31 478
Duurzaamheid intensieve veehouderij

nr. 4
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 27 augustus 2008

De commissie voor de Rijksuitgaven1 heeft over het rapport «Duurzaamheid intensieve veehouderij» van de Algemene Rekenkamer (Kamerstuk 31 478, nr. 1–2) de navolgende vragen ter beantwoording aan het kabinet voorgelegd. Deze vragen, alsmede de daarop bij brief van 26 augustus 2008 gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven,

Aptroot

De adjunct-griffier van de commissie voor de Rijksuitgaven,

Van de Wiel

1

Het Vierde Nationaal Milieubeleidsplan is nooit door de Kamer geaccordeerd. Hoe kan de Algemene Rekenkamer dan toch deze gegevens gebruiken?

Het Vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP-4) is op 13 juni 2001 door het toenmalige kabinet aan de Tweede Kamer aangeboden en geldt ook nu nog als het vertrekpunt voor het milieubeleid van het kabinet. Het document is openbaar en het is uiteraard aan de Algemene Rekenkamer welke bronnen zij hanteert voor haar onderzoeken.

2

Waarom kiest het kabinet bij een zwakke concurrentiepositie van de intensieve veehouderij toch voor vrije concurrentie op de wereldmarkt? Op basis waarvan denkt het kabinet dat dit bijdraagt aan economische duurzaamheid?

De intensieve veehouderijsectoren in Nederland hebben een relatief gunstige concurrentiepositie ten opzichte van andere landen vanwege het vakmanschap en ondernemerschap en de aanwezigheid van een sterke kennisinfrastructuur en sterke toeleverende- en verwerkende industrieën. De intensieve veehouderijsectoren produceren vanouds voor een internationale, open en liberaliserende markt. Het kabinet ziet geen aanleiding om het beleid op dit punt te wijzigen.

3 en 4

Waarom betrekt het kabinet bij ecologische duurzaamheid niet de gevolgen van intensieve veehouderij voor ontwikkelingslanden, zoals uitputting van bodem en water, en vernietiging van natuurgebieden om productie van veevoer mogelijk te maken?

Waarom betrekt het kabinet bij sociale duurzaamheid niet de achteruitgang van het aantal gezinsbedrijven, de achteruitgang van de voedselzekerheid in ontwikkelingslanden omdat landbouwgrond en grond van inheemse volkeren plaats moet maken voor veevoerproductie, en risico’s voor voedselzekerheid van toekomstige generaties?

Het kabinet heeft in zijn beleid met betrekking tot duurzaamheid veel plaats ingeruimd voor mogelijke ecologische en sociale gevolgen in het buitenland. In mijn brieven aan de Tweede Kamer van 6 juni 2007 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 XIV, nr. 106) en van 6 juni 2008 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 XIV en 31 060, nr. 223) ben ik uitgebreid ingegaan op de mogelijke gevolgen van de uitbreiding van de sojateelt in Zuid Amerika ten behoeve van onder andere de productie van veevoergrondstoffen en de activiteiten die Nederland ontplooit om de negatieve effecten daarvan te verminderen. Daarnaast zet het kabinet in op de omschakeling naar een meer duurzame productie en consumptie van zowel dierlijke als plantaardige eiwitten. Deze inzet is weergegeven in de beleidsbrief Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid van 8 mei 2008 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 250, nr. 14) en de brief van 27 mei 2008 over de Nederlandse inzet bij de High Level Conference van de FAO op 4 juni 2008 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 XIV en 31 200 V, nr. 219).

5

Is het kabinet bereid een vervolgonderzoek te doen naar andere onderdelen van ecologische en sociale duurzaamheid, zoals voedselzekerheid van mensen in ontwikkelingslanden en toekomstige generaties in verband met de grootschalige teelt van veevoer in ontwikkelingslanden, de gevolgen hiervan voor biodiversiteit, de gevolgen van posities van kleine boeren in ontwikkelingslanden die te maken hebben krijgen met geëxporteerde Europese dierlijke producten op hun markt, en of te maken krijgen met verlies van landrechten door grootschalige veevoerteelt? Wil het kabinet bij elk onderdeel van ecologische en sociale duurzaamheid aangeven, wanneer het kabinet het betreffende onderzoek niet wenst uit te voeren?

De regering onderschrijft het belang van het gebruik van duurzaam veevoer en deelt de maatschappelijke zorg over negatieve effecten die gepaard gaan met vooral de uitbreiding van de sojateelt in met name Latijns-Amerika.

Inmiddels is een onderzoek gestart naar de kansen en risico’s inzake de productie van soja voor ontwikkelingslanden, mede in het licht van de sterk groeiende mondiale vraag naar sojaolie en soja-eiwit. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan de motie Wiegman-van Meppelen Scheppink c.s. nr. 174 (31 200 XIV) die is aangenomen bij het VAO sojateelt van 29 januari 2008.

In dit onderzoek zal ingegaan worden op zowel de ecologische als de sociale aspecten van de grootschalige sojateelt, waarbij specifiek aandacht zal worden besteed aan biodiversiteit en de positie van kleine boeren in sojaproducerende landen. Samen met de minister voor Ontwikkelingssamenwerking zal ik de Tweede Kamer in de loop van dit jaar informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.

6 en 12

Waarom wordt de naleving van dierenwelzijnsregels niet intensief gecontroleerd en heeft het kabinet weinig inzicht in de uitgevoerde controles? Hoe vaak wordt er nu gecontroleerd, en gaat het kabinet in de toekomst meer controleren?

Waarom stelt het kabinet niet de benodigde capaciteit beschikbaar om de totale groep van intensieve veehouderijbedrijven te controleren door de AID? Hoeveel capaciteit komt het kabinet tekort? Waarom houdt het kabinet niet bij hoeveel bedrijven gecontroleerd worden?

De welzijnsregels in de intensieve veehouderij zijn gebaseerd op Europese regelgeving die een 5% controle per jaar voorschrijft, en niet de totale groep van intensieve veehouderijbedrijven. Deze 5% controle wordt elk jaar ingepland. De AID zet haar capaciteit risicogebaseerd in. De afgelopen jaren hebben de intensieve veehouderijbedrijven regelmatig gekampt met veeziekten. Een deel van de capaciteit van de AID is noodgewongen ingezet op toezicht van bestrijding van dierziektes. Als gevolg daarvan zijn niet alle bedrijven uit de (a-)selecte steekproef bezocht. Elk jaar stelt de AID een jaarplan op en elk jaar rapporteert zij de hoeveelheid controles die zijn uitgevoerd, alsmede de bevindingen. Om de twee jaar worden deze resultaten tevens aan de Europese Commissie verzonden.

7

Waarom is de Subsidieregeling innovatie markt en concurrentiekracht nooit geëvalueerd, zijn de resultaten hiervan niet verspreid binnen de sector, en is er onvoldoende evaluatieonderzoek over deze regeling verricht? Wat gaat het kabinet hieraan doen?

De Subsidieregeling innovatie markt en concurrentiekracht is na een aantal jaren gesloten te zijn geweest, voor de intensieve veehouderij vanaf 2005 jaarlijks weer opengesteld. Eén van de voorwaarden van de regeling is dat goedgekeurde projecten binnen een periode van drie jaar gerealiseerd moeten zijn. Eerder evalueren van deze regeling had weinig zin, omdat er nog weinige resultaten van de projecten beschikbaar waren. Het evaluatieonderzoek naar deze regeling is onlangs gestart en zal naar verwachting eind dit jaar worden afgerond.

8

Waarom doet het kabinet zo weinig evaluerend onderzoek naar de effectiviteit en de efficiëntie van uw beleid? Wat gaat het kabinet hieraan doen in de toekomst?

Het LNV-beleid wordt op gezette tijden geëvalueerd. Zo wordt het mestbeleid zeker elke vijf jaar geëvalueerd. Het kabinet streeft ernaar evaluaties vooral in te zetten voor die thema’s waarvoor het beleid een aantal jaren geleden is vastgesteld en in uitvoering is, zodat resultaten en effecten kunnen worden vastgesteld. Verder heeft het kabinet voor het beoordelen van de effectiviteit en efficiëntie van het gehele rijksbeleid het instrument beleidsdoorlichting ingezet. Rijksbreed vindt momenteel een tussenevaluatie plaats over de toepassing van dit instrument.

9 en 30

Hoe gaat het kabinet om met de concurrentie van producten van buiten de EU die niet aan Europese normen voor dierenwelzijn hoeven te voldoen, tot de tijd dat hier binnen de WTO eventueel afspraken over worden gemaakt?

Hoe kan de concurrentiepositie van het bedrijfsleven behouden blijven, als de eisen op het gebied van dierenwelzijn van producten die van buiten de EU worden ingevoerd niet even hoog hoeven te zijn als de Europese producten?

De concurrentiepositie is afhankelijk van verschillende factoren. Dierenwelzijnseisen kunnen kostprijsverhogend werken, maar zijn onderdeel van een breder pakket van factoren dat de kostprijs bepaalt. Nederland kan over het algemeen de concurrentie met andere producentenlanden goed aan. Daarnaast kunnen Nederlandse producenten zich in de toekomst juist onderscheiden op kwaliteit en een hoge dierenwelzijnstandaard. De verwachting is dat er steeds meer vraag komt naar dergelijke producten met een «plus» op dierenwelzijn of andere duurzaamheidaspecten.

Het kabinet hecht veel waarde aan het welzijn van dieren, niet alleen in Nederland en de EU, maar ook in derde landen. Het kabinet zet zich, ook in samenwerking met de EU, via verschillende wegen hiervoor in. Dit gebeurt bijvoorbeeld door de dialoog aan te gaan met derde landen en met het bedrijfsleven. Daarnaast pleit Nederland voor betere internationale dierenwelzijnsstandaarden (bijvoorbeeld via de OIE en de Raad van Europa). Ook in het handelsbeleid zet Nederland zich in voor dierenwelzijn: het kabinet blijft via de EU aandringen op het opnemen van dierenwelzijn en andere zogenaamde non trade concerns (maatschappelijke zorgen omtrent niet-duurzame producten uit derde landen) op de WTO-agenda. Daarnaast heeft het kabinet zich er in de huidige WTO Doha-ronde in de markttoegangonderhandelingen voor ingezet dat bij de EU-keuze van gevoelige producten rekening wordt gehouden met een aantal dierenwelzijngevoelige producten (pluimveevlees, varkensvlees en eiproducten). Tevens steunt Nederland het streven van de EU om dierenwelzijn op te nemen in bilaterale en regionale vrijhandelsakkoorden.

Ik verwijs verder naar mijn inzet op het gebied van etikettering, zoals elders in deze brief aangegeven.

Het kabinet is voornemens na de zomer een brief aan uw Kamer te zenden over internationale handel en non trade concerns (waaronder dierenwelzijn). In de brief zal ingegaan worden op de mogelijkheden om in het Nederlandse handelsbeleid tegemoet te komen aan maatschappelijke zorgen op het gebied van milieu, arbeidsnormen en dierenwelzijn.

10, 18 en 28

Waarom evalueert het kabinet sinds 1995 het dierenwelzijnsbeleid en de afzonderlijke beleidsinstrumenten niet?

Gaat het kabinet de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer ten aanzien van dierenwelzijn uitvoeren, en op welke termijn?

Welke meetbare effecten op gebied van dierenwelzijn wil het kabinet bereiken en wanneer?

Inderdaad is sinds 1995 het dierenwelzijnsbeleid van het kabinet niet integraal geëvalueerd. Op onderdelen heeft wel een evaluatie plaatsgevonden. Dit jaar zijn de Regeling Agressieve Dieren en de Raad voor Dieraangelegenheden geëvalueerd. Later dit jaar wordt de evaluatie van het Dierentuinenbesluit afgerond. Ik zie vooralsnog geen aanleiding om het dierenwelzijnsbeleid in zijn geheel te evalueren. Wel zal er jaarlijks een rapportage over de voortgang van de uitvoering van de Nota Dierenwelzijn naar uw Kamer worden gestuurd.

Voor het dierenwelzijnsbeleid zijn twee meetbare indicatoren vastgesteld, namelijk inzake integraal duurzame stallen en de naleving van de dierenwelzijnsregels. Voor het meten van de effectiviteit van het dierenwelzijnsbeleid vormen deze indicatoren de basis. Ik heb mij de afgelopen periode ingezet om hier concreet uitvoering aan te geven en ik zal dit de komende tijd voortzetten. Hier maakt het doelgericht en risicogebaseerd aansturen van de Algemene Inspectiedienst onderdeel van uit.

11

Hoe gaat het kabinet op een vrije wereldmarkt bereiken dat in de 15 jaar na 2007 het dier leidend moet zijn binnen de inrichting van stallen en bedrijfsvoering?

Ik wil dit doel bereiken via systeeminnovaties richting integraal duurzame en diervriendelijke stallen en houderijsystemen. Ik ondersteun dit traject door de financiering van onderzoek en innovatieprojecten, investeringsubsidies en belastingmaatregelen (Milieu investeringsaftrek (MIA) en Willekeurige afschrijving milieu investeringen (Vamil)).

13, 15 en 31

Hoe kan het kabinet bij de huidige achterblijvende controle door de Algemene Inspectie Dienst (AID), waarborgen dat deze situatie na de fusie met de Voedsel- en Warenautoriteit en Plantenziektenkundige Dienst verbeterd wordt? Komen de aselecte dierenwelzijnscontroles voort uit het feit dat de AID gerichter, vooruitlopend op het programmatisch handhaven, op basis van te verwachten risico zijn gaan controleren? Als dit niet het geval is, wat is dan de reden? Kan inzicht worden gegeven in de verhouding tussen selecte en aselecte dierenwelzijnscontrole?

De AID zal doelgerichter worden aangestuurd en wel aan de hand van het concept programmatisch handhaven. Bij dierenwelzijn zitten we in het begintraject van deze aanpak. Vooruitlopend daarop houdt dit in dat ik alvast uitga van een risicogebaseerde aanpak waarbij die bedrijven bezocht worden waar de kans op misstanden het grootst is. Verder blijf ik de sector monitoren zodat informatie verkregen wordt over het naleefgedrag van bepaalde doelgroepen. Aan de hand daarvan kan opnieuw bezien worden waar inzet van de AID het effectiefst is. De verhouding aselect-selecte controles is een momentopname en wordt bepaald aan de hand van de risicoanalyse. Het spreekt voor zich dat ik de handhavingscapaciteit zo effectief en efficiënt mogelijk inzet. Deze aanpak zal ook na de fusie worden voortgezet.

Met de fusie wordt er een synergie bereikt die door de drie diensten afzonderlijk niet behaald kan worden. Deze synergie heeft onder meer betrekking op:

• een effectievere inzet van medewerkers;

• de implementatie van één uniforme handhavingsfilosofie, vanuit één geïntegreerde doelgroepgerichte benadering;

• de bundeling en benutting van de kennis en de expertise van de medewerkers uit de drie organisaties.

Met de fusie beoog ik te komen tot een nieuwe autoriteit die in zijn geheel effectiever en efficiënter is dan de som der delen.

14

Wanneer laat het kabinet de dierenwelzijnsindex, die al sinds 2002 op de politieke agenda staat, effectief in werking treden om de keuze van de consumenten voor diervriendelijk vlees te vergemakkelijken?

Het ontwikkelen van een dierenwelzijnsindex is voor meerdere diersoorten in volle gang. Nederland heeft zich aangesloten bij het Europese onderzoeksprogramma Welfare Quality om te komen tot een Europees gedragen welzijnsindex. De verwachting is dat de diverse indexen in de loop van 2010 operationeel zijn en voor verschillende doeleinden, waaronder bijvoorbeeld het leveren van meer productinformatie, gebruikt kunnen worden.

16

Hoe kan een systeem van etikettering werken als dit alleen geldt voor producten die binnen de EU geproduceerd zijn, en niet voor producten van buiten de EU geldt?

Over de vraag of verplichte etikettering in WTO-kader mogelijk is, lopen de meningen uiteen. Dat het niet eenvoudig is, wordt breed onderschreven. Immers, wanneer aan in de EU voortgebrachte producten door middel van een etiket kenbaar is aan welk welzijnsniveau ze beantwoorden, kan dit als discriminerend worden opgevat voor producten van buiten de EU die beantwoorden aan de internationaal afgesproken standaarden op het gebied van voedselveiligheid. Binnen de WTO is vrijwillige etikettering wel toegestaan, evenals oorsprongsetikettering. Bij die laatste vorm van etikettering kan de consument zien waar het product vervaardigd is en met zijn kennis van de in dat land geldende dierenwelzijnregels bepalen hoe welzijnsvriendelijk het product is.

Zoals reeds aangegeven in deze brief, is het kabinet voornemens na de zomer een brief aan uw Kamer te zenden over non trade concerns. In die brief zal in den brede ingegaan worden op de mogelijkheid om ruimte te geven aan zorgen op het gebied van milieu, arbeid en dierenwelzijn in het verband van de internationale handel.

17

Hoe gaat het kabinet bereiken dat in 2022 (15 jaar na 2007, wanneer het perspectief van het dier leidend moet zijn bij de inrichting van stallen) 100% van de stallen integraal duurzaam en diervriendelijk is, als het streefcijfer in 2011 5% is?

Er komt veel bij kijken voordat nieuwe integraal duurzame en diervriendelijke stallen gebouwd kunnen worden.

Ze moeten eerst ontworpen, onderzocht en in de praktijk uitgeprobeerd worden voordat grootschalige introductie kan plaatsvinden. Er is sprake van een forse innovatieopgave die tijd kost en inspanningen van alle betrokken partijen. Voor deze kabinetsperiode streef ik naar 5% integraal duurzame stallen in 2011, met een duidelijk perspectief op grootschalige toepassing in de jaren daarna. Voor de jaren na 2011 wil ik over de ontwikkeling en realisatie van duurzame stallen later dit jaar met de betrokken partijen nadere afspraken maken in het kader van het Convenant duurzame veehouderij. Ik wil daar nu niet op vooruitlopen.

19

Waarom geeft het kabinet «gratis» dierrechten weg aan eigenaars van megastallen terwijl het kabinet enkele jaren geleden de Regeling Bedrijfsbeëindiging Veehouderij in het leven riep? Hoe beoordeelt het kabinet in het licht hiervan de effectiviteit van de RBV?

Alle varkens- en pluimveehouders die alle op hun bedrijf geproduceerde mest onomkeerbaar verwerken, en alle producten daaruit afzetten buiten de Nederlandse landbouw, zijn in 2006 in de gelegenheid gesteld de kostprijsverhoging die hiermee samenhangt op te vangen door schaalvergroting. Daarbij hoeven zij slechts 50 procent van de voor de uitbreiding van het bedrijf benodigde productierechten aan te kopen. Met deze zogeheten voorziening gedeeltelijke ontheffing uitbreidingsverbod wordt beoogd de Nederlandse mestmarkt te ontlasten en de ontwikkeling van rendabele mestverwerking en bedrijfsontwikkeling te stimuleren. Het totale plafond voor de voorziening bedraagt ten hoogste twee miljoen kilogram fosfaat omdat Nederland ervoor dient te zorgen dat de totale mestproductie niet boven het niveau van 2002 uitstijgt in verband met de door de Europese Commissie verleende derogatie.

Vanwege dit plafond heeft de voormelde voorziening geen gevolgen voor de effectiviteit van de Regeling bedrijfsbeëindiging veehouderij (RBV).

20

Kan het kabinet met het bereiken van de NEC-doelstellingen ook de door de Vogel- en Habitatrichtlijn vereiste teruggang van biodiversiteit stoppen? Zo ja, hoe gaat het kabinet dit bewerkstelligen.

Nee, enkel met het bereiken van de NEC-doelstellingen kunnen de Natura 2000-doelstellingen niet behaald worden. Daartoe zal aanvullend beleid op meerdere terreinen nodig zijn, zowel generiek als gebiedsgericht en zowel bron- als effectgericht. Zie hiervoor ook vraag 23.

De Taskforce Ammoniak/Stikstof onder leiding van de heer Trojan heeft op 30 juni jl. een advies uitgebracht over het bereiken van Natura 2000-doelen in relatie tot stikstofproblematiek. Dit najaar zal het kabinet in een reactie aangeven hoe zij uitwerking zal geven aan het advies van de Taskforce.

21

Op welke termijn kan het kabinet de Kamer duidelijkheid verschaffen over het «gat in ammoniakuitstoot» dat door een onjuiste meetmethodiek zou kunnen zijn ontstaan?

Tijdens het Algemeen Overleg «Ammoniak in relatie tot Natura 2000» op 3 juli jl. heb ik aangegeven dat het kabinet de Kamer zo snel mogelijk duidelijkheid zal verschaffen over het «gat in de ammoniakuitstoot». Dit kan echter pas nadat het rapport van het RIVM hierover is verschenen.

22

Welke strafmaatregelen verwacht het kabinet van de EU als niet wordt voldaan aan de vereiste van de Vogel- en Habitatrichtlijn en de biodiversiteit achteruitgaat (zelfs als de NEC-doelstelling wordt behaald)?

De Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn verplichten de Europese lidstaten om passende maatregelen te nemen om de achteruitgang van de Natura 2000-waarden tegen te gaan. Als de Europese Commissie van oordeel is dat een lidstaat zijn verplichtingen niet correct nakomt, is de formele juridische weg die zij kan bewandelen het starten van een inbreukprocedure tegen de betreffende lidstaat wegens het niet nakomen van zijn verplichtingen.

23

Hoe is het bij de huidige te hoge ammoniakdeken alleen met gebiedsgericht beleid mogelijk een kritische stikstofdepositie onder de 700 mol per hectare per jaar te bereiken, zoals vereist bij zeer kwetsbare natuur (zie ook de opmerking van het Milieu- en Natuurplanbureau op pagina 73)?

In veel gevallen zal het niet mogelijk zijn om enkel met gebiedsgericht beleid een depositie van 700 mol per jaar te bereiken. Dat is ook niet nodig.

Het bereiken van kritische depositiewaarden is geen doel op zich. Kritische depositiewaarden worden gebruikt als hulpmiddel bij het bepalen van de vereiste ecologische condities met betrekking tot voedselrijkdom en zuurgraad. Het doel van Natura 2000 is het bereiken van de instandhoudingdoelstellingen. Daarbij spelen meer factoren een rol dan alleen stikstofdepositie.

Naast gebiedsgerichte maatregelen om stikstofdepositie te verminderen, zijn ook maatregelen nodig die andere beperkende factoren opheffen, zoals verdrogingbestrijding. Daarnaast zullen generieke maatregelen een belangrijke bijdrage moeten leveren aan het verlagen van de hoge achtergronddeposities (de «ammoniakdeken»).

24

Wat doet het kabinet met de aanbevelingen op het gebied van ammoniakuitstoot en op welke termijn?

De Algemene Rekenkamer heeft vier aanbevelingen gedaan op het gebied van de ammoniakuitstoot. Ik heb hierop mede namens de minister van VROM inmiddels gereageerd. De weergave van onze reactie treft u in paragraaf 3.1.2 van het rapport van de Algemene Rekenkamer aan.

25

Er blijkt wat betreft de reductie van ammoniak emissies inmiddels voldoende inzicht op emissiereducerende technieken. Aangegeven staat dat de ministers deze technieken fiscaal zullen stimuleren. Wat wordt hier precies mee bedoeld? Wat voor maatregelen vloeien hier (mogelijk) uit voort?

Bovenwettelijke maatregelen gericht op het terugdringen van de ammoniakemissies in stallen worden, in combinatie met het toepassen van bovenwettelijke dierenwelzijnmaatregelen in stallen, al fiscaal ondersteund op basis van de Maatlat duurzame veehouderij via de MIA en de Vamil.

De ammoniak- en dierenwelzijnmaatregelen in de maatlat zijn gescoord op basis van effectiviteit. Om voor de belastingmaatregelen in aanmerking te komen, dient voor zowel ammoniak als dierenwelzijn een minimaal aantal punten te worden gehaald. Op dit moment kunnen ondernemers in de melkvee-, varkens- en pluimveehouderij in aanmerking komen voor deze fiscale voorzieningen.

Ik streef ernaar de Maatlat duurzame veehouderij de komende jaren verder uit te breiden met andere duurzaamheidthema’s en andere veehouderijsectoren. Tevens onderzoek ik of de maatlat gekoppeld kan worden aan andere fiscale en financiële instrumenten zoals de Regeling Groenprojecten en het Borgstellingsfonds plus.

26

Is het kabinet bereid te pleiten voor behoud van de melkquotering, indien mocht blijken dat technologische oplossingen onvoldoende effectief zijn om de ammoniakuitstoot te verminderen.

Het kabinet ondersteunt het voorstel van de Europese Commissie om de melkquotering in 2015 af te schaffen. Daardoor kan de melkproductie in Nederland zich na 2015 uitbreiden. Ik ga ervan uit dat er voldoende technische of andere oplossingen beschikbaar komen om de ammoniakuitstoot vanuit de melkveehouderij terug te dringen.

In mijn visie op de veehouderij heb ik dan ook aangegeven dat ik voor de komende 15 jaar streef naar een veehouderij waarin milieuverliezen als ammoniak vergaand zijn geminimaliseerd. Een eventuele uitbreiding van de melkproductie zal dan ook binnen deze voorwaarden moeten plaatsvinden.

27

Is het kabinet bereid over te gaan op een deugdelijke crisisplanning en voor een opdrachtverlening aan de AID op basis van aantallen controles in plaats van aantallen uren, zoals de Algemene Rekenkamer aanbeveelt? Zo neen, waarom niet?

Ik ga conform het advies van de Rekenkamer de AID meer op basis van het aantal controles sturen. Daarmee kan een beter zicht verkregen worden op het effect van de controles dan nu het geval is met het systeem van aansturing op basis van uren.

29

Wanneer is er een effectief etiketteringsysteem met informatie over dierenwelzijn op vleesverpakkingen ingevoerd?

Als met de vraag bedoeld is een antwoord te krijgen op in het verleden ingevoerde etiketteringsystemen, dan kan gewezen worden op etikettering die in verschillende niches van de vleesmarkt plaatsvindt, zoals biologische keurmerken. Verder valt te wijzen op systemen die op basis van vrijwillige etikettering plaatsvinden. Een goed voorbeeld is de zogeheten Volwaard-kip, een vleeskuiken dat langzamer groeit en in onder meer welzijnsvriendelijke omstandigheden wordt gehouden dan een gangbaar vleeskuiken.

Wat mijn ambities voor de toekomst betreft wil ik u wijzen op de Nota Dierenwelzijn die ik op 12 oktober 2007 naar uw Kamer heb gestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 28 286 en 29 683, nr. 76). In die nota heb ik gesteld, dat het kabinet zich zal inzetten voor etikettering voor dierenwelzijn via het Europese spoor. Ik beoog daarmee te bereiken dat de Commissie komt met een voorstel dat leidt tot een etiket dat gegrond een aanduiding of claim voor dierenwelzijn geeft, en dat moet resulteren in diervriendelijk consumentengedrag. Momenteel voert de Europese Commissie een onderzoek uit naar etikettering voor dierenwelzijn.

Het woord «effectief» in de vraag wijst op een betere informatieverstrekking aan de consument. Op dit moment ben ik samen met het Voedingscentrum aan het kijken hoe de informatieverstrekking aan de consument bij de keuze voor duurzaam voedsel verbeterd kan worden. Het doel daarvan is het bieden van een beter handelingsperspectief voor de consument op het moment dat hij zijn keuze in de winkel maakt. In plaats van moeilijk leesbare etiketten zijn er mogelijk andere middelen denkbaar, zoals het gebruik van logo’s of via streepjescodes of mobiele telefoon gemakkelijk verkrijgbare informatie. Ook andere initiatieven op dit gebied worden door mij nauwlettend gevolgd.

32

Wat is het oordeel van het kabinet over het feit dat de geplande controle-uren door de AID in bepaalde jaren in grote mate afwijken van de gerealiseerde controle-uren, en wat gaat het kabinet hieraan doen?

De AID werkt met teams die controleren op alle regelgeving binnen een bepaalde doelgroep, zodat kennis en expertise gewaarborgd is. De controleurs binnen de «vakgroep veehouderij» zijn dus ook verantwoordelijk voor toezicht en handhaving bij (dreiging van) besmettelijke dierziekten. Toezicht op bestrijding van dierziektes heeft hoge prioriteit en kan ten koste gaan van reguliere controles conform het jaarplan.

In de afgelopen jaren heeft Nederland diverse malen te maken gehad met dreiging van dierziekten zoals de uitbraak van klassieke varkenspest in 2006 in Duitsland en blauwtong in 2007. De maatregelen die toen van kracht waren en waarop moest worden toegezien, gingen ten koste van de controle-uren voor dierenwelzijn. De AID heeft inmiddels prioriteit gelegd bij het realiseren van de doelstellingen Varkensbesluit en Legkippenbesluit.

33

Is de motie uit 2006 die de regering verzoekt de mogelijkheden te onderzoeken om verplichte etikettering in te voeren voor de herkomst van de eieren die in voedselproducten zijn verwerkt, al uitgevoerd? Zo neen, waarom niet?

In opdracht van het ministerie van LNV is door het Landbouw Economisch Instituut onderzoek uitgevoerd naar de toekomst van de Nederlandse eiproductenindustrie. Dit rapport is in februari van dit jaar gepubliceerd (G.M.L. Tacken, G. Cotteleer en P.L.M. van Horne, De toekomst van de Nederlandse eiproductenindustrie (ISBN 90–5242–718–6)).

In dit rapport staat de vraag centraal naar de concurrentiepositie van de Nederlandse eiproductenindustrie bij aanscherping van de welzijnsregels (afschaffing legbatterij met ingang van 2012). Ook komt de vraag aan de orde of inkopers van eieren voor de eiproductenindustrie een meerwaarde zien in welzijnsvriendelijk geproduceerde eieren. De conclusie is dat welzijnsvriendelijke eieren pas interessant zijn voor de eiproductenindustrie als ze te verwaarden zijn in het eindproduct. Op dit moment is de vraag van de eierverwerkende industrie naar alternatieve grondstoffen (scharrelen vrije uitloopeieren) nog beperkt.

Waar het gaat om etikettering en de mogelijkheden daartoe, speelt hier hetzelfde probleem als bij vleesproducten. Wel is het zo dat in de Europese Unie een verplichte codering geldt voor tafeleieren, die verwijst naar het houderijsysteem. Dat dit geen problemen geeft in WTO-kader hangt samen met het feit dat handel in verse eieren een zo beperkte actieradius heeft dat handelspartners zich in hun belangen niet geschaad voelen. Handel in eiproducten vindt daarentegen wel op wereldschaal plaats en daar doen zich dan de problemen met verplichte etikettering voor, zoals beschreven in antwoord op vraag 16.

Ik acht het van het grootste belang dat de Europese Commissie de mogelijkheden voor de etikettering van eiproducten betrekt in haar onderzoek ten algemene naar de mogelijkheden van etikettering om redenen van dierenwelzijn. Ik zal er bij de Commissie op aandringen dat zij in haar rapportage duidelijk maakt of en zo ja welke mogelijkheden zij ziet om te komen tot etikettering van producten waarin eieren zijn verwerkt.

34

Wat is de reactie van het kabinet op de adviezen van de Raad voor Dieraangelegenheden (RDA) op gebied van natuurlijke gedragingen?

Het kabinet ziet de adviezen van de Raad voor Dieraangelegenheden als een waardevolle bijdrage aan de ontwikkeling van het beleid ten aanzien van dieren.

35

Hoe denkt het Kabinet de genoemde maatschappelijke kosten door de intensieve veehouderij te verhalen op de boeren, de voedingsmiddelenindustrie, de groot- en detailhandel en of de consumenten?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brief van 21 mei jl. aan uw Kamer over de maatschappelijke kosten en baten van de intensieve veehouderij (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 28 973, nr. 28).

36

Waarom zijn er geen lokale streefdoelen geformuleerd voor het verminderen van de stikstofdeposities rond Natura 2000 gebieden? Hoe denkt het kabinet de kritische depositienormen dan effectief te bereiken?

De Habitatrichtlijn verplicht Nederland ertoe om alle habitattypen en soorten waar het mede verantwoordelijkheid voor draagt (deze staan op een door de Europese Commissie vastgestelde referentielijst voor Nederland) in een gunstige staat van instandhouding te houden of te brengen. Daartoe moeten Natura 2000-gebieden aangewezen worden en instandhoudingdoelstellingen worden geformuleerd.

De instandhoudingdoelstellingen vormen het centrale uitgangspunt van Natura 2000. Deze moeten (op termijn) gehaald worden en daartoe moeten de ecologische condities op orde worden gebracht. Deze condities hebben betrekking op de zuurgraad, de vochttoestand, het zoutgehalte, de voedselrijkdom, de overstromingstolerantie en de grondwaterstand.

Kritische depositiewaarden worden gebruikt als hulpmiddel bij het bepalen van de vereiste ecologische condities met betrekking tot voedselrijkdom en zuurgraad. Deze waarden zijn bekend voor alle Natura 2000-gebieden en voor de habitattypen binnen deze gebieden. Het bereiken van de kritische depositiewaarden is echter geen doel op zich. Het doel van Natura 2000 is het bereiken van de instandhoudingdoelstellingen. Zoals reeds aangegeven in het antwoord op vraag 23, spelen daarbij meer factoren een rol dan alleen stikstofdepositie.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Vendrik (GL), Kant (SP), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), Weekers (VVD), Van Haersma Buma (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Aptroot (VVD), voorzitter, Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Luijben (SP), Van der Veen (PvdA), Kalma (PvdA), Van Gerven (SP), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Cramer (CU), Van Dijck (PVV), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Heijnen (PvdA), Tang (PvdA), Vos (PvdA), ondervoorzitter en Vacature (algemeen).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Van Gent (GL), Roemer (SP), Van der Burg (VVD), Jonker (CDA), Snijder-Hazelhoff (VVD), De Vries (CDA), Van Hijum (CDA), Van Beek (VVD), Boekestijn (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Van der Ham (D66), Gerkens (SP), Vermeij (PvdA), Kuiken (PvdA), Vacature (algemeen), Vacature (CDA), Anker (CU), De Roon (PVV), Irrgang (SP), Thieme (PvdD), Heerts (PvdA), Besselink (PvdA), Depla (PvdA) en Mastwijk (CDA).

Naar boven