhervatting voor hun financiën en sociale omgeving. De leden van de SGP-fractie vragen de regering in te gaan op de vraag hoe zij deze onzekerheden heeft meegewogen bij het opstellen van dit wetsvoorstel.

3. Inhoud van het wetsvoorstel

De leden van de CDA-fractie verwijzen naar het recht dat het UWV behoudt om vanwege een wijziging in de medische situatie of op verzoek een uitkeringsgerechtigde op te roepen voor een professionele herbeoordeling. Niet duidelijk is wat onder een wijziging in de medische situatie moet worden verstaan en of de UWV uit eigener beweging tot een herbeoordeling kan overgaan. Zij vragen de regering een nadere omschrijving van deze bevoegdheid. Voorkomen moet worden dat door onduidelijkheid over de bevoegdheid van het UWV tot herbeoordeling de onzekerheid toch nog blijft bestaan.

Met dit wetsvoorstel wordt de periode van herbeoordeling van minimaal zes maanden tot maximaal drie jaar verlengd naar een vaste periode van vijf jaar. Met deze vijf-jaars-termijn wordt aangesloten bij de bestaande bepalingen in de Wajong. Is bij het kiezen van deze termijn rekening gehouden met het advies van de Sociaal Economische Raad (SER), waarin gesteld wordt dat de termijn van vijf jaar onzekerheid oproept bij jonggehandicapten? De leden van de CDA-fractie vragen om een nadere toelichting.

Tenslotte stellen de leden van de CDA-fractie een vraag over de voorlichting door het UWV. In de huidige situatie worden de inkomenseffecten voor uitkeringsgerechtigde pas zichtbaar na een daadwerkelijke werkhervatting. Kan de regering toezeggen dat vanaf 1 januari 2009 de uitkeringsgerechtigde over de inkomenseffecten geïnformeerd wordt voordat het werk wordt hervat?

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering in twee grafieken weer te geven hoe hoog in de eerste vijf jaar na werkhervatting het inkomen wordt van iemand met een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering die weer gaat werken (horizontale as: inkomsten uit arbeid; verticale as: inkomsten uit arbeid en uitkering; leeftijd 50 bij aanvang arbeidsongeschiktheid; WAO-vervolguitkering; grafiek 1: maatmanloon=wettelijk minimumloon; grafiek 2: maatmanloon=modaal inkomen). Kan de regering aan deze grafieken ook lijnen toevoegen voor WGA’ers in de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse?

Hoe beoordeelt de regering de verschillen tussen de grafieken voor WGA’ers en WAO’ers? Kan de regering bevestigen dat werkhervatting op zichzelf geen wijziging in de medische situatie impliceert die leidt tot een oproep voor een professionele herbeoordeling? De leden van de PvdA-fractie merken op dat veel cliënten van het UWV ertegen opzien bij het UWV te informeren over de financiële effecten van eventuele werkhervatting, uit angst dat dit leidt tot neerwaartse aanpassing van de uitkering. De regering zegt nu toe een telefonisch loket bij UWV in te richten voor vragen over de inkomenseffecten bij werkhervatting. In hoeverre acht de regering het mogelijk dergelijke informatie te verstrekken via andere kanalen die minder angst inboezemen, zoals de onafhankelijk arbeidsadviseurs of sociaal raadslieden? Kan de regering toezeggen dat een verzoek om informatie over de financiële effecten van eventuele werkhervatting niet wordt genoteerd in het dossier van de betrokken WAO’ers en WAZ’ers, en dat dit derhalve niet zal leiden tot bijvoorbeeld een (vervroegde) oproep voor een professionele herbeoordeling?

De leden van de VVD-fractie merken op dat het verlengen van de overgangstermijn van drie tot vijf jaar bij herintreding is vooral gericht op gelijkschakeling met de systematiek van de Wajong. Waarom is er niet gedacht aan een voor ieder geldende verplichte herkeuring om de drie jaar? Dat neemt ook de onzekerheid weg bij aanname van een baan. De leden van de VVD-fractie vragen of deze optie serieus verwogen is? Zo neen, waarom niet. Zo ja, waarom is deze verworpen? De termijn van vijf jaar wordt genoemd als een termijn waarna «mag worden aangenomen dat er sprake is van een stabiele werkhervatting». Hoe is deze termijn bepaald? Is er na drie volledig gewerkte jaren nog geen sprake van een «stabiele werkhervatting»? Deelt de regering de mening van de leden van de VVD-fractie dat deze grens arbitrair is? Zo ja, waarom is er dan gekozen voor een periode van vijf jaar. Als het antwoord neen is, waarom?

De leden van de PVV-fractie vragen waarom er gekozen is voor een vijf-jaars-termijn bij herkeuring van WAO en WAZ en niet voor de maximale periode van drie jaar volgens de huidige regeling. Wat zijn hiervan de financiële en personele consequenties?

Waarom wordt een verlenging van de herzieningstermijn gebruikt als stimulans om mensen weer aan het werk te krijgen?

Zou deze termijn juist niet moeten worden verkort om mensen sneller op hun arbeidsgeschiktheid te kunnen beoordelen en daarmee te prikkelen om weer aan het werk te gaan?

De leden van de fractie van de ChristenUnie merken op dat het wetsvoorstel regelt dat na vijf jaar, na werkhervatting, een herbeoordeling plaatsvindt. Dient er sprake te zijn van aaneengesloten jaren van arbeid, of wordt er cumulatief geteld tot vijf jaar? Voorts vragen zij wie de gewerkte dagen bijhoudt, indien er sprake is van cumulatie?

In het wetsvoorstel wordt toegelicht dat de voorlichting over de inkomenseffecten bij werkhervatting door het UWV verbeterd zullen worden. Dat vinden de leden van de SGP-fractie een goede zaak, want het gebeurt nog te vaak dat mensen pas achteraf inzicht krijgen in hun financiële situatie nadat ze weer zijn gaan werken. De leden van de SGP-fractie vragen echter hoe UWV de voorlichting zal verzorgen. Begrijpen de leden van de SGP-fractie het goed dat UWV betrokkenen pas informeert wanneer ze zelf contact met UWV opnemen? Ziet de regering in dat geval ook mogelijkheden om de niet-werkenden pro-actief te informeren over hun inkomenspositie bij een eventuele werkhervatting? Het belang hiervan wordt des te meer duidelijk nu het genoemde onderzoek opnieuw aantoont dat een aantal mensen sowieso vrij passief is en gehoorzaam afwacht totdat iemand zegt dat ze weer mogen werken. Ook vragen de leden van de SGP-fractie om een nadere concretisering van «de korte termijn» waarin de betrokkene geïnformeerd wordt over het nieuwe uitkeringsbedrag bij de beoogde werkhervatting.

4. Financiële en economische gevolgen

De leden van de VVD-fractie verwijzen naar de Memorie van Toelichting, waarin wordt toegelicht dat de voorgestelde wetswijziging wat betreft budgettaire effecten per saldo neutraal zal zijn. Er staat: «Als gevolg van het wetsvoorstel is sprake van beperkte extra uitkeringslasten omdat uitkeringsgerechtigden die het werk hervatten over een langere periode kunnen terugvallen op de oude uitkeringsrechten. Daar staat tegenover dat sprake is van besparing op de uitkeringslasten als gevolg van het positieve effect dat van de maatregelen uit gaat op werkaanvaarding. De verwachte positieve en negatieve budgettaire effecten zijn van dezelfde orde van grootte, zodat per saldo de maatregelen budgettair neutraal zijn.» Kan de regering in financiële termen toelichten wat de verwachte extra lasten en besparingen zijn?

Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie welke concrete beleidsdoelstelling de regering zich heeft gesteld bij het indienen van dit wetsvoorstel? Hoeveel extra WAO’ers en WAZ’ers moeten er door deze regeling gaan participeren? Hoe denkt de regering deze resultaten te meten? Wat zou het netto effect van de invoering van deze wet na twee jaar moeten zijn?

De voorzitter van de commissie,

De Wit

Adjunct-griffier van de commissie,

Van de Wiel


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), De Wit (SP), voorzitter, Van Gent (GL), Blok (VVD), Tichelaar (PvdA), Van Dijk (CDA), Smeets (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Van Hijum (CDA), Timmer (PvdA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), ondervoorzitter, Luijben (SP), Ulenbelt (SP), Ortega-Martijn (CU), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Koppejan (CDA), Van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Thieme (PvdD), Karabulut (SP), Vos (PvdA) en Vacature (algemeen).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Gerkens (SP), Sap (GL), De Krom (VVD), Heerts (PvdA), Smilde (CDA), Depla (PvdA), Aptroot (VVD), Sterk (CDA), Willemse-van der Ploeg (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Pechtold (D66), Spies (CDA), Irrgang (SP), Lempens (SP), Cramer (CU), Biskop (CDA), Kamp (VVD), Joldersma (CDA), Fritsma (PVV), Tang (PvdA), Ouwehand (PvdD), Gesthuizen (SP), Heijnen (PvdA) en Weekers (VVD).

Naar boven