31 516 Beleidsdoorlichting Defensie

Nr. 18 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 11 november 2016

De vaste commissie voor Defensie heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Defensie over de brief van 20 september 2016 inzake de Beleidsdoorlichting «Nationale Veiligheid; samenwerking met civiele partners» (Kamerstuk 31 516, nr. 16).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 10 november 2016. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Ten Broeke

De griffier van de commissie, De Lange

1

In het plan van aanpak wordt verwezen naar één van de hoofdtaken van Defensie, namelijk het ondersteunen van het civiele bevoegd gezag en de civiele politie- en hulpverleningsdiensten. Een van de inzetbaarheidsdoelstellingen van Defensie is het bijdragen aan de nationale veiligheid onder civiel gezag. Gaat de beleidsdoorlichting over alle onderdelen van deze hoofdtaak en deze inzetbaarheidsdoelstelling, of beperkt zij zich tot een onderdeel daarvan? Zal de beleidsdoorlichting bijvoorbeeld ook gaan over de beveiliging van het Nederlandse luchtruim met jachtvliegtuigen, de bijdrage van Defensie aan de kustwacht en de cybercapaciteit?

In de begroting van Defensie 2016 (Kamerstuk 34 300 X, nr. 2) is vastgelegd dat Defensie op basis van begrotingsartikel 3 (taakuitoefening Landstrijdkrachten) de beleidsdoorlichting «Nationale Veiligheid; samenwerking met civiele partners» in 2017 zou uitvoeren. Aangezien het waarborgen van de nationale veiligheid niet beperkt is tot het ressort van het CLAS, is besloten de beleidsdoorlichting defensie-breed uit te voeren. Het onderscheidende criterium voor de beleidsdoorlichting blijft de samenwerking met civiele partners. Dit impliceert dat de beleidsdoorlichting betrekking heeft op de (militaire) bijstand van Defensie, zoals deze wordt uitgevoerd op verzoek en onder verantwoordelijkheid van het civiele bevoegd gezag. De beleidsdoorlichting gaat daarmee dus niet over de nationale taakuitoefening door de krijgsmacht, zoals de zelfstandige beveiliging van het Nederlandse luchtruim, de bijdragen aan de Nederlandse kustwacht en de taken van de Koninklijke Marechaussee op basis van de Politiewet. Relevante aspecten van de rol van Defensie ter ondersteuning van de civiele autoriteiten bij cybersecurity zullen wel in de beleidsdoorlichting worden meegenomen.

2

Indien delen van de hoofdtaak van Defensie in het kader van de nationale veiligheid in deze beleidsdoorlichting buiten beschouwing blijven, in welke beleidsdoorlichting worden deze delen dan wel meegenomen?

De zelfstandige nationale taakuitoefening door de krijgsmacht valt buiten het bestek van deze beleidsdoorlichting. Vooralsnog is er geen andere beleidsdoorlichting voorzien waarin deze delen worden meegenomen.

3

De te hanteren methode is syntheseonderzoek. De belangrijkste onderliggende evaluaties, zoals genoemd in het plan van aanpak, bestrijken niet de periode 2014–2016. Hoe wordt deze periode in de beleidsdoorlichting meegenomen?

In de periode 2014–2016 liep beleidsmatig alleen de zogenaamde «Versterking civiel-militaire samenwerking». Dit betreft een ambtelijk traject waarover politiek-bestuurlijk geen formele afspraken zijn gemaakt en waarvoor geen financiering is geregeld. Het betreft vooral een versterking van de samenwerking tussen Defensie en de Nationale Politie en tussen Defensie en civiele partners op het terrein van opleiden, trainen, oefenen en simulatie. Met behulp van jaarverslagen en managementrapportages wordt inzicht gegeven en worden de resultaten beoordeeld.

4

In het plan van aanpak zijn de belangrijkste onderliggende evaluaties genoemd voor de beleidsdoorlichting. Deze evaluaties bestrijken inhoudelijk echter niet alle inspanningen van Defensie voor de hoofdtaak van de nationale veiligheid. Hoe wordt daarmee omgegaan? Blijven bepaalde delen van de hoofdtaak buiten beschouwing, of wordt aanvullend onderzoek verricht? Indien bepaalde delen buiten beschouwing blijven, welke onderdelen zijn dit dan?

Zie het antwoord op de vragen 1 en 3. Er zal geen aanvullend onderzoek worden verricht. Door het gebruik van managementrapportages en jaarverslagen verwachten wij voldoende onderzoeksmateriaal te hebben. Interviews kunnen waar nodig de onderzoeksresultaten aanvullen. De zelfstandige nationale taken van Defensie blijven buiten beschouwing.

5

In het plan van aanpak is een lijst opgenomen van de belangrijkste onderliggende evaluaties voor de beleidsdoorlichting. De twee meest recente evaluatieonderzoeken, de Civiel-militaire samenwerking Eindmeting 2013 en Eindrapport Evaluatie Convenant Financiering nationale Inzet Krijgsmacht 2014, bevatten geen of slechts indirect antwoord op de vragen naar effectiviteit en doelmatigheid. Hoe wordt hier in de beleidsdoorlichting mee omgegaan?

6

In de beleidsdoorlichting Marine studie 2005 (Kamerstuk 31 516, nr. 17) is geconcludeerd dat het lastig was om de vraag te beantwoorden of het beleid doelmatig is geweest. De ADR kwam tot de conclusie dat er geen aanleiding was te veronderstellen dat in de in beschouwing genomen onderzoeksperiode sprake is geweest van ondoelmatige uitgaven. Wat is de verwachting van de mogelijkheid om de doelmatigheidsvraag te beantwoorden bij de beleidsdoorlichting nationale veiligheid? Is bij deze beleidsdoorlichting een soortgelijke wijze van beantwoording van de vraag te verwachten?

Evenals bij de doorlichting van de Marinestudie 2005 is de centrale onderzoeksvraag bij de beleidsdoorlichting Nationale Veiligheid of het beleid doeltreffend en doelmatig is geweest. Ook in het traject «Intensivering Civiel Militaire Samenwerking» zijn investerings- en exploitatiemaatregelen genomen die kunnen worden beschouwd als concrete (meetbare) doelstellingen. Afhankelijk van de totale resultaten van de doorlichting kan pas een uitspraak worden gedaan over de mate waarin de doelmatigheidsvraag wordt beantwoord.

7

Het plan van aanpak begrotingsartikel 36.2 Nationale veiligheid en terrorismebestrijding van de Minister van Veiligheid en Justitie bevat een beschouwing over onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid. In hoeverre is deze beschouwing ook van toepassing op de beleidsdoorlichting nationale veiligheid van het Ministerie van Defensie?

De beschouwing waaraan wordt gerefereerd, heeft betrekking op de constatering dat de maatschappelijke effecten van maatregelen om fenomenen zoals terrorisme te bestrijden moeilijk zijn te bepalen. Daarom richt de beleidsdoorlichting bij VenJ zich op de bijdrage die de maatregelen aan de veiligheid leveren. De centrale onderzoeksvraag is daarom: Zijn de aanpak en de inzet van (interventie)instrumenten – en het daarbij behorende budget – zodanig gekozen (doeltreffend en doelmatig) dat VenJ/NCTV slaagt in het realiseren van de gewenste output bij publieke en private partners en is de samenwerking met partnerorganisaties in dat licht effectief? Beide beleidsdoorlichtingen kennen dwarsverbanden. Defensie en VenJ zullen de uitkomsten van beide beleidsdoorlichtingen uiteraard gaan vergelijken.

8

Hoe verhoudt de voorgestelde beleidsdoorlichting zich tot onderzoek dat bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie is/wordt uitgevoerd, in het bijzonder de ook in 2017 uit te voeren beleidsdoorlichting van begrotingsartikel 36.2 Nationale veiligheid en terrorismebestrijding? Op welke wijze worden deze twee beleidsdoorlichtingen op elkaar afgestemd?

Zoals uiteengezet, verschilt het bereik van beide beleidsdoorlichtingen. De beleidsdoorlichting van artikel 36.2 heeft betrekking op de drie kerndomeinen van de NCTV, te weten contraterrorisme, cybersecurity en crisisbeheersing. Voor VenJ is civiel-militaire samenwerking een van de thema’s binnen deze domeinen. De beleidsdoorlichting van Defensie richt zich op de samenwerking met civiele partners en op de bijstand van Defensie onder het civiele bevoegd gezag. Waar relevant zal er interdepartementaal worden overlegd.

9

Zullen de conclusies en aanbevelingen van de beleidsdoorlichting zich uitsluitend richten op (de Minister van) Defensie of ook op (de Minister van) Veiligheid en Justitie?

Gelet op de systeemverantwoordelijkheid van de Minister van Veiligheid en Justitie voor het stelsel van crisisbeheersing en rampenbestrijding, kunnen de conclusies en aanbevelingen zich ook richten op Veiligheid en Justitie.

10

De onafhankelijke deskundige zal aan het einde van het traject een onafhankelijk oordeel geven over het uitgevoerde onderzoek. Waarom is er niet voor gekozen de onafhankelijke deskundige ook een rol te geven bij de beoordeling van de opzet en uitvoering van de beleidsdoorlichting?

De onafhankelijke deskundige is ook betrokken geweest bij de beoordeling van de opzet van de beleidsdoorlichting en heeft daarmee ingestemd. Tevens wordt de onafhankelijke deskundige nauw betrokken bij de verdere uitvoering van de beleidsdoorlichting.

Naar boven