A
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 mei 2008
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen
op 9 mei 2008.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal
wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door
ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de
Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 8 juni 2008.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste
lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State
gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen
de op 19 oktober 2006 te Genève totstandgekomen wijziging van
de op 15 november 1975 te Genève totstandgekomen Europese Overeenkomst
inzake internationale hoofdverkeerswegen, met bijlagen (Trb. 2008, 6 en 47).
Een toelichtende nota bij het wijzigingsverdrag treft u eveneens hierbij
aan.
De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.
De minister van Buitenlandse Zaken,
M. J. M. Verhagen
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder
b, van de Wet op de Raad van State).
TOELICHTENDE NOTA
Algemeen
De op 15 november 1975 te Genève totstandgekomen Europese
Overeenkomst inzake internationale hoofdverkeerswegen, met bijlagen, (Trb.
1979, 78) heeft tot doel internationale afspraken te maken over de constructie
en afmetingen van internationale wegen. De wijziging van artikel 9 van de
Overeenkomst beoogt een verduidelijking van dit artikel, dat betrekking heeft
op wijzigingen van de Bijlagen II en III bij de Overeenkomst.
De Werkgroep van het Inland Transport Committee van de Economische Commissie
voor Europa van de Verenigde Naties (ECE/VN) te Genève heeft op 19 oktober
2006 deze wijziging aanvaard.
De wijziging
De Overeenkomst bevat procedures voor de wijziging van de Overeenkomst
zelf, van Bijlage I, en van de Bijlagen II en III. Bij wijziging van de Bijlagen
II en III is het niet duidelijk in hoeverre een Partij, die bezwaar aantekent
tegen een wijziging, uiteindelijk wel of niet wordt gebonden aan die wijziging.
Derhalve heeft Nederland samen met het secretariaat van de ECE/VN een voorstel
tot wijziging van artikel 9, vijfde lid, van de Overeenkomst ingediend, met
het doel de bovenstaande onduidelijkheid weg te nemen. Deze wijziging houdt
in dat toekomstige wijzigingen van de Bijlagen II en III van de Overeenkomst
uitsluitend zullen gelden voor Partijen die geen bezwaar hebben aangetekend.
Wijzigingen van de Bijlagen II en III bij de Overeenkomst behoeven overigens
ingevolge artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking
verdragen niet de goedkeuring van de Staten-Generaal, evenmin als wijzigingen
van Bijlage I.
Koninkrijkspositie
Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, zal de wijziging evenals de
Overeenkomst alleen voor Nederland gelden.
De minister van Verkeer en Waterstaat
C. M. P. S. Eurlings
De minister van Buitenlandse Zaken
M. J. M. Verhagen