Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 oktober 2015
Hierbij bied ik u een afschrift aan van de Aanwijzingen inzake rijksinspecties1. Met deze Aanwijzingen komt het kabinet tegemoet aan de toezegging in de kabinetsreactie
op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over de aardbevingsrisico’s in
Groningen om de Tweede Kamer in de zomer van 2015 te informeren over de uitkomsten
van de Hervormingsagenda voor wat betreft rijksinspecties en toezicht2. Ook zijn deze Aanwijzingen aangekondigd in de kabinetsreactie op de rapporten van
de Wetenschappelijk raad voor het regeringsbeleid over toezicht,3 en in een recente brief van de Minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport over
de Inspectie voor de Gezondheidszorg.4
In de Hervormingsagenda Rijksdienst5 heeft het kabinet geconstateerd dat er sprake is van een toenemende maatschappelijke
en politieke druk om adequaat toezicht en handhaving uit te oefenen op bedrijven en
instellingen. De slagkracht van de rijksinspecties kan worden vergroot door meer uniforme
afspraken te maken over de rol en onafhankelijke positionering van de inspecties,
als onderdeel van een departementale organisatie en binnen het kader van de ministeriële
verantwoordelijkheid.
Voor de uniformering van het onafhankelijk opereren van de rijksinspecties heeft het
kabinet gekozen voor de vorm van Aanwijzingen: gedragsregels die gelden voor alle
betrokken bewindspersonen en hun departementen, inclusief de rijksinspecties. Deze
zijn, vergelijkbaar met bijvoorbeeld de Aanwijzingen voor de Planbureaus, vastgesteld
door de Minister-President – in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad
– en worden gepubliceerd in de Staatscourant. Het gaat hier om een vorm van zelfbinding door de verantwoordelijke ministers.
De term «onafhankelijk» wordt in deze Aanwijzingen niet gebruikt om een staatsrechtelijke
onafhankelijkheid van de Minister aan te duiden, maar slaat op de ruimte die een rijksinspectie
heeft om zelf, op basis van zijn werkprogramma en zijn professionele deskundigheid,
informatie te verzamelen, daarover een oordeel te vormen, en daarover te rapporteren
en te adviseren. De Minister respecteert en garandeert deze ruimte. De Aanwijzingen
bepalen daarom onder meer dat ministers een rijksinspectie niet kunnen weerhouden
om een specifiek onderzoek te verrichten of af te ronden. Ook geeft een Minister geen
instructies over de wijze waarop een rijksinspectie een specifiek onderzoek verricht,
of over de bevindingen, oordelen en adviezen van een rijksinspectie.
De bewindspersonen zijn op basis van hun ministeriële verantwoordelijkheid aanspreekbaar
op het beleid en op de regelgeving waarop de rijksinspecties toezicht houden. Tevens
zijn zij aanspreekbaar op het functioneren van de rijksinspecties in algemene zin,
met name dat ze op onafhankelijke en onpartijdige wijze onderzoek doen, tot hun oordelen
komen en handhavend optreden. Tenslotte zijn zij aanspreekbaar op de wijze waarop
resultaten van toezicht vervolgens hun doorwerking hebben in het te ontwikkelen beleid
en de verantwoording hierover aan het parlement. De bewindspersonen zijn ook aanspreekbaar
op de randvoorwaarden voor het functioneren van een inspectie.
Om transparant en uniform te kunnen zijn, beschrijven de Aanwijzingen hoe de rollen
binnen de ministeriële verantwoordelijkheid worden geborgd, opdat diverse bewindspersonen
hier eenzelfde invulling aan geven. Dit is extra belangrijk nu sommige rijksinspecties
voor meerdere ministers werken, terwijl rijksinspecties ook steeds meer met elkaar
samenwerken in het toezicht op bepaalde beleidsterreinen en daarvoor ook een gezamenlijk
werkprogramma opstellen. Een voorbeeld hiervan is het Samenwerkend Toezicht Jeugd
waarin vijf rijksinspecties samenwerken. De Aanwijzingen leiden ertoe dat rijksinspecties
gemakkelijker kunnen samenwerken, omdat de wijze waarop zij zijn georganiseerd en
de waarborgen voor hun onafhankelijkheid in de Aanwijzingen op eenduidige wijze zijn
vastgelegd.
De Minister voor Wonen en Rijksdienst,
S.A. Blok