31 490 Vernieuwing van de rijksdienst

Nr. 322 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 september 2022

In de procedurevergadering van 14 juni jl. heeft het lid Kathmann (PvdA) verzocht om een reactie op een rechterlijke uitspraak van 1 juni jl.1 en bij deze reactie de eerder verzonden antwoorden op Kamervragen over onderbetaling inhuur juridische ondersteuning Rijksoverheid2 te betrekken. In deze brief, die ik u mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelatie zend, voldoe ik aan dat verzoek.

Op 1 juni jl. heeft de rechtbank Midden-Nederland geoordeeld dat een jurist, die bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (verder RVO) via een externe (aanbestede) partij werkt, werkzaam is op basis van een uitzendovereenkomst en ter beschikking wordt gesteld conform de Waadi en daardoor recht heeft op gelijke beloning conform artikel 8 van de Waadi. Daarbij heeft de kantonrechter de claim dat er sprake was van het bewust construeren van een schijnconstructie afgewezen. Het aanbestede bedrijf is (grotendeels) veroordeeld in de nabetaling van het achterstallig loon, de vordering tegen de RVO is afgewezen.

In bovengenoemde beantwoording van de Kamervragen is aangekondigd dat onderzocht wordt hoe verantwoordelijk opdrachtgeverschap kan worden verbeterd. Als Rijksoverheid nemen we onze voorbeeldrol als werkgever om goed met ingehuurde arbeidskrachten om te gaan serieus en daarom zal worden gekeken waar verbetering mogelijk is. Bovengenoemde casus zal in dit onderzoek worden meegenomen. Over de uitkomsten van het onderzoek zult u door de Minister van BZK worden geïnformeerd in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 2022. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek zal gekeken worden welke vervolgstappen nodig zijn.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip


X Noot
2

Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 2861.

Naar boven