31 496
Oprichting Stichting Amstel 218

nr. 2
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 23 juni 2008

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 heeft de ministers voor Wonen, Wijken en Integratie en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de volgende vragen ter beantwoording voorgelegd over de brief d.d. 3 juni 2008 inzake Oprichting Stichting Amstel 218 (Kamerstuk 31 496, nr. 1).

De ministers hebben deze vragen beantwoord bij brief van 20 juni 2008. De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van de Camp

Adjunct-griffier van de commissie

Arends

1

Zijn er alternatieven overwogen voor de oprichting van Stichting Amstel 218? Zo ja, welke en zo neen, waarom niet?

Bij de besluitvorming over de oprichting van Stichting Amstel 218 is het rijksbeleid leidend geweest, in het bijzonder het Kader voor stichtingen. De doelstelling om het integraal beheer van gebouw en collectie in één hand en op afstand van de rijksoverheid te plaatsen, maakte het wenselijk dat hiertoe een aparte rechtspersoon in het leven werd geroepen. De betrokkenheid van een private partij, de Six Stichting, alsmede het staand cultuurbeleid ten aanzien van de relatie met cultuurinstellingen, sloten een publiekrechtelijk of privaatrechtelijk alternatief feitelijk op voorhand uit. De figuur stichting, die wordt gekenmerkt door het ontbreken van winstoogmerk, leent zich het best om de ideële doelstelling te verwezenlijken en komt dan ook heel vaak voor in het gesubsidieerde cultuurveld.

2

Kunt u aangeven (in dagdelen en uren) wat de mogelijkheid is tot publieke bezichtiging in de oude (huidige) situatie als u stelt dat in de nieuwe situatie de Six collectie publiekelijk is te bezichtigen gedurende tenminste 200 dagdelen van ieder twee uur per kalenderjaar?

In de oude situatie werden materieel geen eisen meer gesteld aan de mogelijkheden tot publieke bezichting. Met de huidige afspraken komt dit onderwerp geheel opnieuw uit de verf, met een uitdrukkelijk en actueel commitment van partijen. De Stichting Amstel 218 verplicht zich onder meer tot de door u aangehaalde publieke openstelling van het pand aan de Amstel 218. Overigens zal in de nieuwe situatie ook uitleen plaatsvinden van werken uit de Collectie Six aan Nederlandse museale instellingen. Het schilderij Jan Six van Rembrandt zal om het jaar gedurende ten minste twee maanden in het Rijksmuseum te bezichtigen zijn.

3

In uw beargumentering voor de oprichting van de stichting spreekt u over doelmatigheid, kunt u toelichten hoeveel goedkoper de oprichting van de Stichting Amstel 218 is?

Waar werd gesproken over doelmatigheid stond in de eerste plaats voor ogen de doelmatigheid van de inzet van de Rijksgebouwendienst. Ook de subsidierelatie heeft aan doelmatigheid gewonnen, omdat er een eind is gekomen aan juridische geschillen daarover. Zie ook het antwoord op vraag 5. In de nu afgesproken constructie kan elk der partijen zich op zijn kerntaken concentreren, hetgeen ten goede komt aan de besteding van overheidsmiddelen.

4

Kunt u bevestigen dat de op te richten Stichting Amstel 218 een aanzienlijke bruidschat meekrijgt? Kunt u toelichten waar de hoogte van de verschillende bedragen op is gebaseerd? Hoe is bijvoorbeeld het jaarlijkse subsidiebedrag van € 400 000 onderbouwd?

De op te richten Stichting Amstel 218 krijgt van de rijksoverheid geen aanzienlijke bruidsschat mee. De Rijksgebouwendienst heeft aan de Six Stichting, huurder/beheerder van het pand Amstel 218, eenmalig € 650 000 ter beschikking gesteld, ter afronding van de renovatie en inhuizing; vanuit Cultuurbeleid is eenmalig € 2.1 mln verstrekt ter aanvulling van de subsidies aan de Six Stichting over de jaren 2001–2007, de jaren waarin het subsidieniveau aan de Six Stichting was bevroren. Met dit eenmalige bedrag wordt de Six Stichting in staat gesteld aan zijn verplichtingen te voldoen. De heer Duparc, die bij alle partijen een groot vertrouwen geniet, is bereid gevonden om de afwikkeling hiervan op zich te nemen. Mocht er na de afwikkeling nog een bedrag resteren, dan zal dat worden overgedragen aan de Stichting Amstel 218. Het jaarlijkse subsidiebedrag is onderbouwd door middel van een globale raming. Voor de Stichting Amstel dient het beschikbare bedrag als vastgesteld kader voor zijn begroting.

5

Kunt u een nadere toelichting geven op de aard van de geschillen en hoe wordt voorkomen dat er zich geschillen na oprichting van de Stichting Amstel 218 voordoen?

De geschillen hadden vooral betrekking op de aard van de relatie tussen de rijksoverheid en de Six Stichting. Was dat een subsidierelatie of anders? Ook de vraag wie aansprakelijk kon worden gesteld voor schade aan of verlorengaan van de collectie maakte deel uit van de geschillen. De huidige afspraken komen tegemoet aan de actuele stand van het bestuursrecht. De relatie met de overheid wordt in het kader geplaatst van de Wet op het specifiek cultuurbeleid. De aansprakelijkheid voor de collectie wordt uitsdrukkelijk door de Six Stichting erkend. Met de actuele afspraken komt een eind aan juridische procedures. Deze afspraken openen de deur voor een veel ruimere publieke toegankelijkheid van de Six collectie, en rechtvaardigen daarmee een hoger subsidieniveau.

6

Wordt een accountantsverklaring afgegeven voor de rechtmatigheid van de bestedingen van de stichting? Zo ja, waar is dat vastgelegd? Wordt voor de specifieke financiële relatie die het ministerie met de stichting aangaat een goedkeurende accountantsverklaring geëist? Zo ja, waar wordt dit geregeld? Zo neen, waarom niet?

Zoals in het antwoord op vraag 5 al is gesteld wordt de structurele subsidierelatie met de Stichting Amstel 218 uitdrukkelijk geplaatst in het kader van de Wet op het specifiek cultuurbeleid en dus ook op de lagere regelgeving van Bekostigingsbesluit cultuuruitingen en Regeling subsidies en uitkeringen cultuuruitingen. De financiële relatie met Stichting Amstel 218 is in dit kader een reguliere subsidierelatie, die is omgeven met wettelijke waarborgen. Artikel 37 van het Bekostigingsbesluit behelst specifieke voorschriften over de accountantsverklaring bij de jaarrekening.

7

Kunt u bevestigen dat de overheid niet participeert in de Stichting Amstel 218 en daarin geen verantwoordelijkheden draagt? Zijn er nog wel mogelijkheden voor u om het publieke belang dat gediend is met de oprichting van de stichting te waarborgen en waarom is voor deze opzet gekozen?

Uw visie is juist. De relatie van de rijksoverheid met de eenmaal opgerichte Stichting Amstel 218 wordt onderhouden via de lijn van het subsidiestelsel van het cultuurbeleid. Daarmee is het publieke belang het best gediend. De opzet is gekozen met het oog op transparentie, na afweging van de uitgangspunten van het al eerder vermelde stichtingenkader en van de beoogde inrichting van het gesubsidieerde cultuurveld.

8

Waarom is, in vergelijking met de stichtingsakte voor het Nationaal Historisch Museum, waar uitsluiting van familierelaties tussen leden van raad van toezicht en directie van het museum is opgenomen (artikel 8 lid 2) er niet voor gekozen in deze akte een dergelijke bepaling op te nemen tussen enerzijds de twee leden van de Raad voor Toezicht genoemd onder art. 9 lid 3, sub a en b en anderzijds de bestuurder van de Stichting die altijd uit het midden van de familie Six wordt gekozen?

Het is juist dat er op dit punt verschil bestaat tussen de concept-statuten voor het Nationaal Historisch Museum en die voor de Stichting Amstel 218. Bij Stichting Amstel 218 komt de familie Six een substantiële positie toe, gegeven hun bereidheid de traditie van bewoond patriciërshuis waarin een belangrijke kunstcollectie is samengebracht, te continueren. Aan dit uitgangspunt is in de concept-statuten gestalte gegeven in de bepalingen over bestuurder en Raad van Toezicht. De overige twee leden van de Raad van Toezicht worden qualitate qua benoemd. De professionaliteit die met die kwaliteiten gepaard gaat kan worden geacht ongewenste belangenverstrengeling te voorkomen.

9

Als in artikel 9 lid 3 sub a is bepaald dat de algemeen directeur van het Rijksmuseum tot één van de drie leden van de raad van toezicht wordt benoemd (naast de directeur van het Mauritshuis en de bestuurder van de Stichting Amstel 218 die uit de familie Six wordt gekozen) en in artikel 17 in afwijking hierop wordt bepaald dat in plaats van deze algemeen directeur van het Rijksmuseum, de voormalig directeur van het Mauritshuis (tevens bemiddelaar in het conflict tussen de familie Six en de staat) voor onbepaalde tijd wordt benoemd tot lid van de raad van toezicht, waardoor de raad van toezicht zal bestaan uit de voormalig en huidig directeur van het Mauritshuis en de bestuurder van de Stichting Amstel 218, wat is de reden voor deze afwijking?

Met de benoeming van de heer Duparc in de Raad van Toezicht van de Stichting Amstel 218 is beoogd een soepele overgang van de oude naar de nieuwe situatie te waarborgen, omdat de heer Duparc een belangrijke rol heeft gespeeld in het tot standkomen van de nieuwe situatie. Er is voor gekozen om het uitdrukkelijk zakelijke aspect in de Raad van Toezicht vanaf het begin in te zetten. Om die reden zal de zakelijk directeur van het Mauritshuis vanaf het begin worden benoemd. Dit heeft tot gevolg dat inderdaad de voormalige directeur van het Mauritshuis en de huidige zakelijk directeur van het Mauritshuis na de oprichting van de Stichting Amstel 218 tezamen zitting zullen krijgen in de Raad van Toezicht. Deze situatie zal echter van tijdelijke aard zijn, namelijk tot het moment van defungeren van de heer Duparc. Daarna zal het Rijksmuseum naast het Mauritshuis permanent in de Raad van Toezicht vertegenwoordigd zijn.

10

Kunt u naar aanleiding van artikel 15 gemotiveerd aangeven waarom bepalingen die het publieke belang raken niet eveneens zijn uitgezonderd van statutenwijziging?

Zoals ook hiervoor al is betoogd, is aangesloten bij staand beleid, gegeven het stichtingenkader, voor de (mede-)oprichting van stichtingen. Uitgangspunt daarbij is dat de bevoegdheden van de rijksoverheid in de subsidierelatie worden geregeld. Bepalingen die het publieke belang raken zijn in de statuten niet uitgezonderd van wijziging, omdat het publieke belang via de subsidierelatie toereikend is gewaarborgd.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), voorzitter, Depla (PvdA), Slob (CU), Remkes (VVD), Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Van Dijk (CDA), Aptroot (VVD), Leerdam (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Roefs (PvdA), ondervoorzitter, Verdonk (Verdonk), Van Leeuwen (SP), Biskop (CDA), Bosma (PVV), Pechtold (D66), Zijlstra (VVD), Van Dijk (SP), Besselink (PvdA), De Rooij (SP), Ouwehand (PvdD), Dibi (GL) en Vacature (SP).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Ferrier (CDA), Gill’ard (PvdA), Anker (CU), Van Miltenburg (VVD), Atsma (CDA), Uitslag (CDA), Schinkelshoek (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Dijken (PvdA), Hamer (PvdA), Vietsch (CDA), Van Dam (PvdA), Van der Burg (VVD), Gesthuizen (SP), Jonker (CDA), Fritsma (PVV), Van der Ham (D66), Ten Broeke (VVD), Leijten (SP), Bouchibti (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD), Peters (GL) en Van Bommel (SP).

Naar boven