nr. 6
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 februari 2009
Maximum hoogte geldboete
In het bij het onderwerp genoemde wetsvoorstel wordt een wijziging voorgesteld
van artikel 43 van de Wet militair tuchtrecht, waarbij het bedrag van de maximum
geldboete wordt gesteld op € 350, terwijl bij meerdere feiten in
een kalendermaand het totaal niet meer mag zijn dan € 700 . Bij
deelnemen aan een internationale operatie in het buitenland worden deze bedragen
op respectievelijk € 700 en € 1400 gesteld.
Dit voorstel maakt deel uit van de maatregelen naar aanleiding van het
rapport Staal (Kamerstuk, 30 800 X, nr. 6). Over de uitvoering van
de aanbevelingen van de commissie-Staal is binnen Defensie en met de centrales
van overheidspersoneel uitgebreid van gedachten gewisseld. De inspanningen
van Defensie zijn op de eerste plaats gericht op het voorkomen van gedrag
dat correctie behoeft. Met de definitieve gedragscode (Kamerstuk, 30 800
X, nr. 81) beschikt Defensie over eenduidige, defensiebrede gedragsnormen
die enerzijds appelleren aan de professionaliteit van de defensiemedewerkers
en anderzijds bescherming bieden aan kwetsbare groepen. Indien ongewenst gedrag
zich desondanks voordoet dient dit effectief te kunnen worden bestreden. In
dit kader past het onderhavige wetsvoorstel dat in mei 2007 is voorgelegd
aan de centrales van overheidspersoneel.
Door omstandigheden is het niet gekomen tot een inhoudelijke bespreking
van het voorstel met de centrales. Dit overleg heeft deze maand alsnog plaatsgevonden.
De centrales brachten daarbij in meerderheid naar voren dat zij de bedragen
van de voorgenomen verhoging excessief vinden om de volgende redenen:
– De centrales achten het bedrag van € 350 te hoog in
verhouding tot het salaris van de groep militairen die naar verwachting het
meest met tuchtrechtelijke bestraffing zal worden geconfronteerd, te weten
soldaten der tweede klasse met een maandsalaris vanaf € 923.
De meerderheid van de centrales is van mening dat de uitbreiding van de
mogelijkheden om een uitgaansverbod op te leggen meer effect zou
hebben dan de verhoging van de geldboete en dat ook om die reden kan worden
volstaan met een meer bescheiden stijging van het boetebedrag;
– Voorts vinden zij een verhoging van het maximum van € 45
naar € 350 niet in relatie staan tot de verhogingen van geldboetes
zoals die zich hebben voorgedaan in het strafrecht over de vergelijkbare periode,
zelfs niet als meegewogen wordt dat inmiddels is overgegaan van een dienstplichtigen-
(wedde eerste oefening genietend) naar een beroepsleger;
– Ten slotte achten zij het aansluiten bij het maximum transactiebedrag
voor misdrijven een miskenning van het feit dat het tuchtrecht een instrument
voor de interne orde is waardoor het aansluiten bij transactiebedragen voor
overtredingen meer in de rede zou liggen dan bij transactiebedragen voor misdrijven.
Ik wil uw Kamer dit standpunt van de centrales niet onthouden. Bij het
totstandkomen van het wetsvoorstel is evenwel een afweging gemaakt waarin
soortgelijke argumenten zijn meegewogen.
Allereerst gaat het bij de genoemde stijging om maximumbedragen die zeker
niet automatisch en in alle gevallen zullen worden opgelegd. Volgens vaste
jurisprudentie moet bij het opleggen van een maximumstraf aan een first-offender nadere motivering worden gegeven. Daar
waar de ongewenste gedraging van geringe betekenis is, of als de persoon van
de beschuldigde of zijn persoonlijke omstandigheden daartoe aanleiding geven,
kan de commandant volstaan met «schuldigverklaring zonder oplegging
van straf» (artikel 74, derde lid, van de Wet militair tuchtrecht).
Verder zal het bij gedragingen die aanleiding geven tot de maximale geldboete
veelal gaan om gedragingen die ook voor een strafrechtelijke reactie in aanmerking
komen. Dan wordt in overleg met het Openbaar Ministerie besloten tot toepassing
van artikel 79 van de Wet militair tuchtrecht, waarbij tuchtrechtelijke in
plaats van strafrechtelijke afdoening geschiedt. Hiermee wordt voorkomen dat
de betrokkene een strafblad oploopt.
Het wetsvoorstel geeft de commandant een goed, slagvaardig instrumentarium
om ongewenst gedrag te kunnen corrigeren. Daarvan gaat ook een preventieve
werking uit. Dit instrumentarium is, naar breed gevoelen binnen de krijgsmacht,
op dit moment onvoldoende aanwezig. Ik zie dan ook geen aanleiding voor wijziging
het wetsvoorstel.
De staatssecretaris van Defensie
J. G. de Vries