31 444 XIII
Jaarverslag en slotwet ministerie van Economische Zaken 2007

nr. 16
VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG

Vastgesteld 30 juni 2008

De vaste commissie voor Economische Zaken1 heeft op 26 juni 2008 overleg gevoerd met minister Van der Hoeven van Economische Zaken en staatssecretaris Heemskerk van Economische Zaken over de Jaarverslagen 2007 Economische Zaken.

Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Kraneveldt-van der Veen

De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken,

De Veth

Stenografisch verslag van een wetgevingsoverleg van de vaste commissie voor Economische Zaken

Donderdag 26 juni 2008

14.30 uur

De voorzitter: Vos

Aanwezig zijn 6 leden der Kamer, te weten:

Aptroot, Gesthuizen, Graus, De Rouwe, Smeets en Vos,

en mevrouw Van der Hoeven, minister van Economische Zaken, en de heer Heemskerk, staatssecretaris van Economische Zaken.

Aan de orde is de behandeling van:

het jaarverslag 2007 van het ministerie van Economische Zaken (XIII) over het jaar 2007 (31444-XIII, nr. 1);

het rapport van de Algemene Rekenkamer bij het jaarverslag 2007 van het ministerie van Economische Zaken (XIII) (31444-XIII, nr. 2);

het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaat van het ministerie van Economische Zaken (XIII) voor het jaar 2007 (Slotwet) (31444-XIII, nr. 3);

het jaarverslag 2007 van het Fonds Economische Structuurversterking (D) (31444-D, nr. 1);

het rapport van de Algemene Rekenkamer bij het jaarverslag 2007 van het Fonds Economische Structuurversterking 2007 (D) (31444-D, nr. 2);

het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaat van het Fonds Economische Structuurversterking (D) voor het jaar 2007 (Slotwet) (31444-D, nr. 3);

de brief van de minister van Economische Zaken d.d. 17 juni 2008 houdende antwoorden op feitelijke vragen over bovengenoemde stukken;

de bevindingen van de staatssecretaris van Economische Zaken op het jaarverslag 2007 van de Consumentenautoriteit (27879, nr. 18);

de Evaluatie PIANo (26966, nr. 5).

De voorzitter:

Ik heet de minister en de staatssecretaris van Economische Zaken van harte welkom bij dit wetgevingsoverleg, alsmede hun medewerkers en het publiek in de zaal. Ook heet ik de Kamerleden van harte welkom.

Onze rapporteur, mevrouw Gesthuizen van de SP-fractie, zal de aftrap verrichten. Zij heeft namens de vaste commissie voor Economische Zaken het rapport opgesteld en zal beginnen met haar inbreng, waarna de minister en de staatssecretaris zullen reageren. Vervolgens is het woord weer aan de Kamerleden.

MevrouwGesthuizen(SP)

Voorzitter. Ik zal een hele berg tekst voorlezen. Mijn tekst is veel langer dan de inbreng van heer Kortenhorst vorig jaar. Ik hoop dus dat ik even de tijd krijg en het niet hoef af te raffelen.

Als rapporteur van de vaste commissie voor Economische Zaken zal ik in mijn bijdrage hier de jaarverslagen van het ministerie van Economische Zaken en het Fonds Economische Structuurversterking becommentariëren. Als rapporteur zal ik mij niet uitlaten over de politieke kant van de zaak, maar louter ingaan op de kwaliteit van de jaarverslagen. Bij de voorbereiding van deze taak ben ik ondersteund door de staf van de vaste commissie voor Economische Zaken, alsmede door de leden van het Bureau Onderzoek en Rijksuitgaven, waarvoor namens de hele commissie dank.

Er is een aantal kritische opmerkingen te plaatsen bij de jaarverslagen, maar er is ook een aantal zaken die een compliment verdienen. De Rekenkamer oordeelt helder en positief over de rechtmatigheid. Zij heeft voor 2007 geen belangrijke fouten en onzekerheid in het jaarverslag geconstateerd. De uitgavenverplichtingen en ontvangsten in 2007 zijn in lijn met de wet- en regelgeving geweest. De weergave hiervan in het jaarverslag 2007 is voldoende.

Wel heeft de Rekenkamer kritiek op een aantal zaken die onder de bedrijfsvoering van het ministerie vallen. Dit zijn het toezicht op de EFRO-gelden en op de intermediaire organisaties die onder het ministerie van Economische Zaken vallen. De minister heeft een nationaal actieplan opgesteld voor de EFRO-gelden – in 2006 constateerde de Europese Commissie dat Nederland tekortschoot in het beheer van de gelden en gaf Nederland een gele kaart – dat uit twee delen bestaat: ten eerste verbetermaatregelen voor het controle- en beheersysteem en ten tweede aanvullende informatie over en hercontrole op de projecten uit de periode 2000-2006. Over beide maatregelen is aan de Kamer gerapporteerd.

Ten aanzien van de verbetermaatregelen in het beheer- en controlesysteem blijkt uit audits dat er bij elk programma een of meer actiepunten nog niet volledig zijn uitgevoerd. Met iedere managementautoriteit zijn verbeterafspraken gemaakt, maar omdat nog geen reviews zijn uitgevoerd ten aanzien van deze afspraken, valt volgens de Rekenkamer nog niet met zekerheid te zeggen of de verbeteringen zijn ingevoerd en of deze werken.

De minister van Economische Zaken meldt over de aanvullende controle 2000-2006 dat deze een gunstiger foutenpercentage opleverde dan het foutenpercentage van de Europese Commissie, namelijk 2,9. De Rekenkamer merkt op dat in dit foutenpercentage in ieder geval niet zijn meegenomen: de fouten in grote projecten waarin zich een gemiddeld foutenpercentage van 13,1 voordoet, de fouten bij aanbestedingen onder de Europese drempels en een al langer bestaand discussiepunt over het BTW-Compensatiefonds. Deze discussie gaat over het declareren van btw door provincies en gemeenten die nationaal al worden gecompenseerd door het BTW-Compensatiefonds. Volgens de Rekenkamer bestaat hierdoor een groot risico dat het gepresenteerde foutenpercentage te gunstig is ingeschat. Een gedetailleerde toelichting op het waarom van deze afwijkende berekeningswijze ontbreekt. Hierbij moet ook in het oog worden gehouden dat uiteindelijk de berekeningswijze in de relevante Europese verordeningen de doorslag geven en niet de Nederlandse interpretaties en varianten daarop. De Europese Commissie voert op dit moment een hercontrole uit. Kan de minister de verschillen in meetmethoden tussen het ministerie van Economische Zaken en de Europese Commissie dus verder toelichten?

Voor het beheer van de EFRO-gelden is gekozen voor een regionale structuur. De provincies treden op als beheer- en betaalautoriteit. Dit wijkt af van bijvoorbeeld het Europees Sociaal Fonds, waarbij na eerdere problemen is gekozen voor een gecentraliseerd management. Voor de nieuwe programmaperiode 2007-2013 is gekozen voor een zeer beperkte centralisatie. Er zijn een gecentraliseerde certificeringsautoriteit en een auditautoriteit. De managementautoriteiten zijn nog steeds decentraal, maar werken nu op basis van een gedelegeerde bevoegdheid. Dit vergroot de sturingsmogelijkheden van de minister. Kan de minister een nadere toelichting op de nieuwe managementstructuur?

De Rekenkamer constateert dat het ministerie van Economische Zaken op verschillende punten zijn toezicht op intermediaire organisaties onvoldoende heeft vormgegeven. De minister is het niet eens met deze constatering, getuige haar reactie op het rapport van de Rekenkamer. Dit komt onder andere, zoals de minister aangeeft, doordat het toezichtkader dat het ministerie van Economische Zaken hanteert, niet van toepassing is op intermediaire organisaties die alleen subsidie ontvangen, bijvoorbeeld TTI en GTI. De Rekenkamer wijst erop dat deze organisaties wel in het toezichtkader van Economische Zaken worden genoemd en ook passen binnen dit kader. Dit is dus een twistpunt. Het zijn organisaties waarmee Economische Zaken een structurele en langdurige relatie onderhoudt, die ook worden gefinancierd. Wat is de afweging om intermediaire organisaties die worden ingeschakeld om beleidsdoelstellingen van het ministerie te realiseren en die subsidie ontvangen, niet onder het toezichtkader van Economische Zaken te plaatsen? Worden deze organisaties wel genoemd in het toezichtkader van Economische Zaken, zoals de Rekenkamer beweert? Zo ja, hoe is dit dan te verklaren? Waarom geeft de minister geen invulling aan de aanbeveling van de Rekenkamer om het toezichtbeleid toe te passen op alle in het toezichtbeleid genoemde intermediaire organisaties?

Tot zoverre, voorzitter, de punten die vallen onder de rechtmatigheid en de bedrijfsvoering.

Wat de kwaliteit van het jaarverslag betreft valt veel te zeggen over de doelen en de prestaties die worden genoemd in het verslag. Bij de beleidsprioriteiten voor 2007 wordt in het jaarverslag in een overzichttabel een duidelijke link gelegd met de voor Economische Zaken relevante doelstellingen uit het beleidsprogramma van dit kabinet. Een duidelijk pluspunt dus voor dit jaarverslag. De doelstellingen uit het beleidsprogramma van het kabinet voor Economische Zaken worden echter niet geconcretiseerd. Dit terwijl wel was afgesproken dat een en ander toetsbaar, dat wil zeggen: specifiek, meetbaar en tijdgebonden, zou worden geformuleerd en tevens zou worden gekoppeld aan de begrotings- en verantwoor­dingscyclus. Ik geef een aantal voorbeelden. Doelstelling 12 is het versterken van de internationale reputatie van Nederlandse wetenschappelijke instellingen en onderzoekstellingen. Welke concrete versterking van de internationale reputatie van Nederlandse wetenschappelijke instellingen wordt nagestreefd? Doelstelling 17 is een slagvaardige aanpak van de economische ontwikkeling in top- en grensregio's. Wat wordt verstaan onder slagvaardig en hoe wordt dat gemeten? Zal de minister in de begroting voor 2009 de voor haar ministerie relevante, maar nog abstracte beleidsdoelstellingen uit het beleidsprogramma nader vertalen? Zal zij aangeven wat haar bijdrage aan de verschillende doelstellingen precies is, in toetsbare doelstellingen en met duidelijke prestatie-indicatoren?

Volgens de Rekenkamer kan het kabinet niet worden aangesproken op het werk ten aanzien van de doelstelling om het innovatieve vermogen van de Nederlandse economie te versterken. De Rekenkamer zegt immers dat een goede probleemanalyse en scherp afrekenbare doelstellingen ontbreken. Hoe kan de Kamer de minister afrekenen op de innovatiedoelstelling uit het beleidsprogramma van dit kabinet? Is de minister bereid om toe te zeggen dat in de begroting voor 2009 wel toetsbare prestatie- en effectindicatoren zullen worden opgenomen?

Het ontbreken van prestatie- en effectindicatoren is op meer punten aan de orde. In het jaarverslag 2007 is een verbetering te zien ten opzichte van 2006 in het opnemen van informatie over de effecten van beleid en de daarvoor geleverde prestaties of het uitleggen waarom het niet mogelijk is. Dat is een positief punt. Wanneer wij echter de begroting voor 2008 bezien, valt direct op dat nog slechts voor minder dan de helft van beleid informatie wordt opgenomen over de operationele doelstellingen. Met andere woorden, in het jaarverslag over 2008 zal waarschijnlijk op een veel lager niveau verantwoording kunnen worden afgelegd over bereikte effecten en de daarvoor geleverde prestaties. De commissie vindt dit een onwenselijke ontwikkeling. De oorzaak hiervoor is gelegen in het feit dat in plaats van prestatie- en effectindicatoren in de begroting en het jaarverslag steeds meer kengetallen worden opgenomen. Het verschil tussen de twee geeft meteen het probleem weer. Een prestatie- of effectindicator geeft informatie over de mate waarin de beleidsprestatie geleverd wordt respectievelijk de beleidsdoelstelling wordt bereikt als gevolg van het gevoerde beleid. Een kengetal geeft andere relevante informatie over het doel of het beleidsterrein, zonder een directe relatie te leggen met het gevoerde beleid. Aan prestatie- en effectindicatoren worden daarom ook streefwaarden gekoppeld. De minister kan erop worden afgerekend als de streefwaarden niet worden gehaald. Aan kengetallen worden geen streefwaarden gekoppeld. In sommige gevallen noemt het ministerie wel streefwaarden en spreekt dan van een ambitie in plaats van een streefwaarde. Als deze trend doorgezet wordt, zal het jaarverslag in de toekomst steeds minder inzicht geven in de beoogde beleidsdoelen en prestaties. Ter illustratie: in het jaarverslag 2007 staan veertig kengetallen zonder streefwaarden, zeventien prestatie-indicatoren met streefwaarden en negen prestatiegegevens.

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft in 2007 en in 2006 tijdens de behandeling van de jaarverslagen, dus de jaarverslagen over 2005 en 2006 – om betere prestatie- en effectindicatoren gevraagd. De minister heeft daarop ook toegezegd, hiervoor een project te ontwikkelen.

De minister verdedigt de ontwikkelingen door te wijzen op het voorwaardenscheppende karakter van haar beleid, dat erg gevoelig is voor externe ontwikkelingen, waardoor zij niet resultaatverantwoordelijk is, maar slechts systeemverantwoordelijk. Uiteraard staat alle beleid bloot aan externe, soms autonome ontwikkelingen en is het niet makkelijk en soms onmogelijk om goede effectindicatoren te ontwikkelen. In dat geval worden bewindspersonen geacht in ieder geval prestatie-indicatoren op te nemen, waarvan aannemelijk wordt gemaakt dat zij een bijdrage leveren aan de doelstellingen van het beleid.

Wat zijn de resultaten van het project dat de minister in 2006 heeft opgestart om nieuwe indicatoren en kengetallen op te stellen voor de begroting en de verantwoording? Is de uitkomst dat steeds meer prestatie- en effectindicatoren verdwijnen ten gunste van niet afrekenbare kengetallen zonder ambitie of streefwaarden? Wat betekent dit voor de afrekenbaarheid van het beleid van de minister? Op welke wijze moet de Kamer zich op basis van kengetallen een oordeel vormen over de resultaten van het beleid? In hoeverre verschilt het beleid van het ministerie van Economische Zaken met dat van andere ministeries, waardoor het gerechtvaardigd is om minder prestatie- en effectindicatoren op te nemen in de begroting? Op welke wijze zal de minister de opmerkingen van de Rekenkamer op het punt van het teruglopen van de afdekking van het beleid met prestatie- en effectindicatoren en daarmee de afrekenbaarheid van het beleid meenemen in de begroting voor 2009? En kan de minister bij de begroting 2009 in een aparte brief aangeven welke afwegingen zij per beleids­doelstelling heeft gemaakt bij de keuze voor het opnemen van effect- en prestatie-indicatoren of kengetallen?

Ook op het punt van de beschikbaarheid en consistentie van gegevens blijft er een probleem bestaan. De grafiek in het rapport van de Rekenkamer op pagina 40 laat zien dat het soort en het aantal indicatoren voor bijvoorbeeld beleidsartikel 2 elk jaar wijzigt sinds 2004. Afwisselend wordt gewerkt met prestatie-indicatoren, kengetallen zonder streefwaarden, indicatoren met streefwaarden et cetera. Het spreekt voor zichzelf dat dit het evalueren van beleid en de effecten daarvan sterk bemoeilijkt. Wat is de reactie van de minister op de conclusie van de Rekenkamer dat de consistentie van indicatoren en de, soms niet tijdige, beschikbaarheid van prestatiegegevens in het jaarverslag niet optimaal zijn? Kan de minister in het bijzonder nog eens ingaan op de sterke wisseling in indicatoren die de Rekenkamer in de afgelopen jaren signaleert voor operationele doelstelling 2.2: meer bedrijven die meer technologische kennis ontwikkelen en benutten? Welke verbeteringen in consistentie van indicatoren ziet de minister voor zich in de begroting en het jaarverslag van EZ in de nabije toekomst?

Een ander punt dat al veel vaker aan de orde is geweest, betreft de beleidsconclusies in het jaarverslag. Het moge duidelijk zijn dat de Kamer bij de evaluatie van het beleid niet kan zonder beleidsconclusies. Kamer en regering hebben hierover dan ook afspraken gemaakt. De enige echte beleidsconclusie die echter wordt getrokken in het jaarverslag 2007 is: de resultaten in 2007 vormen een goede basis om doelstellingen met kracht invulling te geven. Hierdoor is het uiterst lastig voor de Kamer om het debat met het kabinet over de conclusies van het beleid aan te gaan. Natuurlijk halen Kamerleden hun informatie uit veel meer bronnen dan het jaarverslag, maar feit is dat het jaarverslag wordt gepresenteerd als het document dat als basis dient voor een goede evaluatie van het beleid en de effectiviteit daarvan. De vraag is dan ook: wil men eigenlijk wel conclusies trekken? Op deze manier krijgt de minister geen feedback vanuit de Kamer. Dat lijkt ons een gemiste kans. Immers, met de argumentatie vanuit de Kamer zal zij ook sterker staan bij de voorbereidende gesprekken die gevoerd worden in het kabinet over de begroting straks. Ook moet voor het leren van in het verleden gemaakte fouten, het inzien van effecten en gevolgen van beleid en het hiermee beter kunnen afstemmen van beleid voor de toekomst toch essentieel zijn om gedegen conclusies te trekken.

Op de beleidsprioriteiten van EZ zijn sommige van de beoogde resultaten behaald. Wat vindt de minister daar nu van? Wordt het beleid voortgezet of aangepast? Op andere doelstellingen lopen de resultaten achter bij de beoogde uitkomsten, bijvoorbeeld de positie van Nederland op het European Innovation Scoreboard en het aantal contactmomenten met ConsuWijzer. Wat vindt de minister van dergelijke ontwikkelingen? Welke conclusies voor het beleid wil zij daaruit trekken? Wat wordt haar inzet bij de Voorjaarsnota nu en de begroting straks in september? Waarom wordt opnieuw nergens in het jaarverslag echt concreet aangegeven of en zo ja, welke beleidsconclusies worden verbonden aan de bevindingen uit het jaarverslag 2007? Met de motie-Vendrik heeft de Kamer al enkele jaren geleden uitgesproken dat dit expliciet moet worden gedaan in de jaarverslagen, terwijl dit ook onderdeel is van de afspraken die de Kamer begin dit jaar heeft gemaakt met het kabinet over verbeteringen in de begrotings- en verantwoordingscyclus. In sommige jaarverslagen van andere departementen worden hiertoe al duidelijke aanzetten gedaan. Kan de minister toezeggen dat in het jaarverslag 2008 wel beleidsmatige conclusies op de beleidsprioriteiten en op de beleidsartikelen worden opgenomen conform de afspraken?

De voorzitter:

Ik dank de rapporteur namens de commissie en ik geef het woord aan de minister. Of heeft zij behoefte aan schorsing?

MinisterVan der Hoeven

Voorzitter. Het is heel eenvoudig. Ik ben ook Kamerlid geweest en ik weet dus hoe het werkt met de commissie voor de Rijksuitgaven. Ik bedank mevrouw Gesthuizen voor haar woorden. Het is echter verstandig als wij nu even schorsen. Er is een veelvoud aan vragen op mij afgevuurd. Ik zal voor de beantwoording dan ook zeker een half uur nodig hebben.

De voorzitter:

De suggestie van mevrouw Smeets is om nu eerst de andere Kamerleden het woord te geven en vervolgens wat langer te schorsen. Ik zie dat dit akkoord is.

Het woord is aan de heer Aptroot.

De heerAptroot(VVD)

Voorzitter. Ik dank mevrouw Gesthuizen voor het werk dat zij heeft verzet. Dat waren inderdaad veel vragen en kritische punten. Dat is echter een gevolg van de afspraak. Eén Kamerlid kijkt immers naar het jaarverslag en de systematiek. Dat maakt het voor mij natuurlijk gemakkelijker. Ik hoef die vragen immers niet meer te stellen. Dat geldt ook voor de andere woordvoerders.

Tegen de bewindslieden en de ambtenaren van het departement zeg ik het volgende. Natuurlijk hebben wij nog wensen. Dat gaat vooral over de inzichtelijkheid en de vraag hoe wij goede indicatoren en prestatiemetingen krijgen. De financiële boekhouding is echter op orde bij het ministerie van EZ. Dat kunnen wij echter niet van alle ministeries zeggen. Als lid van deze commissie ben ik, als VVD-woordvoerder economische zaken, blij dat er heel veel positiefs te melden is, naast de terecht genoemde verbeterpunten. Hopelijk wordt aan die laatste hard gewerkt.

Ik heb de volgende wens. Ik ben zelf nog ondernemer geweest en ik lees vaak jaarverslagen van het bedrijfsleven. Als ik jaarverslagen van bedrijven, beursgenoteerde fondsen en mkb-bedrijven doorworstel, mis ik twee pagina's met de kengetallen van de laatste tien jaar. Dat geeft de lezer een snelle doorkijk op wat er in de organisatie gebeurt. Ik zou het gaaf vinden als het ministerie van EZ daarmee komt. Dan kunnen lezers zien hoe de formatie zich heeft ontwikkeld, wat op welke terreinen is uitgegeven en welke prestaties en producten geleverd zijn. Ik weet dat het lastig is. Ik zou echter graag zien dat er een poging wordt gewaagd. Dat kan een voorbeeld voor de hele overheid zijn. Als het lukt, denk ik dat veel meer mensen geïnteresseerd raken in wat het ministerie doet.

Ik word als woordvoerder-EZ aangevallen op wat EZ eigenlijk voorstelt. Dat moeten ook de bewindslieden zich aantrekken. Ik kom er dan niet mee door te wijzen op de Aanbestedingswet, de Telecomwet en het al of niet vrijmaken van de postmarkt. De mensen zeggen dan dat het onze formele taken zijn. Waar zit EZ middenin de samenleving, waar hebben ministerie, bewindslieden en commissie invloed op de samenleving en maken zij die beter voor de Nederlanders? Ik vind het weleens moeilijk om dat te verwoorden. Dat komt deels omdat EZ om iets te bereiken altijd andere ministeries nodig heeft. Ik heb bij de begrotingsbehandeling al gezegd het EZ-geluid luider te willen horen en niet alleen op het typische EZ-terrein. EZ reguleert immers maar een beperkt aantal sectoren. Ik ben bijvoorbeeld blij als ik in de krant lees dat de minister van EZ verlaging van WW-premies belangrijk vindt voor ondernemers. Ik wil de minister echter ook horen over verhoging van het tempo van aanleg van infrastructuur. Ik wil dat de meerwaarde van EZ, door brutale en luidruchtige bewindslieden verwoord, beter naar voren komt. Wij moeten laten zien dat eerst de boterham verdiend moet worden voordat de leuke dingen aan bod komen. Ik vind dat EZ het ministerie moet zijn, en de minister en de staatssecretaris de bewindslieden, waarvan iedereen in de toekomst zegt dat die ertoe doen. Als het daar goed gaat, komt de rest ook wel aan bod.

Ik heb nog een vraag over de innovatievouchers, waarover ik zeer verontrust ben, omdat op 1 juni 2008 nog maar de helft van de een jaar eerder verstrekte innovatievouchers was ingewisseld. De cijfers zijn goed, er is denk ik dus wat aan de hand. Kan worden toegelicht waarom dat inwisselen niet lukt of kunnen wij er bijvoorbeeld dit najaar wat nadere informatie over krijgen en elkaar dan bijpraten? We geven ze uit, maar ze worden niet ten gelde gemaakt. Daar zit dus iets mis.

Mijn een na laatste onderwerp is SenterNovem, waarvan de personele kosten 40% hoger zijn uitgevallen dan was begroot. Er zijn 250 fte bij gekomen, want ze hebben zoveel meer werk. Als ik dan bedrijven spreek die met SenterNovem te maken hebben, dan krijg ik nauwelijks iets positiefs te horen, maar gelukkig wel over heel veel andere onderdelen van het Rijk, ook over zaken waar EZ mee te maken heeft. Ik wil daar nu eens echt kritisch over praten. Ik heb er in de fractie over gesproken en wij hebben de indruk dat als wij de regelingen wat vereenvoudigen en de bezem door SenterNovem halen, de formatie waarschijnlijk wel met de helft kan worden verminderd. Eerlijk gezegd willen wij daar ook naar toe, want het is een grote bureaucratische organisatie, er komen steeds meer mensen bij, het gaat steeds slechter en daar moeten wij echt ingrijpen. Zijn de bewindslieden daartoe bereid of zijn ze bereid om eens kritisch naar die organisatie te kijken en ons daar dit najaar over te rapporteren?

Gelet op de tijd laat ik mijn laatste puntje maar vallen.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Smeets.

MevrouwSmeets(PvdA)

Moeten wij ons aan een bepaalde tijd houden?

De voorzitter:

Wij hadden zo'n beetje gedacht aan drie minuten per fractie want de rapporteur heeft al heel veel ingebracht.

MevrouwSmeets(PvdA)

Ik dacht dat wij in een wetgevingsoverleg niet aan tijden gebonden waren.

De voorzitter:

Laten wij er dan in ieder geval naar die drie minuten streven!

De heerAptroot(VVD)

Wij moeten ons in ieder geval wel aan die twee uur houden!

De voorzitter:

Inderdaad is deze bijeenkomst om half vijf afgelopen, daarom moeten wij toch proberen het snel te doen.

MinisterVan der Hoeven

Bovendien hebt u zelf een ander overleg met mij bepaald, dus...

MevrouwSmeets(PvdA)

Dan allereerst dank aan de rapporteur voor haar uitgebreide en uitstekende inbreng. De PvdA deelt de zorgen die zij heeft verwoord, maar ik wil mij ook aansluiten bij de woorden van de heer Aptroot en ook complimenten uitdelen voor onderdelen waarop het zeker heel goed gaat.

Ik dank de minister ook voor de uitvoerige beantwoording van de schriftelijke vragen – de helft daarvan was van de PvdA – en ook dank voor de uitgebreide economische analyse die zij heeft gegeven. Prima om daarin als ministerie van Economische Zaken voorop te lopen.

Ik zal mij beperken tot twee onderwerpen, innovatie en kenniswerkers. Een punt van zorg is wat ons betreft toch de innovatie. De regering geeft aan dat de doelstelling om in de top vijf te komen van de European Innovation Scoreboard niet gemakkelijk haalbaar zal zijn. De minister zegt zelfs dat wij innovatievolger zijn en geen innovatieleider. Ook de Lissabon-doelstelling zal vermoedelijk niet worden gehaald. Dat alles baart ons wel zorgen.

De WRR schrijft in een recent rapport over innovatiesubsidies dat die vooral naar grotere bedrijven gaan, maar de minister spreekt dat tegen. Volgens haar gaat 71% van die 621 mln. aan innovatiesubsidies juist naar het mkb-bedrijf. Nu komt er nog een officiële kabinetsreactie op dat rapport en ook nog een uitgebreid overleg, maar wellicht is het goed om nu even op deze tegenstelling in te gaan.

De innovatieprestatiecontracten waarvan wij veel verwachten, lijken moeizaam op gang te komen, evenals de projecten vanuit de seed-regeling. Kan de minister aangeven wat daaraan ten grondslag ligt?

De heer Aptroot heeft al gesproken over de innovatievouchers.

Wij hebben inmiddels ook de Industriebrief gekregen waarin wordt aangegeven dat daarvoor 200 mln. wordt uitgetrokken. Welk deel is nu echt voor innovatie en welk deel voor kredieten of voor subsidies om toch te proberen om in die top vijf van de scorebord terecht te komen?

De kenniswerkers zijn een punt van zorg voor mijn fractie. Het blijkt namelijk niet zo eenvoudig voor het bedrijfsleven om hoogwaardig opgeleide medewerkers het land in te krijgen. In de Industriebrief wordt de conclusie getrokken dat de beschikbaarheid van goed personeel een punt van zorg is van de bedrijven. In de feitelijke vragenronde is de minister hierop ingegaan, maar zij gaf vooral procedurele antwoorden. Ik hoor daarom graag alsnog wat wij voor de toekomst mogen verwachten. In het Financieel Dagblad van vorige week donderdag staat dat de regelingen volgens de minister niet soepel genoeg lopen. Overigens wees ook de SER in 2007 op dit probleem en hij adviseerde daarbij om ons "nee, tenzij" te veranderen in "ja, mits".

Tijdens werkbezoeken word ik ook vaak op dit probleem gewezen. Onlangs zei men mij bijvoorbeeld op de Universiteit Twente dat het heel moeilijk is om topstudenten binnen te halen uit landen als China, India en Indonesië. Verder zei een hoogleraar uit India die onder de periodieke meldplicht valt, dat hij dat vreselijk vond en dat het in andere landen heel anders gaat. Wijken wij inderdaad zo sterk af van onze buurlanden? En op welke punten kunnen wij de procedure vereenvoudigen en versnellen? Zijn er verder nog onbenutte mogelijkheden?

In de Industriebrief noemt de minister het dienstverle­ningspakket. Wat houdt dat in? Wat heeft dat pakket ons precies te bieden?

De borgstellingsregeling voor de scheepvaart wordt opnieuw niet vergoed. De minister geeft dan ook aan dat het goed gaat met de scheepvaart. Gelukkig maar, maar waarom dan deze regeling? Is het niet mogelijk om het geld van deze regeling over te hevelen naar de BBMKB-regeling?

De heer Crone heeft een motie ingediend over het niet-afsluiten in de wintermaanden van mensen die hun rekening niet hebben betaald. Het is positief dat nu is geconstateerd dat er geen sprake is van wanbetaling of een plotselinge toename van het aantal afsluitingen. Het heeft blijkbaar gewerkt.

De heerDe Rouwe(CDA)

Voorzitter. Ik bedank mevrouw Gesthuizen voor haar inbreng namens de commissie. Haar toon was vriendelijk, maar haar inhoud was stevig. Mijn fractie kan zich daarbij aansluiten.

Het gaat goed met de economie van Nederland, maar het gaat minder goed met het jaarverslag van EZ. De economie groeit met 3,5%, de uitvoer met 6,4% en de bestedingen met 2,1%. En er waren in 2007 ook nog eens 70.000 werkelozen minder. Ik ben ook tevreden over een aantal onderdelen van het ministerie. De minister heeft namelijk bijgedragen aan de realisatie van deze mooie cijfers.

Begin 2008 is de Innovoucher van start gegaan met 20 mln. extra. Ook de borgstellingsregeling is in 2007 uitgebreid tot 730 mln. en kan nu ook aangewend worden voor internationaal ondernemen. Ten slotte heeft het wetsvoorstel Markt en Overheid, dat gedragsregels bevat voor overheden die markten betreden, ervoor gezorgd dat ondernemers beschermd worden tegen oneerlijke concurrentie.

Mijn fractie is kritisch over de vermindering van de administratieve lasten. Het kabinet ligt nog niet op de goede koers om de administratieve lasten aan het einde van deze periode met 25% terug te dringen. Hierover hebben wij reeds uitgebreid gediscussieerd met de staatssecretaris. Ik vraag nu toch ook de minister om haar volle aandacht te geven aan het werk dat nodig is om deze kerndoelstelling van het kabinet te realiseren. Ik ben van eenvoudige komaf, maar afgelopen jaar hebben wij 4% weten te regelen. En ik kan de minister wel zeggen: 4 keer 4 is geen 25%. Graag een reactie van de minister.

De CDA-fractie vindt het innovatiebeleid van groot belang. Nederland scoort goed bij de publieke R&D-uitgaven, maar slecht bij de private R&D-uitgaven. Het Europese doel om in 2010 3% van het BNP aan R&D uit te geven ligt niet binnen handbereik, ondanks de WBSO, een wet die goed werkt en van een steeds groter budget wordt voorzien. Het is daarom zorgwekkend dat het kabinet volgens de Algemene Rekenkamer niet kan worden aangesproken op de doelstelling voor innovatie, omdat toetsing niet goed mogelijk is. Ook in een voorgaand wetgevingsoverleg zijn hierover opmerkingen gemaakt, alsmede over de afstemming ervan en de verantwoording van toetsbare prestaties. Wij zien helaas nog geen verbeteringen. De ambitie kan wat dat betreft omhoog en de regeldruk kan omlaag.

Vandaag staat ook het jaarverslag van de Consumentenautoriteit en de reactie hierop op de agenda. Ik wil hierover nog een enkele opmerking maken. De staatssecretaris wil de Consumentenautoriteit niet verzelfstandig­heden. Mijn fractie begrijpt dat dit tijd nodig heeft en dat de staatssecretaris de organisatie dicht bij zich wil houden. Anderzijds is het vreemd dat de staatssecretaris nu verantwoordelijk is voor het beleid, de uitvoering, het toezicht, de handhaving en mogelijke boetes via de Consumentenautoriteit. Dit zijn in onze ogen te veel bevoegdheden inéén hand. De CDA-fractie wil van de staatssecretaris graag een tijdpad zien voor de verzelfstandiging van de Consumentenautoriteit. Gesteld moet worden dat wij heel tevreden zijn met de Consumen­tenautoriteit. De resultaten zien er erg goed uit en wij vinden echt dat het eerste jaar een dikke pluim moet opleveren voor deze autoriteit.

De heerAptroot(VVD)

Als wij de Consumentenautoriteit verzelfstandigen, krijgen wij weer een toezichthouder en de heer De Nerée tot Babberich zegt steeds dat er wat moet gebeuren aan de explosie van kosten en mensen bij toezichthouders. Zou het dan niet beter zijn om de Consumentenautoriteit bij de NMa onder te brengen, zoals de VVD-fractie eerder voorstelde?

De heerDe Rouwe(CDA)

Deze discussie snijd ik niet aan. Ik merk alleen op dat de staatssecretaris wel heel veel verschillende bevoegdheden in één hand heeft, waarvan wij zeggen: zorg ervoor dat hierin een scheiding komt.

De voorzitter:

Kunt u afronden?

De heerDe Rouwe(CDA)

Nee, ik heb nog...

De voorzitter:

Ja, maar dat kan niet.

De heerDe Rouwe(CDA)

Het blijft een wetgevingsoverleg, maar ik zal proberen om mijn punten sneller te maken.

De voorzitter:

U kunt misschien ook wat schrappen.

De heerDe Rouwe(CDA)

Ja, dat ga ik doen.

Vanuit consumentenoogpunt wil ik twee punten aanstippen die de verlengde garanties betreffen. Bedrijven geven een garantie van bijvoorbeeld vijf jaar, maar dit kan heel goed een sigaar uit eigen doos zijn. En extra garantie kan heel goed zijn, maar de wet schrijft voor dat je gewoon een deugdelijk product moet kunnen leveren. De garantieperiode van twee jaar bestaat wel, maar is een minimumtermijn volgens het Europese consumentenrecht. Nederland heeft ervoor gekozen, consumenten een hogere bescherming te bieden. Bij ons duurt de garantietermijn zolang een product normaal gesproken mee moet gaan, en dat kan best vijf jaar of langer duren. Dit betekent dat bedrijven soms een extra bedrag in rekening brengen, zonder dat hier een extra prestatie tegenover staat. Wat wil de staatssecretaris doen om deze misleiding tegen te gaan?

Mijn laatste punt betreft de keuze om te betalen voor consumenten. Dit is een andere ergernis. Bedrijven kunnen een extra hoog bedrag in rekening brengen als een consument niet via automatisch incasso wil betalen. Ik geef hiervan een heel concreet voorbeeld. Als je via internet een telefoon wilt kopen en je laat deze opsturen, dan moet je €7,50 aan portokosten betalen. Dat is heel begrijpelijk. Als je vervolgens belt met een organisatie, blijk je de telefoon ook te kunnen ophalen. De kosten vervallen dan. Bij de kassa moet je echter €7 extra betalen aan administratiekosten. Ik heb hiervan een concreet voorbeeld van een willekeurige telefoonshop hier op de hoek, waar je dit ook ziet. Je kunt via internet bestellen en dan worden deze portokosten in rekening gebracht. Kom je ter plaatste aan, dan moet je alsnog de kosten betalen. Ik wil heel graag dat de staatssecretaris dit onderzoekt en beziet zich dit verhoudt tot bijvoorbeeld de Warmtewet waarin wij dit soort dingen verboden hebben en een goede regeling kennen. Graag een reactie van de staatssecretaris.

De heerGraus(PVV)

Voorzitter. Ik heb ook vlug het een en ander geschrapt; ik zal mij beperken tot de hoofdpunten.

Ik steun de heer Aptroot die zegt dat de hele meerwaarde van het ministerie van EZ – ik wil het nog wat verbreden – niet altijd geheel duidelijk is. Ik weet dat mijn fractieleider onder andere in zijn boek heeft gepleit voor het afschaffen van het ministerie van EZ en voor het verdelen van de weinige kerntaken onder de andere ministeries. Dit zou een hoop besparen, ook voor de belastingbetaler. Ik vind sowieso de jaarverslagen van alle ministeries waarmee ik als woordvoerder te maken heb, bijzonder onduidelijk zijn. Vaak kom je er geen wijs uit. Je moet ambtenaren van het ministerie zelfs oproepen om tekst en uitleg te geven, terwijl juist mensen met onze opleiding en ervaring dit zo zouden moeten kunnen begrijpen.

Het is vandaag al gezegd; de economie groeit, de export groeit, maar wat heeft de burger hiervan gemerkt? Eigenlijk vrijwel niets.

Energie is belangrijk voor de toekomst. De afgelopen jaren hebben wij het hierover veel gehad. In het jaarverslag staat dat energie duurzaam moet zijn. Waarom wordt in het kader van energievoorzieningszekerheid, betaalbaarheid, onafhankelijkheid van andere landen en het CO2-reductieplan niet ingezet en omgebogen naar de CO2-vrije en betaalbare kernenergie? Ik heb helemaal niets met het CO2-reductieplan, omdat ik er helemaal niet in geloof, maar als je dan toch die kant uit wil gaan... Er wordt iedere keer gezegd dat er afspraken zijn gemaakt, maar desnoods moet het kabinet dan maar vallen en moet er maar iets nieuws komen. Het kan niet dat de burgers de dupe worden, afhankelijk worden en dat wij dadelijk onbetaalbare windenergie krijgen. Dit is ogenschijnlijk goedkoop en milieuvriendelijk, maar dat is het uiteindelijk helemaal niet. Het is een van de duurste vormen van energie. Waarom wordt er niet meer onderzoek naar gedaan? Ik heb een zeer sympathieke motie ingediend over onderzoek naar de haalbaarheid van de OPAC. In de ons omringende landen is het gewoon de toekomst. Waarom lopen wij daar weer in achter? Ik wil daar toch op terugkomen, want in de jaarverslagen wordt er naar verwezen, zonder dat er iets mee gedaan wordt.

Ten aanzien van de liberalisering van de postmarkt wil ik mijn hulde voor de staatssecretaris uitspreken, want daar verloopt alles naar onze wens. Ik moet eerlijk zeggen dat hij dat compliment heeft verdiend.

Uit de jaarverslagen blijkt dat de miljoenen die aan innovatie zijn uitgegeven, niets tot weinig hebben toegevoegd. Dat is eerder al voorspeld en die voorspelling komt keer op keer uit. Sterker nog: Nederland scoort benedengemiddeld. Dat is natuurlijk een schande als je ziet wat wij er allemaal in investeren met het geld van onze burgers, waarvoor wij hier uiteindelijk zitten. Telkens worden dezelfde verliezen afgewenteld op de belastingbetaler. Hetzelfde geldt voor de SDE. De doelstellingen worden niet behaald, ondanks miljoenensubsidies. De doelen ten aanzien van verlaging van de administratieve lasten worden ook niet gehaald.

Ik ben niet bij de procedurevergadering geweest, maar mogelijk kunnen wij nog wel moties indienen in de tweede termijn. Ik moet natuurlijk ook met oplossingen komen. Ik ben natuurlijk van de toren aan het blazen, maar ik zal dadelijk drie sympathieke moties indienen om een en ander te bereiken. Ik hoop dat ik daar de kans voor krijg.

MevrouwGesthuizen(SP)

Voorzitter. Het dossier post, waarover ook de heer Graus sprak, is het afgelopen jaar een zeer belangrijk dossier geweest. Hoewel de beslissing van de staatssecretaris om niet over te gaan tot liberalisering vooralsnog niet in 2007 is gevallen, wil ik hier toch zeggen dat ik erg blij ben dat hij die beslissing uiteindelijk wel heeft genomen. Volgens het jaarverslag Economische Zaken is het indienen van het wetsvoorstel Postwet in 2007 voltooid. Dat is waar. Toch heeft de staatssecretaris nu het verstandige standpunt ingenomen dat wij niet op de huidige voet verder kunnen gaan en dat wij niet kunnen toestaan dat de neoliberale maaimachine als een wilde om zich heen mag grijpen en alle arbeidsvoorwaarden, alle rechten van werknemers mee mag zuigen in een afschuwelijk diepe valkuil. Ik hoop van harte dat de staatssecretaris niet zal buigen voor lieden die zich op laatdunkende toon menen te moeten roeren in debat of media waar het op dit onderwerp aankomt – ik noem geen namen – door zich van termen te bedienen waar de honden geen brood van lusten. Maar ik vertrouw erop dat de staatssecretaris hier ver boven zal staan en voet bij stuk zal houden.

Een ander onderwerp, tevens binnen de portefeuille van de staatssecretaris, betreft de kabelmarkt. In de antwoorden op de schriftelijke vragen bij het jaarverslag wordt weer doorverwezen naar de distributiebrief die ons hopelijk eerdaags zal bereiken. Laat ik een beetje geduld hebben, maar ik wil er toch ook op wijzen dat gisteren bij de MediaPoort weer een behoorlijk aantal commerciële televisiepartijen aangaven in een bijzonder lastig parket te zitten bij de onderhandelingen met de kabelaars. Een voorbeeld dat de situatie duidelijk schetst is het nieuwe fenomeen video on demand. Omroepen geven aan dat zij ofwel zelf dolgraag met een platform zouden willen beginnen om iets dergelijks aan consumenten te kunnen aanbieden, ofwel mee willen kunnen profiteren van deze nieuwe ontwikkelingen. Maar dit gaat lastig omdat de kabelaars hierin hevige druk uitoefenen. Het jaarverslag zwijgt als het graf waar het over de kabelmarkt gaat. Nogmaals, ik ben best bereid om nog wat geduld te hebben voor die distributiebrief komt. Het is blijkbaar een heel zware operatie, maar toch wil ik graag van de staatssecretaris horen hoe hij tegen die situatie aankijkt en of hij hierop in zal gaan in zijn brief.

Mijn volgende vraag heeft betrekking op de innovatievouchers. Het kabinet wil additionele maatregelen treffen om het verzilveringspercentage op te krikken. Men heeft het tevens over een verwachte piek eind 2008 waar het op verzilvering van de in 2007 uitgegeven vouchers aankomt. Vanwaar die verwachting? Is het grootste deel van de vouchers ook eind 2007 uitgegeven? Ik wil voorts nog opmerken dat de reden van tijdgebrek die veel ondernemers aanvoerden die ooit wel een voucher aanvroegen maar nooit gebruikten, natuurlijk samenhangt met de moeilijkheid die men zich blijkbaar moet getroosten om een passende kennisinstelling te vinden. Want hoe moeilijker het is om iets te vinden, des te meer tijd ben je eraan kwijt en des te eerder zul je denken: laat maar zitten.

De SP-fractie stelde bij de schriftelijke vragen ook vraag nummer 45. Waarom worden essentiële aspecten die meewegen bij het kiezen voor een vestiging in Nederland als leefklimaat, veiligheid, milieu en cultuur, niet expliciet genoemd? Aan deze vraag ten grondslag liggen de opmerkingen die de bedrijven die ik bezoek, maken. Juist bedrijven die zich in de high-techsector of de meer geavanceerde hoeken van wetenschap en innovatie bevinden, geven aan dat zulke aspecten juist van doorslaggevend belang kunnen zijn bij een afweging om te vestigen of te blijven in Nederland. Ik ben dan ook blij dat de minister aangeeft dat in de nieuwe ondernemings­klimaatmonitor deze aspecten aan bod zullen komen.

Ik kom te spreken over de recente cijfers over het aantal overvallen. Het kabinet wil met allerlei initiatieven werken aan een veiliger wereld voor ondernemers. Dat is terecht. Het trekt daarvoor dan ook 24 mln. uit. Hoe zit het met de mogelijke verschuiving van criminaliteit? Immers, in de meest recente cijfers zien we dat het aantal overvallen van benzinestations langzaam aan minder wordt, maar dat juist andere soorten bedrijven eerder worden overvallen. Een woordvoerder van het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel gaf ook aan dat het een waterbedsystematiek is: druk je hier, dan komt elders een bobbel. Hoe kijkt de staatssecretaris hier tegenaan?

Tot slot wil ik nog iets zeggen over MVO en ketenverantwoordelijkheid. Zojuist hebben wij hier mogen spreken met een aantal leden van de SER over het advies naar aanleiding van de aanvraag inzake globalisering. De SER neemt hierin in de ogen van de SP-fractie een te zwak standpunt in; de SER wil in de komende vier jaar het bedrijfsleven weer de kans geven om zaken via zelfregulering tot stand te laten komen. Ik verwacht echter meer van dit kabinet, zeker nu minister Verhagen heel duidelijk heeft uitgesproken hoe hij denkt over het aanpakken van kinderarbeid. Tegen de achtergrond van wat in het afgelopen jaar op dit terrein is gebeurd, kan ik zeggen dat er nu eindelijk een kabinetsvisie op het MVO is. Die visie laat echter veel te wensen over. Er worden weliswaar goede stappen gezet in de richting van verscherping van de toetsing van MVO bij projecten die via het financieel buitenlandinstrumentarium geld van de overheid ontvangen, maar door dit kabinet wordt nog te zeer uitgegaan van vrijblijvendheid bij bedrijven. Het naleven van mensenrechten gaat namelijk niet met vrijwilligheid gepaard. Gezien grote misstanden, zoals lekkende pijpleidingen van Shell in Nigeria, verwacht de SP dus meer van dit kabinet.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

MinisterVan der Hoeven

Voorzitter. Er zijn veel vragen gesteld en er is een aantal suggesties gedaan. Ik zal kijken hoe ik mijn tijd daarvoor zodanig benut dat er tijd overblijft voor een tweede termijn, anders zou het zonde zijn.

De voorzitter:

Daarvoor hanteren wij het roséregime, het alternatief voor het kerstregime. Dan kunnen er alleen maar moties worden ingediend.

MinisterVan der Hoeven

Ik ga allereerst in op de opmerkingen die mevrouw Gesthuizen heeft gemaakt, te beginnen met die over de EFRO. Naar de verbetermaatregelen heeft een aantal partijen wel gekeken. Wij hebben die niet uit onze duim gezogen. Deloitte, maar ook anderen en in ieder geval een onafhankelijke accountant, hebben voor elk programma een systeemaudit uitgevoerd. Daarbij is voornamelijk nagegaan hoe het zit met de verbetermaatregelen. Al die systeemaudits hebben wij aan het begin van dit jaar zelf bekeken. De conclusies zijn opgenomen in de rapportage aan de Europese Commissie. Daarnaast is de Europese Commissie zelf komen controleren. Zij heeft zelf geconstateerd dat de verbetermaatregelen goed zijn uitgevoerd en dat het controle- en beheersysteem aanzienlijk zijn verbeterd. Wij zijn nu de puntjes op de i aan het zetten bij zaken die nog niet volledig zijn uitgevoerd. De managementautoriteiten rapporteren daar eind deze maand aan de Europese Commissie over in de zogenoemde artikel-13-rapportage. In de tweede helft van dit jaar wordt weer de gebruikelijke jaarlijkse review uitgevoerd. Wij liggen volgens mij dus op schema.

Mevrouw Gesthuizen zei dat er verschillen in meetmethoden tussen het ministerie van Economische Zaken en de Europese Commissie zitten. Er zit alleen geen verschil in de meetmethoden, maar in de interpretatie van de regelgeving. In het eindrapport over de hercontrole, maar ook in de aanbiedingsbrief aan de Europese Commissie staat het foutpercentage van de steekproef onder 171 projecten genoemd en het foutpercentage van die acht grote projecten. Die percentages zijn in het ene geval 2,9 en in het andere geval 14,1. Ik spiegel hier dus geen te laag foutpercentage voor. Het verschil van inzicht in het aanbesteden onder de grens valt uiteen in twee dingen. Het eerste betreft de gevallen waarin een op een is aanbesteed en het tweede de gevallen waarin er meerdere offertes zijn aangevraagd, maar er niet openbaar is aanbesteed. In de eerste categorie is een correctie van 2% aangebracht. Dat is dus meegenomen in het percentage. In de tweede categorie heb ik niet gekort, omdat er naar mijn idee niets fout is gegaan. De Europese Commissie heeft gezegd mijn standpunt over de tweede categorie te willen accepteren, maar in de eerste categorie 10% te willen korten, dus meer dan ik. Daarmee ben ik het natuurlijk niet eens, dat snapt u ook wel. Op dit moment wacht ik het officiële standpunt van de Europese Commissie af. Het gaat overigens niet over erg grote bedragen, dus het risico is beperkt.

Het derde discussiepunt gaat over het BTW-Compen­satiefonds. Ik heb met de Europese Commissie afgesproken dat wij dat punt buiten het Nationaal Actieplan houden. Dat wordt afgehandeld door de minister van Financiën en de betrokken managementautoriteiten. Waarom? Omdat de btw-kwestie niet alleen betrekking heeft op de structuurfondsen. Als het goed is, heeft de minister van Financiën u hierover tijdens het algemeen overleg over het Europese Unie-trendrapport ingelicht.

Gevraagd is naar de managementstructuur van het EFRO. De structuurfondsprogramma's zijn er om de regionale economie te versterken. Er zijn vier regionale programma's. De regio's kunnen dan ook het best zelf voor de uitvoering ervan zorgen. Daarom zijn de decentrale overheden ook de managementautoriteit. Dat is anders dan bij het ESF. Bij het ESF hebben wij een nationaal programma. Overigens is de juridische basis waarop de managementautoriteiten werken wel anders. Zij opereren op basis van een gedelegeerde bevoegdheid. Die krijgen ze van mij. Dat vergroot ook mijn mogelijkheden om, zo nodig, aanwijzingen te geven. Het is niet de bedoeling dat ik daarvan gebruik hoef te maken. Ik hoop dus dat dit niet nodig is.

De certificerings- en auditautoriteit zijn volgens afspraak gecentraliseerd. Zij controleert vooraf de declaraties die worden ingediend. Daar zorgt de Dienst Regelingen van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voor. De auditautoriteit houdt toezicht op het goed functioneren van de controle- en beheersystemen en controleert steekproefsgewijs de juistheid van de bestedingen. Dat wordt uitgevoerd door de auditdienst van het ministerie van Financiën. Dat betekent dat controle en toezicht gescheiden zijn van de uitvoering en dat ze uniform worden uitgevoerd. Dat was ook de bedoeling. Wij hebben ook afgesproken dat er meer dan voorheen ondersteuning komt bij de uitleg van regelgeving. Dat lijkt mij een goede invulling van het begrip "decentraal wat kan en centraal wat moet".

Het tweede blok vragen van mevrouw Gesthuizen ging over de intermediaire organisaties. De vraag is waarom ik deze niet onder het toezichtkader plaats en geen invulling geef aan de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer om het toezichtbeleid toe te passen op alle in het toezichtbeleid genoemde intermediaire organisaties.

Alle organisaties die worden ingesteld voor het realiseren van beleid, zijn onderworpen aan het toezicht van EZ. Het speelveld van intermediaire organisaties in de brede zin van het woord, is echter zeer divers, zowel in grootte als in juridische verschijningsvorm. Bovendien speelt de mate waarin EZ een relatie onderhoudt met de organisatie een rol. Het is maatwerk en varieert per type organisatie.

Ik geef een voorbeeld. Je hebt rechtspersonen met een wettelijke taak en zbo's aan de ene kant en organisaties waarmee EZ een subsidierelatie onderhoudt aan de andere kant. Bij laatstgenoemde organisaties is er geen sprake van overdracht van uitvoering van taken. Dat is wel het geval bij de rechtspersonen met een wettelijke taak en bij de zbo's. Bij de zbo's, zoals het CBS en de Opta, geldt de Kaderwet zbo. Het toezicht is dan uitgewerkt in specifieke wetgeving of sturingsafspraken.

Als er alleen een subsidierelatie bestaat, geldt de Algemene wet bestuursrecht en de Kaderwet EZ-subsi­dies en worden de modaliteiten van het toezicht geregeld in een specifieke subsidievoorwaarde. Er is wel degelijk sprake van toezicht, maar die is niet in alle gevallen gelijk omdat de organisaties niet allemaal dezelfde rechtsbasis hebben.

Het document waarover wij met de Algemene Rekenkamer een discussie hebben gevoerd, geeft een aantal richtlijnen voor het toezicht op intermediaire organisaties. Die richtlijnen hebben primair betrekking op de rwt's en de zbo's. Ze zijn niet bedoeld voor de overige organi­saties waarmee EZ alleen een subsidierelatie heeft. Ik ben het met mevrouw Gesthuizen eens dat het onderscheid in het huidige toezichtkader onvoldoende helder is en de actualisatie daarvan is dan ook inmiddels opgepakt. Dat betekent overigens niet dat het toezicht op die organisaties waarmee EZ alleen een subsidierelatie heeft, onvoldoende is vormgegeven. Ik hecht eraan op één lijn te zitten met de Algemene Rekenkamer en zal deze raadplegen bij de actualisatie van het toezichtkader.

De vraag is gesteld of die organisaties nu wel of niet worden genoemd in het toezichtkader van EZ, zoals de Algemene Rekenkamer beweert. Ik heb al aangegeven wat er aan de hand is en gezegd dat het niet helder uiteen is gezet in het huidige toezichtkader. Ik ben van mening dat met mijn toezegging een werkbare aanpak is geformuleerd voor de toekomst.

Het volgende blok vragen van mevrouw Gesthuizen ging over doelstellingen en indicatoren. Zij verwees naar doelstelling 12, waar iets staat over het versterken van de internationale reputatie van Nederlandse wetenschappelijke onderzoeksinstellingen. De vraag is wat wij concreet nastreven bij een dergelijk algemeen begrip. Het gaat mij in de eerste plaats om de mate waarin het onderzoek aansluit op de maatschappelijke en economische behoefte. In de tweede plaats gaat het mij om de toegankelijkheid van de instelling voor bedrijven en maatschappelijke partijen. Om deze twee zaken draait het. Daarmee is deze doelstelling gekoppeld aan doelstelling 14 van het beleidsprogramma, namelijk het versterken van het vermogen van de Nederlandse economie.

Die kengetallen voor innovatieve bedrijven in samenwerking met universiteiten en researchinstellingen, als mate van publiek-private samenwerking, hebben betrekking op de versterking van de internationale reputatie. In het voorbeeld van TNO's en GTI's gaat het dan om de omslag van de aanbodsturing, die wij nu nog kennen, naar vraagsturing. Dat gebeurt via interdepartementale programma's op een aantal thema's, met als doel dat het onderzoek beter aansluit bij de maatschappelijke vraag. Dit is van belang voor de internationale reputatie, die goed moet zijn omdat dit weer een voorwaarde is voor toepassing en publiek-private samenwerking. Dit heeft ook weer een relatie met innovatie, want bedrijven kunnen er ook voor kiezen om met buitenlandse kennisinstellingen samen te werken. Dat mogen zij, maar ik wil heel graag dat dit additioneel is aan datgene wat zij met Nederlandse kennisinstellingen doen.

De internationale reputatie van wetenschappelijk onderzoek valt onder het ministerie van OCW, dat daarvoor twee indicatoren hanteert. De eerste is de internationale wetenschappelijke kwaliteit op basis van de relatieve Nederlandse citatenscore en de wetenschappelijke productiviteit, uitgedrukt in het aantal wetenschappelijke publicaties per onderzoeker in de publieke sector.

Met betrekking tot doelstelling 17 van het beleidsprogramma is gevraagd wat een slagvaardige aanpak is en hoe die wordt gemeten. Het gaat hier om heel praktische zaken. Slagvaardig is het zo snel mogelijk goede projecten ontwikkelen en uitvoeren, gericht op concreet resultaat. Juist in het kader van Pieken in de Delta hebben wij programma's neergezet ter versterking van de regionaal-economische sterkte. Ze zijn goed op stoom. Binnenkort komt hierover een rapportage voor de Kamer.

Binnen de sterke regio's wordt gewerkt aan de ontwikkeling van fysieke projecten ter versterking van economische clusters. Ik noem het Energieknooppunt Groningen, brainport Eindhoven en de regio Wageningen-Nijmegen. De eerste projecten worden op dit moment beoordeeld door het CPB. Ook hiervoor geldt dat ik de Kamer zal informeren zodra hierover iets bekend is.

Voor het stimuleren van de economische samenwerking over de grenzen heen zijn er nieuwe samenwerkingsprogramma's met Duitsland en Vlaanderen van start gegaan. Onlangs zijn de eerste projectsubsidies toegekend. Verder kennen wij de investeringspremie­regeling, de BSRI, die in de grensregio's van kracht is. Daarmee ondersteunen wij bedrijven die zich vestigen in de grensstreek. Dat meten wij door het opnemen van prestatie-indicatoren in de begroting. Dit zijn overigens zaken die op dit moment al lopen. Dat maakt de zaak een beetje lastig, omdat wij spreken over 2007, 2008 en 2009. Ik zal in de begroting voor 2009 een aantal nieuwe, afrekenbare prestatie-indicatoren opnemen. Zo gaat het bij Pieken in de Delta om innovatieve projecten, om projectkosten en om in totaal aangevraagde subsidies. Tegelijkertijd worden die instrumenten ook periodiek geëvalueerd.

Kan ik de bijdrage aan de doelstellingen van het beleidsprogramma niet concreter maken voor 2009? In ieder geval kom ik in de begroting 2009 terug op de voor ons ministerie belangrijke en relevante beleidsdoelstel­lingen. Ik zal dan ook bij de verschillende beleidsartikelen ingaan op de concrete activiteiten en de instrumenten die worden ingezet om de doelstellingen te bereiken. Waar mogelijk koppel ik dat aan afrekenbare prestatie-indicatoren. Een zo'n indicator is de duurzame energieproductie, gekoppeld aan doelstelling 22 van het beleidsprogramma, het stimuleren van duurzame productie en consumptie. Dit is een doelstelling die wij concreet kunnen maken, zeker nu wij dit jaar de SDE-regeling van start hebben laten gaan. Ik vind het fantastisch dat de heer Graus al een oordeel kan geven over de SDE-regeling, die nog maar net is opengesteld en waarvoor de aanvragen nog lopen. Pas per 1 augustus weten wij hoe veel aanvragen er zijn. Voor zonne-energie en zonnepanelen is dit een doorslaand succes. Ik kan mij niet voorstellen dat men over deze regeling al een oordeel kan geven terwijl die nog maar twee tot drie maanden geleden is opengesteld. Dit brengt mij bij de innovatiedoelstellingen waarover u vragen hebt gesteld. Er is gevraagd hoe de innovatiedoelstellingen uit het beleidsprogramma zich verhouden met wat een minister in feite doet en of dit te berekenen valt. Deze gegevens worden gemonitord op basis van de resultaten die wij boeken met de instrumenten die wij inzetten. In de begroting voor 2009 wordt ook hiervoor een aantal nieuwe prestatie-indicatoren opgenomen, waarmee afgerekend kan worden. Uiteraard worden de instrumenten periodiek geëvalueerd. Over de periode 2008-2009 vindt er bijvoorbeeld een tussenevaluatie plaats van de innovatieprestatiecontracten.

In 2011 doen wij een algehele beleidsdoorlichting, met name op de doelstelling "Meer bedrijven die meer technologische kennis ontwikkelen en benutten". Zoals de Rekenkamer concludeert, sluit dit naadloos aan op de innovatiedoelstelling uit het beleidsprogramma.

Er is gevraagd naar het indicatorenproject van 2006. De resultaten van het in 2006 gestarte project hebt u gezien in de begroting 2008. Het is inderdaad zo dat een aantal indicatoren is komen te vervallen of is vervangen door kengetallen zonder ambitie of streefwaarde. Dat klopt, maar ik blijf met deze begroting voor 2008 wel binnen de wet- en regelgeving. De Rekenkamer heeft dit ook bevestigd. De Rijksbegrotingsvoorschriften schrijven namelijk het opnemen van streefwaarden bij kengetallen niet voor. Het opnemen van relatief meer kengetallen stuit weer op kritiek van de Algemene Rekenkamer. Volgens mij moeten wij hierbij vooral bekijken of wij ons houden aan datgene wat de wet ons oplegt. Ik denk dat het antwoord op deze vraag bevestigend is.

Mevrouw Gesthuizen heeft gevraagd wat ik ga doen met de opmerkingen van de Rekenkamer over het teruglopen van de afdekking van het beleid op prestatie- en effectindicatoren, en daarmee de afrekenbaarheid van het beleid. Natuurlijk neem ik de kritiek van de Rekenkamer serieus. Daarom heb ik ook opnieuw laten kijken naar de mogelijkheid van de toepassing van de prestatie-indicatoren. Dit leidt tot een aantal aanpassingen, die ik in de begroting van 2009 wil opnemen. Het is de bedoeling dat er in de begroting van 2009 weer een directe relatie is te leggen tussen beleid, prestaties en streefwaarden.

Ik heb dit afgelopen maandag besproken met de Rekenkamer. In eerste instantie heeft men positief gereageerd op deze wijzigingen. Ook de Rekenkamer erkent dat het heel lastig is om op het beleidsterrein van EZ effecten te isoleren. Je hebt toch ook met andere zaken te maken dan alleen maar dat ene instrument. Daarvoor heb je eigenlijk aanvullend evaluatieonderzoek nodig. Kortom, uit het gesprek dat ik heb gevoerd op basis van de gemaakte en de te maken aanpassingen in de begroting over 2009, kan ik in zijn algemeenheid tegemoetkomen aan de criteria die de Rekenkamer op dit punt bij de begroting hanteert.

Misschien is dit ook wel het juiste moment om in te gaan op de vraag die de heer Aptroot mij stelde. Die sluit hierbij mooi aan, kun je eigenlijk verzuchten. Hij vroeg om een overzicht van de kengetallen van de laatste jaren. Het is lastig om dit retrospectief te doen. Ik vind wel dat hij gelijk heeft. Natuurlijk zijn de begrotingsvoorschriften, de indeling en de inhoud van de jaarverslagen sterk bepaald. In ieder geval moet ik dit weer voorleggen aan de minister van Financiën. Hij gaat over de regelgeving op dit punt. Maar, ik ga het gewoon doen vanaf volgend jaar. Ik kan het niet met terugwerkende kracht doen. Met name omdat ik ook in de richting van de Rekenkamer steviger ga werken met de indicatoren, ga ik dit doen. Ik voeg twee losse blaadjes toe. Dit soort zaken mag je niet helemaal op eigen houtje doen. Ik zal de vraag bij de minister van Financiën neerleggen, of dit in de regelgeving kan worden opgenomen. Dat is een volgende stap. Maar laten wij als proef gewoon beginnen en bekijken hoe dit in de loop van deze kabinetsperiode leidt tot een soort voortschrijdend inzicht.

Daarmee heb ik ook de vraag van mevrouw Gesthuizen beantwoord. Zij vroeg mij een oordeel te vormen over de resultaten van het beleid. Het is lastig om dit een-op-een per jaar precies aan te geven. Daarom was de suggestie van de heer Aptroot ook belangrijk. Op die manier kun je inderdaad het voortschrijdende resultaat zichtbaar maken. Er is een aantal zaken die je dit jaar inzet, maar die dit jaar nog niet tot resultaten leiden, omdat je daarvoor net iets meer tijd nodig hebt dan een begrotingsjaar. Natuurlijk heb je evaluaties, beleidsdoorlichtin­gen en voortgangsrapportages, die ook informatie geven over het bereiken van beleidsdoeleinden. Het zijn ook belangrijke instrumenten binnen de VBTB-systematiek, teneinde het inzicht in de beleidsprestaties te completeren. Naast de prestatie-indicatoren en kengetallen heb je ook andere evaluatie-instrumenten. In gezamenlijkheid moet dat toch echt een indruk geven van wat het beleid van Economische Zaken oplevert, ook op de wat langere termijn.

Naar aanleiding van de motie-Douma is met de Kamer afgesproken dat wij voor de indicatoren allemaal werken volgens het "comply or explain"-principe: of wij passen toe of wij leggen uit. Die uitleg doen wij dan via een brief of wij geven het gemotiveerd aan in de begroting wanneer voor doelstellingen uit de begroting geen prestatiegegevens kunnen worden opgenomen. In de begroting 2008 heb ik dat ook gedaan bij twee operationele doelstellingen waarvoor noch prestatie-indicatoren noch kengetallen konden worden geformuleerd. Dat zal ik dus ook doen voor 2009, want dan geeft het ook overzicht van de afgeronde en de te verwachten evaluaties en beleidsdoorlichtingen, naast datgene wat in feite al gevraagd wordt. Het lijkt mij dus onnodig om daarover nog weer een aparte brief te sturen; ik ga dat dus ook niet doen. Ik doe het in ieder geval in de begroting 2009 en in de reeds toegezegde overzichten; dat lijkt mij beter dan weer een aparte brief.

Gevraagd werd naar mijn reactie op de conclusie dat de consistentie van indicatoren en soms niet tijdige beschikbaarheid van prestatiegegevens in het jaarverslag niet optimaal zijn. Bij de start van de VBTB – ik kan mij dat nog heel goed herinneren, want toen zat ik als Kamerlid aan de andere kant van de tafel – is uitgesproken dat het formuleren van die doelstellingen, indicatoren en streefwaarden een meerjarig groeitraject zou zijn Dat is ook inderdaad het geval. De zoektocht naar de juiste indicatoren is nog niet afgerond. Zoals ik al heb aangegeven, voegen wij een aantal prestatie-indicatoren toe of vervangen wij deze in de begroting 2009. Het klopt dat daarmee in een aantal gevallen een breuk met het verleden wordt gecreëerd; het klopt ook dat het de consistentie niet ten goede komt. Dat is allemaal waar, maar het is wel de consequentie van de zoektocht naar de beste indicatoren.

Er werd een opmerking gemaakt over het ontbreken van beleidsconclusies in het jaarverslag. De bespreking van het jaarverslag is gewoon een belangrijk peilmoment in de totale jaarlijkse beleidscyclus. Als je beleid en instrumenten kunt aanscherpen, weeffoutjes kunt herstellen en iets kunt bijsturen dat duidelijk de verkeerde kant opgaat, moet je dat ook doen. Ik begrijp dus dat deze opmerkingen over de beleidsconclusies worden gemaakt. In het jaarverslag 2008 zal ik deze ook zeker opnemen. Het jaar 2008 is het eerste jaar waarin ik zowel voor begroting als jaarverslag totaalverantwoorde­lijk ben. Dat betekent dus ook dat ik die beloofde beterschap kan waarmaken. Bij de vorige cyclus was dat iets lastiger.

Het trekken van beleidsconclusies is echter gemakkelijker gezegd dan gedaan. Ik heb de Kamer nog niet zo lang geleden het onderzoek marktwerkingsbeleid toegezonden; daaruit bleek dat de herordening van de markt leidt tot transitieprocessen die jaren in beslag nemen. Soms kun je pas na tien of vijftien jaar effecten meten en daaraan conclusies verbinden. Ik zal niet voorstellen om de frequentie van het jaarverslag terug te brengen naar eens per tien jaar; daarover hoeft de Kamer zich niet ongerust te maken. Ik wil echter alleen maar aangeven dat sommige beleidstrajecten echt een langere adem nodig hebben dan de jaarcyclus biedt. Niet voor niets kijken wij naar de beleidsevaluaties. Wij hebben vorig jaar uitvoerig gesproken over de Elektriciteitswet 1998 en de evaluatie van de Gaswet. Dergelijke zaken bevatten lessen voor de toekomst en lessen die aanknopingspunten kunnen bieden voor nieuw beleid en voor een debat met de Kamer.

Economische Zaken is in 2007 aan de slag gegaan met de programmatische aanpak. Deze nieuwe manier van werken levert geen uniforme lineaire trajecten op die op korte termijn tot resultaten leiden. Het kost enige tijd om dit te meten en daaraan beleidsconclusies aan te verbinden. Mevrouw Smeets had een opmerking over de positie van Nederland op het European Innovation Scoreboard. Ik denk dat de focus op sterktes de beste weg is. Wij zijn nu twee jaar op weg. Ik zou het fantastisch hebben gevonden als die inzet zich nu vertaalt in een betere positie. Ik ben dus nog niet in het stadium om daar harde conclusies aan te verbinden of het speciale inzet vergt.

Verder hebben wij in 2007 een aantal wetgevingstrajecten afgerond, zoals de wet op het onafhankelijk netbeheer. Die wet is in 2007 afgerond, maar krijgt dit jaar zijn beslag. Wij hebben straks nog een debat met andere woordvoerders van deze Kamer over de splitsingsplannen. Dit geldt dus voor een aantal zaken.

In de jaarrapportage 2008 verwacht ik echt een goede tussenstand te kunnen schetsen van de voortgang van het EZ-beleid. Op de vraag of ik volgend jaar in het jaarverslag beleidsmatige conclusies zal opnemen, is mijn antwoord dus gewoon ja.

Dit waren de vragen die mevrouw Gesthuizen heeft gesteld. Dat brengt mij tot een aantal vragen die de leden van de Kamer hebben gesteld. Ik ga niet in op alles wat met consumenten en administratieve lasten, post en media en zo te maken heeft. Dat ligt bij de staatssecretaris.

Mevrouw Smeets stelde een vraag over de economische analyse. De Nederlandse economie groeit inderdaad sterker dan het grootste gedeelte van de rest van de eurozone. Dat heeft ook een aantal conjuncturele oorzaken. Wij hebben onze zaken goed op orde, onder andere rond het vestigingsklimaat. Dat blijkt ook uit hetgeen gezegd is. Wij hebben de werkloosheidscijfers goed op orde. Daar is dus niets mis mee. Tegelijkertijd blijft Nederland op een aantal punten achter. Dat heeft te maken met de extra groei die sommige landen kunnen realiseren omdat het inkomen per hoofd van de bevolking daar soms op een lager niveau ligt dan in Nederland. In Nederland wordt ook een deel van het arbeidspotentieel niet gebruikt. Niet voor niets is er de commissie-Bakker, die op dit punt behartigenswaardige voorstellen doet. Het kabinet zal daar in een later stadium op terugkomen. De arbeidsparticipatie in Nederland kent ook heel veel deeltijdwerk. In termen van het aantal gewerkte uren betekent dit dat de arbeidsparticipatie laag is, niet in deelname van mensen maar wel in aantal gewerkte uren. Het is dus een forse uitdaging om het arbeidsaanbod te verhogen door meer uren te gaan werken.

Ik kom vervolgens op het verschil van inzicht met het WRR-rapport. Laten wij één ding duidelijk houden: de kleine ondernemer moet de weg naar de instrumenten blijven vinden. Daar gaat het om. Het valt mij wel op dat in het WRR-rapport niet wordt ingegaan op de generieke innovatie-instrumenten voor alle bedrijven. Dan praat ik over WBSO, de innovatievouchers, de borgstellingsregeling, TechnoPartner enzovoort. De proeven met de SBIR, het innovatieprogramma waarbij de overheid maatschappelijke onderzoeksvragen uitzet bij het mkb, dragen ook bij aan het neerslaan van geld bij het mkb. Tegelijkertijd zorgen wij ervoor dat grote spelers, kleine bedrijven en kennisinstellingen samen een innovatieprogramma opstellen. Neem het programma Pieken in de Delta. In het eerste jaar van het programma was in bijna 30% van de gevallen het mkb de eerste aanvrager. In meer dan 60% van de gevallen was het mkb erbij betrokken. Ik vind wel dat wij er zeer zeker aandacht voor moeten houden. Als wij erin slagen, denk ik dat wij er heel goed in slagen het mkb te bereiken.

Vervolgens is mij gevraagd of ik kan ingaan op het advies van de WRR om te stoppen met het subsidiëren van innovaties waarvan de waarde al is aangetoond. Ik ben het ermee eens dat je niet moet investeren in processen die ook zonder de steun van de overheid tot stand komen. Dat is ook precies de reden dat wij bijvoorbeeld in het kader van SDE dit jaar niet gekozen hebben voor subsidiëring van nieuwe wkk. Dat is niet voor niets geweest. Als het kostendekkend is en prima rendementen oplevert, moet je het niet subsidiëren. Als het kan, moet je het loslaten. Als het nodig is, moet je het subsidiëren. Dat heeft ook te maken met het sleutelgebiedenbeleid. Ook dat ligt in lijn met de manier waarop de WRR het graag ziet. Dat leidt ertoe dat obstakels die er zijn opgeheven worden. Wij zijn er echter nog niet. Als ik terugkom bij de Kamer met de voortgangsrapportage over de programma's en de monitoring, kunnen wij daarover verder van gedachten wisselen. Het uitgangspunt van de Kamer is echter ook mijn vertrekpunt.

In de industriebrief is sprake van 200 mln. extra. Daarover gaan wij nog uitgebreid met elkaar spreken. Dit volledige bedrag is voor innovatie bestemd. Een bedrag oplopend tot 50 mln. is uitgetrokken voor de innovatiekredieten. De WBSO gaat omhoog naar een bedrag van in totaal 115 mln. in 2011. Er komt ook extra geld voor de vouchers en innovatieprestatiecontracten. Of dat voldoende is om Nederland in de top 5 te krijgen, weet ik niet. Ik heb geen glazen bol. Ik verwacht wel een verbetering, met name van het aandeel innoverende mkb-bedrijven. Daar heb ik nu nog enige zorgen over.

De heer Aptroot heeft als eerste de innovatievouchers aangesneden. Dat loopt traag. Ik zie wel dat die in het jaar 2007 gelijkmatiger uitgegeven zijn dan in voorgaande jaren. Tweederde deel is na 1 juni 2007 uitgegeven. In de praktijk blijkt dat zij vaak aan het einde van de geldigheidsduur worden verzilverd. Dan ligt de piek nu dus ook aan het einde van het jaar 2008. Dat is niet anders dan in voorgaande jaren. Ik wil echter dat de verzilvering gestimuleerd wordt. Ik heb immers niets aan innovatievouchers die aangevraagd worden en vervolgens op de plank blijven liggen.

Vanaf begin juli gaat SenterNovem niet alleen via de mail maar ook telefonisch contact opnemen met ondernemers. Syntens biedt hulp aan die ondernemers die geholpen willen worden bij het vinden van een kennisinstelling of het formuleren van een vraag. Leidt dat toch echte innovaties? De Kamer heeft de evaluatie gezien. Die is in maart naar de Kamer gestuurd. Daarin is te zien dat 80% van de opdrachten die ondernemers met innovatievouchers aan kennisinstellingen verstrekken opdrachten zijn die zij anders niet of later zouden hebben gedaan. Enige voorzichtigheid bij de opbrengsten van de innovatievouchers is natuurlijk geboden. De 2006-ronde is nog maar net achter de rug. Men is echter van mening dat de bijdrage van kennisinstellingen in potentie waardevol is. Ik moet het uiteindelijk wel zien. De grote vouchers worden besteed aan productinnovatie en de kleine vouchers aan diensteninnovatie. Het gaat de goede kant uit.

Tegen de heer Aptroot zeg ik dat er een verruiming is gekomen bij de aanvragen van patent. Het moet nog blijken hoe succesvol dat is. Wij moeten dus afwachten wat de uiteindelijke evaluatie oplevert.

Ik constateer dat ondernemers het prettig vinden dat deze laagdrempelige vorm van innovatiestimulering er is. Het biedt hen een opstapje dat zij anders niet gehad zouden hebben.

De situatie bij de scheepsbouw is prima. Het gaat dan niet alleen over rompen. De scheepsbouw is hartstikke innovatief. De sector vindt het nu niet urgent om van de borgstellingsregeling gebruik te maken. Deze markt is echter verdraaid cyclisch. De Kamer weet net zo goed als ik wat er in de afgelopen tien jaar is gebeurd. De situatie kan heel snel omslaan. Dat is de reden dat de sector hecht aan continuering van de regeling, met name in het kader van een Europees level playing field. Het behoeft echter enige aanpassing. Daarover ben ik op dit moment in gesprek met de sector. Ik wil dat gesprek eerst afronden. Ik zie dan ook geen reden om nu een streep te zetten door deze regeling. Ik kan overigens niet anders, omdat het gaat om garantieverplichtingen. De jaarlijks geraamde premieontvangsten van 10 mln. dienen ter dekking van eventuele schades. Als er geen borgstellingen worden verleend, komen er ook geen premies binnen. Ik kan de middelen dan ook niet alternatief aanwenden. Ik kan dus niet doen wat wordt gevraagd. Dit is geen echt geld dat elders ingezet kan worden. Daarmee heb ik ook de vraag van mevrouw Gesthuizen over de innovatievouchers en de piek van 2008 beantwoord.

Ik herken het beeld dat van de kennismigranten wordt geschetst. Binnenkort krijg u de nota Naar een modern migratiebeleid, waarin de regeling in ieder geval op een aantal punten wordt aangepast. Er komt een referentiesysteem en een talentenregeling in, maar wij moeten echt alert blijven op hobbels die er zijn, want de procedures mogen niet door allerlei gedoe langer zijn dan in omringende landen. Dat schiet niet op. Wij zetten er dus op in om de procedures te versnellen.

De salarisgrenzen zullen niet verder worden verlaagd. Met de invoering van dat zoekjaar voor afgestudeerde studenten aan Nederlandse hogescholen en universiteit is er wel een salarisgrens vastgesteld die aansluit bij het huidige startsalaris voor hoogopgeleiden en dat is €25.000.

Zijn er nog mogelijkheden om loketten samen te voegen? Er zijn twee instanties in dezen bepalend: de IND en het CWI. Betere samenwerking ja, samenvoeging nee, maar in de vorm van een front office wordt aan de samenwerking gewerkt in het kader van de nota die ik net noemde – Naar een modern migratiebeleid – maar dat is nog niet in werking. Eerlijk gezegd zie ik zo direct niet meer mogelijkheden.

Overbodige eisen moeten wij natuurlijk niet hebben. Als die er zijn, hoor ik het graag. Als u met meldplicht bedoelt dat in veel gevallen jaarlijks een verlenging van de verblijfsvergunning moet worden aangevraagd, dan zou ik u willen vragen nog even te wachten tot die nota Naar een modern migratiebeleid u heeft bereikt. Daar zit echt een aantal zaken in voor specifieke categorieën arbeidsmigranten, waarin ook een aanpassing is voorzien in de lengte van de duur van de verblijfsvergunning. Het is goed dat dit gemarkeerd is, maar het zou op een ander moment met de desbetreffende bewindspersonen, zijnde die van Justitie, verder moeten worden opgepakt.

Hetzelfde geldt voor het dienstverleningspakket. Eigenlijk overvraagt u mij op dit moment wel een beetje! Nogmaals, het komt aan de orde, de punten zijn geadresseerd en ik zou graag zien dat u die met de desbetreffende bewindslieden oppakt als die nota – die overigens ook in uitstekende samenwerking met ons ministerie tot stand is gekomen – aan u wordt aangeboden.

Mijnheer Graus, ik weet dat u liever een kerncentrale had, maar we gaan ze echt niet in deze kabinetsperiode bouwen. Ik ben het wel met u eens dat je het denken niet moet stilzetten en onderzoek evenmin, maar dat gebeurt ook niet.

Het onderzoek naar OPAC. U motie is verworpen en daar kan ik ook niets aan doen. Ik ben aan de slag gegaan met de motie-Hessels en laten wij daar dan in het kader van het Energierapport verder over van gedachten wisselen.

Dan resteren nog de vragen van de heer Aptroot over SenterNovem: het verbeteren van de klantvriendelijkheid en de bureaucratie. Het verbeteren van service en het verminderen van lasten van aanvragers is ook een prestatie-indicator. Er is veel contact met aanvragers. Men weet ook heel goed wat er aan de hand is. Elk jaar wordt er extern een klanttevredenheidsonderzoek uitgevoerd. Uit het jaarverslag van SenterNovem blijkt dat de tevredenheid bij de doelgroep in de periode 2004-2007 toch wel is verbeterd van 7,1 tot 7,4. Als u concrete voorbeelden hebt van zaken die naar uw mening niet kunnen, dan hoor ik ze graag. Ik hecht er natuurlijk ook zeer aan dat een uitvoeringsorganisatie op orde is, want anders schiet het niet op. Die moet er immers wel voor zorgen dat wat wij afspreken ook inderdaad gebeurt.

In de Stroomlijningsbrief hebben wij aangekondigd dat er vernieuwing in de uniformering van subsidievoorwaarden zal plaatsvinden. Dat betekent minder rapportage-eisen. Ook de algemene leveringsvoorwaarden zijn in overleg met bedrijven en kennisinstellingen uitgewerkt en worden begin 2009 uitgevoerd. In de Stroomlijningsbrief is voor die uitvoerders ook de invoering van meer accountgericht werken aangekondigd.

Verder voert SenterNovem veel uit voor de hele rijksdienst. Het aandeel in de uitvoer van regelingen en programma's van Economische Zaken is op dit moment zo'n 50%. Grote andere opdrachtgevers zijn bijvoorbeeld VROM, Verkeer en Waterstaat, maar daarnaast voor kleinere opdrachten nog enkele andere ministeries. Ook de Europese Unie maakt gebruik van SenterNovem. SenterNovem werkt dus niet alleen voor het ministerie van Economische Zaken.

Mij is gevraagd wanneer wij hierover diepgaander met elkaar in debat kunnen gaan. In het kader van de stroomlijning is een aantal rapportages afgesproken. Verder komt de voortgang uiteraard in de begroting voor 2009 aan de orde. Dat is overigens een voor de hand liggend moment om hierover verder te spreken. In het volgende jaarverslag komen wij hier ook op terug en dan zal ik rapporteren over de gevolgen van de stroomlijning van de EZ-subsidies die op 1 januari wordt ingevoerd. Hier speelt natuurlijk ook het punt dat een afspraak nog niet wil zeggen dat iets is ingevoerd en resultaten heeft opgeleverd. Ik hecht eraan dat de uitvoering op orde is. Als er iets aan de hand is, hoor ik dat dan ook graag van de Kamer, want dan kan ik zorgen voor een aanpassing.

De heer Graus vertaalde de hartenkreet van de heer Aptroot wel heel negatief in de vraag: wat stelt EZ eigenlijk voor? Als je mijn huidige budget vergelijkt met het budget dat ik als minister van Onderwijs beheerde, dan is het natuurlijk "peanuts". Maar als ik kijk naar het effect van wat ik doe voor energiebeleid, industriebeleid en beleid voor ondernemers en consumenten, denk ik: volgens mij zijn wij nog steeds nodig.

Bij de samenstelling van een nieuw kabinet wordt altijd gesproken over de samenvoeging van departementen. Zo wordt telkens weer geopperd dat wij iets anders moeten gaan doen met LNV. Bij onderwijs is in de loop van de tijd natuurlijk het een en ander veranderd. Zo is de kinderopvang erbij gekomen. Verder terug is cultuur bij het ministerie van Onderwijs gevoegd. Je weet het dus nooit. Na afloop van deze kabinetsperiode hoop ik toch echt dat de Kamer zegt: Ja, dit ministerie doet ertoe voor de ondernemers en de consumenten! Ik hoop dat echt, want dat zijn natuurlijk de groepen waarvoor ik aan het werk ben. Als de Kamer mij of mijn staatssecretaris wijst op verbeterpunten, ben ik daar alleen maar blij mee: Laat maar komen!

StaatssecretarisHeemskerk

Voorzitter. Ik neem het stokje van de minister over. De heer Aptroot wil natuurlijk dat het kabinet niet altijd met één mond spreekt, want dan zou hij een inkijkje krijgen in wat er in de onderraden en de zeshoek gebeurd. Hij wil vast ook weten of alle Actal-adviezen zijn opgevolgd.

De heerAptroot(VVD)

Alles weten maakt niet gelukkig hoor!

StaatssecretarisHeemskerk

Dat is goed, want ik kan hem vertellen dat achter de schermen en in onderraden stevig gesproken wordt over zaken als de loonsomheffing en de kinderopvang. Het mooie is echter wel dat wij het altijd eens worden en ons standpunt altijd eendrachtig uitdragen in de Kamer.

De heer Aptroot zei dat hij met de blik van een ondernemer naar de begroting van EZ keek. Toen dacht ik gelijk: was ik maar eigenaar van deze winkel! Volgens bladzijde vier geven wij namelijk 2,1 mld. uit, terwijl wij 6 mld. ontvangen. Je mag natuurlijk niet zeggen dat wij 3,9 mld. winst maken, maar het is toch een heel aardig bedrag.

Voorzitter. De heer De Rouwe vroeg of de Consumentenautoriteit niet te veel bevoegdheden heeft. De Consumen­tenautoriteit is een ambtelijke dienst, maar wel een dienst met een grote mate van onafhankelijkheid. Ik wil mijzelf geen compliment geven en dit compliment is dus nadrukkelijk gericht aan de Consumentenautoriteit: de dienst heeft een heel mooi eerste jaar gedraaid en doet buitengewoon nuttige dingen.

Ik heb verder geen directe bemoeienis met individuele zaken. Ik zeg dat, omdat de Kamer mij nog wel eens vragen stelt over dergelijke zaken. De Consumentenautoriteit treedt zo onafhankelijk en zelfstandig mogelijk op. De handhavingsprioriteiten komen volledig transparant tot stand na consultatie van de meest direct betrokkenen. Ik heb wel een aanwijzingsbevoegdheid naar de Consumentenautoriteit. Die heb ik twee keer gebruikt: in 2007 en 2008. De ene aanwijzing had betrekking op de wijze waarop de Consumentenautoriteit dient om te gaan met zaken die betrekking hebben op de afwikkeling van massaschade. Dat vloeide voort uit de Wet handhaving consumentenbescherming. Verder heb ik een instructie gegeven hoe om te gaan met het noemen van bedrijfsnamen wanneer zwaarwegende consumentenbelangen in het geding zijn. Overigens heb ik daarvan gezegd: wees niet te bang, noem bedrijfsnamen als zwaarwegende consumentenbelangen echt worden geschaad. Overigens zijn beide aanwijzingen ook gepubliceerd in de Staatscourant.

Ik heb geen tijdpad voor verzelfstandiging van de Consumentenautoriteit. Dat is ook nog eens besproken bij de behandeling van de Wet handhaving consumentenbescherming. Daarbij is toen toegezegd dat na een periode van vier jaar een goede, grote evaluatie zal plaatsvinden. Dat lijkt mij ook een periode naar aanleiding waarvan je zinvol kunt concluderen over de wijze waarop de Consumentenautoriteit heeft gefunctioneerd en over de vraag of je daar iets aan moet doen.

De heer De Rouwe stelde ook een vraag over de bescherming van de consument ten aanzien van garanties. Is het geen sigaar uit eigen doos als je een langere garantietermijn kunt kopen? Een consument heeft minimaal twee jaar recht op garantie als hij een product in de winkel koopt. Dat staat in de richtlijn, maar de Nederlandse wet kent een open garantietermijn. Nederland heeft namelijk gebruik gemaakt van de mogelijkheid uit de richtlijn consumentenkoop om extra bescherming voor consumenten op te leggen. Omdat er geen eindtermijn is opgenomen in de Nederlandse wet, kan de consument voor duurzame goederen dus ook nog na twee jaar recht hebben op garantie. Sommige goederen gaan nu eenmaal veel langer mee dan twee jaar. De auto's van tegenwoordig rijden stukken beter en een krop sla gaat niet langer mee dan twee jaar. Om een beroep te kunnen doen op de garantie moet het gebrek al aanwezig zijn geweest in het product bij levering van het product. Gewone slijtage valt niet onder de garantieregeling. Wat is nu het verschil? Voor de eerste zes maanden geldt dat de consument niets hoeft te bewijzen. In de wet staat dat verondersteld wordt dat het gebrek dan sowieso bij dat product aanwezig was. In de periode daarna, dus na die zes maanden, geldt dat de consument moet bewijzen dat het gebrek niet is ontstaan door onzorgvuldig gebruik, maar altijd al in het product aanwezig is geweest. Omdat de bewijslast wordt omgekeerd, kan het in sommige gevallen handig zijn voor de consument om die garantie wél bij te kopen, want dan hoeft hij dat niet te bewijzen. Juist op het terrein van garanties staat er veel informatie op de website van ConsuWijzer. Er worden ook met enige regelmaat specials uitgebracht over dat onderwerp. Ook in de toekomst zal ConsuWijzer de consument blijven voorlichten over garanties.

De heer De Rouwe vroeg of wij samen genoeg doen aan administratieve lasten. Hij heeft inderdaad gelijk dat 4 x 4% geen 25% is. Daar hebben wij even over kunnen nadenken. Het is wel zo dat 4% in het eerste jaar meer is dan er in het eerste jaar is bereikt van het voorvorige kabinet. Balkenende II begon met een reductie van 3% in het eerste volle jaar in 2003. Wij zitten op 4%. Het halen van 25% is een harde doelstelling en dat hebben wij ook altijd aan de Kamer toegezegd, maar dit is een ongelooflijke klus waar wij met zijn allen voor staan. Wij hebben het onszelf bepaald niet gemakkelijk gemaakt door te zeggen dat het los staat van wat er in de vorige kabinetsperiode is afgegaan. Dat was overigens uiteindelijk geen 25%, maar 20% tot februari 2007. Vanaf dat moment is het toch weer 25%. Wij hebben de Kamer daar hard bij nodig, want er wordt niet een wet met administratieve lasten aangenomen zonder toestemming van de Tweede Kamer.

De heer Graus en mevrouw Gesthuizen gaven complimenten over de Postwet. Er is een motie-Ten Hoopen waarin de regering wordt gevraagd om zich maximaal in te spannen om datgene te bereiken wat iedereen wil, namelijk een zo eerlijk mogelijk Europees speelveld en stevige afspraken over arbeidsvoorwaarden. Inderdaad zal ik mij daar zeer voor inspannen.

Mevrouw Gesthuizen stelde over de kabel nog de vraag of concurrentie tussen beide infrastructuren voldoende is dan wel dat er nog concurrentie op die infrastructuren moet komen. Ik wijs op het besluit van de Opta. Ik noem in dit verband het College van Beroep voor het bedrijfsleven. In augustus komt er een nieuw marktbesluit van de Opta. Dat is dus een nieuw feit en dat speelt nog een rol bij de omroepdistributiebrief die de Kamer van mij krijgt. Ik kan mij wel heel goed voorstellen dat heel veel mensen bij een kabelmaatschappij dusdanig ontevreden zijn dat zij de mogelijkheid willen hebben om naar een andere kabelmaatschappij over te stappen. Daarop ga ik dus in in de omroepdistributienota.

Mevrouw Gesthuizen heeft voorts gevraagd hoe het zit met veilig ondernemen, ook in verband met het waterbedeffect. Eigenlijk gaat het ook zo; als je sommige plekken veilig maakt, verschuift de criminaliteit. Dit betekent niet dat je het niet veiliger moet maken; je moet dus altijd doorgaan. Het is een kwestie van balans. Aan de ene kant is er de preventie en daarbij kan de overheid helpen. Ik wijs op het veiliger maken van de winkel of onderneming; daarin hebben de ondernemers zelf een verantwoordelijkheid. Aan de andere kant is er de repressie: boeven oppakken en achter slot en grendel plaatsen. Toch noem ik weer de preventie; in dat kader moet ervoor gezorgd worden dat de schooluitval daalt. Dat is ook goed voor de bestrijding van de criminaliteit. Zoals aangegeven, zijn wij daarmee steeds aan het balanceren. In ieder geval hebben wij 25 mln. extra uitgetrokken, ten dele als gevolg van het amendement-Ten Hoopen c.s. en de motie-Van der Vlies. Naar aanleiding daarvan stellen wij voor om afhankelijk van een scan een subsidie toe te kennen. Uit de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven blijkt ook dat de totale criminaliteit bij het bedrijfsleven 18% gedaald is. Op specifieke plekken is die echter toegenomen. Iedere overval is er nog steeds een te veel.

Mevrouw Gesthuizen heeft nog gesproken over het maatschappelijk verantwoord ondernemen en de ketenverantwoordelijkheid, mede naar aanleiding van het SER-advies over globalisering. Dat was volgens mij meer een schot voor de boeg van de SP-fractie. Na de zomer ontvangt de Kamer een uitgebreide reactie van het kabinet op dat SER-advies. Zelfs voor de zomer ontvangt de Kamer daarover een eerste reactie; de kabinetsreactie ligt nu bij de onderraden. Op basis van de vraag wat aandeelhouders en stakeholders kunnen doen in de richting van een onderneming om maatschappelijk verantwoord ondernemen te bevorderen, zal een studie worden verricht, begeleid door de commissie-Burgmans. Ook daarover zal de Kamer te zijner tijd met voorstellen bediend worden.

MevrouwGesthuizen(SP)

Voorzitter. Ik dank de minister hartelijk voor de beantwoording van de vragen. Te vaak – ik heb daarom niet voor niets twee voorbeelden aangehaald – kan uit het jaarverslag eenvoudigweg niet worden opgemaakt hoe effectief een bepaald instrumentarium is. Daar beklagen wij ons bij dezen over. De commissie is het eens met de kritiek van de Algemene Rekenkamer dat er te weinig beleidsconclusies worden getrokken en dat de verslaggeving vaak te technisch en administratief van aard is. Ik geef nog een voorbeeld. Er wordt bij het beleidsartikel over het innovatievermogen melding gemaakt van de instelling van het tweede Innovatieplatform en van de uitvoering van het pijler 2-project Nederland Ondernemend Innovatieland ter uitvoering van het coalitieakkoord. Het belangrijkste kengetal bij dit beleidsartikel is de positie van Nederland in het European Innovation Scoreboard. Nederland is daarop van de tiende plaats in 2006 naar de negende plaats in 2007 gestegen. Ook wordt stilgestaan bij de private en publieke uitgaven aan research & development conform de doelstelling van de Lissabonagenda. Het jaarverslag geeft vervolgens een opsomming van de programma's die onder de operationele doelstellingen zijn uitgevoerd en de bijbehorende budgettaire informatie, gericht op de verschillen tussen de begroting en de realisatie. De verklaring van die verschillen bevat nauwelijks inhoudelijke argumenten c.q. achtergronden. Het waarom van de opgetreden verschillen blijft daardoor ongrijpbaar en verschaft geen enkel inzicht in de wijze waarop doelen zijn bereikt. De vraag wat wordt bereikt, wordt niet beantwoord. Hooguit wordt er verantwoord waaraan geld is uitgegeven en waaraan niet. Uit het jaarverslag kan niet worden opgemaakt hoe effectief het instrumentarium dus in dit geval moet worden geacht.

Ik wil hiermee zeggen dat u een en ander hier wel toelicht om daarmee duidelijk te maken dat een aantal zaken voor u wel degelijk meetbaar en helder is, maar de commissie is daar niet tevreden over. Zij is niet tevreden over de hoeveelheid en de helderheid van de informatie in het verslag. Er moet een relatie zijn tussen het beleid en de meetbare resultaten. De Kamer moet die relatie kunnen waarnemen in het jaarverslag, anders weet zij niet op welke basis uw beleid stoelt. Wij kunnen het politiek wel eens of oneens zijn over de inzet van middelen of over de gewenste uitkomst, maar informatie is essentieel. Daarover bent u het ook met ons eens. U geeft aan dat te zullen verbeteren. Toch wil ik u een laatste punt toevoegen. Het ministerie van Economische Zaken bekleedt volgens de commissie geen uitzonderingspositie in vergelijking met andere ministeries. Alle departementen hebben te maken met externe factoren die het beleid en de situatie beïnvloeden, maar de invloed van zulke dingen is te benoemen en uit te leggen. Je moet het dan wel durven benoemen. Sommige doelen zijn te groot. Die streef je als mens of als minister wellicht na, zoals bijvoorbeeld wereldvrede brengen. Die zul je echter niet via jouw beleid bereiken. Verbanden tussen prestaties en beleid zijn essentieel, ook vanwege het mandaat dat u en ik hebben van de Nederlandse bevolking.

De heerAptroot(VVD)

Voorzitter. Allereerst dank ik voor de toezegging van de twee pagina's kengetallen. Ik vind het geweldig dat de minister het gewoon zegt te gaan proberen en daarvan te willen leren. Het zou echt kunnen betekenen dat heel veel mensen eenvoudig van een aantal dingen kennis kunnen nemen. Ik vond de reactie op de opmerking over de positie van Economische Zaken mooi. Ik denk ook te begrijpen hoe moeilijk het is. Dit ligt zeker bij de VVD gevoelig, want economie en ondernemerschap zijn in haar ogen echt van belang. Daar mag altijd hard de beuk erin. Economische Zaken heeft bij haar echt een streepje voor op allerlei andere terreinen.

Ten derde noem ik SenterNovem. Ik begrijp dat u daarop terugkomt bij de behandeling van de begroting voor 2009. Laat ik dat dan ook doen. Eerlijk gezegd, vind ik het wel veel als de omzet met 15% stijgt. De formatie neemt met meer dan 20% toe, dus het loopt daar uit de hand. De VVD maakt zich daar echt zorgen om. Als u roept dat de club maar eens moet halveren, is het mogelijk dat wij een amendement op de begroting indienen waardoor de formatie en dus ook het budget voor personeel en materiële lasten niet voor het deel van de subsidies die zij verdelen, zouden kunnen halveren. Wij spreken hierover bij de behandeling van de begroting voor 2009.

MevrouwSmeets(PvdA)

Ik dank de minister en de staatssecretaris voor de beantwoording. Ik ben blij dat de minister zegt dat zij naar een betere verantwoordingsmanier zoekt en dat haar zoektocht nog niet voltooid is. Dat heb ik goed gehoord. Dat betekent dat het jaarverslag toch wordt uitgebreid. De minister gaat ook na wat zij kan vervangen, zodat er betere prestatie-indicatoren komen. Daar verwacht ik veel van.

Er zijn genoeg aanknopingspunten om het onderwerp innovatie en kenniswerkers, dat ik heb ingebracht, in de vervolg-AO's die gepland staan, ter sprake te brengen. Ik laat het hier dus bij.

De heerDe Rouwe(CDA)

Ik dank de minister voor de toezegging, het volgend jaar beter te doen. Het klopt dat de minister er nu voor het eerst zit. Volgend jaar kan zij haar beleid van haar ministerie presenteren. De minister heeft gezegd een aantal concrete beleidsdoelstellingen te hebben geformuleerd. Wil zij het onderwerp innovatie daarbij als voorbeeld nemen om te kijken naar verbeteringsmogelijkheden en om concreter in te gaan op de kritieken die onze rapporteur heeft gegeven? Ik heb nog een opmerking voor de staatssecretaris. De ConsuWijzer geeft veel informatie over verlengde garanties, juist omdat daarover veel onduidelijkheid bestaat. Onlangs heeft de Consumentenautoriteit aangegeven dat zij ontevreden is over de manier waarop hiermee wordt omgegaan. Ik dien dan ook de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat voor producten naar Nederlands recht een garantie geldt die langer duurt dan twaalf maanden;

constaterende dat sommige bedrijven tegen extra betaling zogenaamde "verlengde garanties" aanbieden, die niet altijd langer duren dan de zogenaamde wettelijke garantietermijn;

overwegende dat verlengde garantie derhalve mogelijk een dure sigaar uit eigen doos kan zijn voor de consument, waardoor zijn rechtsbescherming wordt aangetast;

verzoekt de regering om in samenspraak met de Consumentenautoriteit en andere betrokken organisaties dit te onderzoeken en zo nodig een einde te maken aan deze vorm van misleiding en indien nodig maatregelen te nemen;

verzoekt de regering tevens om de Kamer bij de aanstaande begroting te informeren over de stand van zaken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Rouwe. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11 (31444-XIII).

De heerAptroot(VVD)

De heer Rouwe had de motie natuurlijk al klaarliggen voordat de staatssecretaris ging antwoorden, maar deze heeft een vrij logische verklaring gegeven. Dan vind ik het vreemd dat de motie toch wordt ingediend. De heer Rouwe zegt in feite dat de staatssecretaris onzin spreekt. Ik heb geen behoefte aan zijn motie.

De heerDe Rouwe(CDA)

Ik heb de verklaring van de staatssecretaris ook gehoord en die steun ik. Hij zegt dat de ConsuWijzer geen informatie geeft. De ConsuWijzer, de Consumentenbond en de Consumentenautoriteit onlangs hebben aangegeven dat dit echt een probleem is en dat zij veel klachten krijgen. Wij allemaal hebben een aantal weken geleden mails ontvangen van mensen die zich hieraan storen. Ik vraag slechts om een onderzoek en om nadere informatie daarover. Ik denk niet dat de heer Aptroot daar tegen kan zijn.

Ik dien mijn tweede motie in, die gaat over de betalingswijze. Ik heb de staatssecretaris daarover niets horen zeggen. Wellicht dat hij in tweede termijn kan reageren. Ik ben altijd flexibel. Na een prima reactie, ben ik bereid de motie in te trekken.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat bedrijven soms een hoog extra bedrag in rekening brengen als consumenten kiezen voor een bepaalde betalingswijze, zoals een acceptgiro, en niet voor de betalingswijze die de voorkeur heeft van het bedrijf, zoals een automatische incasso;

constaterende dat de Warmtewet en verschillende andere wetten dit voor bepaalde sectoren nu al onmogelijk maken;

van mening dat consumenten niet door een onnodig hoge vergoeding tot een bepaalde betalingswijze gedwongen kunnen worden;

verzoekt de regering om te onderzoeken of deze handelwijze geoorloofd is en na te gaan of en, zo ja, welke maatregelen nodig zijn, zodat consumenten een keuze aan betalingswijzen krijgen, waarbij alleen afwijkende tarieven in rekening mogen worden gebracht, voor zover het bedrijf daadwerkelijk extra kosten maakt;

verzoekt de regering tevens om de Kamer bij de aanstaande begroting te informeren over de stand van zaken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Rouwe. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12 (31444-XIII).

De heerGraus(PVV)

Voorzitter. Ik dien drie moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, voor 2010 de start van de bouw van een veilige kerncentrale, behorende tot de derde generatie, zoals deze zich ook bevinden in de ons omringende landen, mogelijk te maken ter verkrijging van een gelijk speelveld, onafhankelijkheid en borging van leveringszekerheid van betaalbare energie voor de Nederlandse burgers en bedrijven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Graus. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 13 (31444-XIII).

De heerGraus(PVV)

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering om een merkbare administratievelastenverlichting voor ondernemers, door meer van deze lasten te laten verdwijnen dan er bijkomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Graus. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 14 (31444-XIII).

De heerGraus(PVV)

De minister heeft gesproken over de OPAC. Mijn volgende motie heb ik gewijzigd om wél de steun van de Kamer te krijgen. Ook de heer Hessels zou deze motie steunen. De wijziging is na de fractievergadering van het CDA gekomen en dat was blijkbaar te laat. Ik dien de motie dan ook opnieuw in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een Ondergrondse Pompaccumulatie Centrale (OPAC) tijdens de realisatie- en exploitatiefase een positief effect heeft op de werkgelegenheid in (Zuid-)Limburg;

voorts overwegende dat OPAC een innovatieve bijdrage zou kunnen leveren aan de verdere ontwikkeling op weg naar onafhankelijkheid, leveringszekerheid, duurzame energievoorzieningen en voor stabilisering kan zorgen van het stroomnet als belangrijke elektriciteitsbuffer voor heel Nederland;

constaterende dat ons omringende landen als België, Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië al jaren dergelijke systemen gebruiken voor onder meer stabilisering van het nationale elektriciteitsnet;

verzoekt de regering, de mogelijkheden, de haalbaarheid en het rendement van OPAC onafhankelijk te laten onderzoeken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Graus. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 15 (31444-XIII).

MevrouwGesthuizen(SP)

Voorzitter. Ik heb een laatste vraag aan de staatssecretaris over het veilig ondernemen en het veiliger worden van de wereld voor ondernemers. Vergelijkt hij de cijfers waaruit blijkt dat het voor ondernemers veiliger is geworden nu ook met de cijfers als geheel, zodat ook zal blijken dat er een verschuiving is in criminaliteit jegens ondernemers naar overvallen op straat, het binnenvallen van huizen en dergelijke? Dat zou wellicht meer helderheid geven.

MinisterVan der Hoeven

Voorzitter. Mevrouw Gesthuizen heeft gevraagd naar de inzet van het instrumentarium. Ik kan het over 2007 niet mooier maken dan het is. Ik heb de Kamer dan ook niet voor niets op een aantal punten verbetertrajecten toegezegd, ook als het gaat om het toepassen van de "comply or explain"-regel. Dat zal ik doen. Soms kost het gewoon tijd om resultaten zichtbaar te maken. Als zij dan ook nog eens moeten worden gerelateerd aan de afzonderlijke instrumenten, is dat heel moeilijk, omdat het vaak een complex van factoren is. Ik heb niet de illusie dat een grote innovatie in het midden- en kleinbedrijf die is gestart met een innovatievoucher kan worden toegewezen aan die innovatievoucher. Die heeft daarvan weliswaar het begin gevormd, maar uiteindelijk zijn het ook andere elementen geweest die ervoor hebben gezorgd dat de innovatie tot stand kwam. Dit is en blijft een lastige zaak.

Op een aantal terreinen zijn geen jaarlijkse statistieken of gegevens beschikbaar. Als zij er wel zijn, is dat vaak met een vertraging van één tot twee jaar. Ook dit is dus lastig.

Ik probeer hierin onder andere te voorzien door de instrumenten periodiek te evalueren, waarbij met name gekeken wordt naar de effectiviteit ervan. In dit jaarverslag rapporteren wij over de WBSO-evaluatie die in april 2007 is afgerond. Dat was een goed werkend instrument. Op basis daarvan is er ook voor gekozen om het verder te intensiveren met 115 mln. structureel vanaf 2011. Wij beginnen daar nu mee. Omdat het voor het midden- en kleinbedrijf een zo hoge additionaliteit kent, is er ook voor gekozen om het plafond dat de WBSO kent niet verder te verhogen, want dat wilde het grote bedrijfsleven niet. Dit is op basis van de genoemde evaluatie gebeurd. Het is echter niet op één jaar toe te spitsen, maar het is wel in de vorm van een periodieke evaluatie helder te maken.

De heer Aptroot zou het personele budget van SenterNovem omlaag willen brengen, maar dan moet hij ook de programma's en de subsidies omlaag brengen. Je hebt niets aan programma's en subsidies als je geen mensen hebt om die uit te voeren. Daarbij speelt ook nog dat ongeveer de helft van wat SenterNovem doet voor andere departementen wordt gedaan. Ik ben het zeer met de heer Aptroot eens dat een uitvoeringsorganisatie effectief moet zijn en dat het niet zo kan zijn dat wij de effectiviteit niet aanpakken maar daarnaast wel een nieuwe uitvoeringsorganisatie gaan optuigen. Daar voel ik niets voor. Ik ben wel zeer gevoelig voor de opmerkingen over de effectiviteit, klantvriendelijkheid en toegankelijkheid van SenterNovem.

De motie van de heer Graus over de kerncentrale begrijp ik wel, maar wij hebben andere afspraken gemaakt in dit regeerakkoord en daar houd ik mij aan. Ik heb in het energierapport ook aangegeven dat ik zal werken om besluitvorming voor te bereiden. Uiteindelijk besluit een volgend kabinet hierover, terwijl de heer Graus vraagt dat dit kabinet er een besluit over neemt. Dat gaan wij niet doen. Ik ontraad daarom de aanneming van deze motie.

Wij moeten er ook voor zorgen dat er van onze kant geen administratieve lasten bijkomen, maar – met alle respect – ook van de kant van de Kamer. Dat is iets waarbij wij elkaar bij de hand moeten houden. Het is volgens mij goed als de staatssecretaris naar de rest kijkt.

De heer Graus vraagt om de mogelijkheden, de haalbaarheid en het rendement van een OPAC onafhankelijk te laten onderzoeken. Dat is aan degenen die een aanvraag voor een OPAC willen indienen en niet aan de overheid. Er ligt geen aanvraag en er is nog steeds geen business case. Het kan niet zo zijn dat een aanvrager de overheid voor zijn karretje wil spannen om zijn business case te maken. Dat gaat niet. Dat moet de heer Graus toch ook begrijpen. Ook het aannemen van deze motie ontraad ik dus.

StaatssecretarisHeemskerk

Voorzitter. De heer De Rouwe heeft twee moties ingediend. Ik zeg toe dat ik deze uitvoer. Hij krijgt gewoon een brief bij de begroting waarin wij ingaan op deze twee zaken, zowel op wat er speelt bij de verleende garanties als bij de betalingswijzen. Wij zullen dit onderzoeken. Ik doe dit samen met de consumentenautoriteit. Ik kom daarop bij u terug.

Ik wil hierbij nu al wel een voorbehoud maken. Ik ga consumenten niet zo snel hun keuzemogelijkheid ontnemen. Zij weten waarop zij recht hebben, maar willen wellicht iets extra's bijkopen omdat zij het dan niet hoeven te bewijzen. Ook ontneem ik bedrijven niet zo snel de keuzemogelijkheid om betaalwijzen zo te sturen dat zij misschien zelfs maatschappelijk het meest effectief zijn. Vroeger heette dit volgens mij "betaal op maat". Ik wil echter voor u onderzoeken of de signalen die u bereiken, kloppen en zal mij er eens in duiken om te bezien of er heel oneigenlijke praktijken zijn. U krijgt daarover een brief bij de begroting op Prinsjesdag. Op die manier voer ik dan de moties uit, met het genoemde voorbehoud. De keuzemogelijkheden voor de consumenten en bedrijven zijn mij namelijk dierbaar.

Mevrouw Gesthuizen vroeg mij of ik leer van de trends uit de criminaliteitsrapporten, dit zijn de WODC-rappor­ten die door Justitie worden gemaakt. Hierin zijn ook wel verschuivingen en trends op te merken. Voor een deel komt dit soms neer op het vergelijken van appels en peren. Er hebben in sommige straten meer overvallen plaatsgevonden omdat er in bepaalde wijken problemen zijn met junks. Dit is niet altijd helemaal gerelateerd aan het effectief opsporen van professionele groepen van overvallers uit Oost-Europa.

Wij komen met de specifieke maatregel, juist omdat wij een specifieke trend hebben gezien, namelijk dat er een probleem is bij de kleinere ondernemingen met minder dan tien werknemers. Zij moeten zoveel doen dat zij niet altijd opletten of zij hun verlichting of cameratoezicht wel op orde hebben. Juist daarom komen wij ook met de mogelijkheid om binnen de bedrijfsgerichte gebiedsverbetering extra mogelijkheden te creëren voor alle ondernemers in een wijk. In Venlo ben ik hierom nog eens geprezen door de locoburgemeester van de VVD.

De heerAptroot(VVD)

U krijgt nog wel eens een complimentje. Dit gebeurt niet zo vaak, maar toch.

StaatssecretarisHeemskerk

De heer Graus wil door middel van zijn motie meer lasten laten verdwijnen dan er bijkomen en dit ook merkbaar doen. Deze motie voeren wij uit. In het coalitieakkoord staat bijvoorbeeld dat wij dit met 25% willen verminderen.

De voorzitter:

Ik vraag de heer Graus en De Rouwe wat zij gaan doen met de moties die het kabinet gaat uitvoeren.

De heerGraus(PVV)

Ik ga twee moties aanpassen. Dan zullen ze wel moeten worden uitgevoerd. Ik doe het zoals de minister het wil, maar dan heb ik wel een stok achter de deur. De motie die ik aan de staatssecretaris heb opgedragen gaat om merkbare lastenverlichting. Dat staat niet in het coalitieakkoord. Niemand merkt iets van de lastenverlichting.

De voorzitter:

Dan merken wij wel of u de motie aanhoudt. Wat doet u met uw motie, mijnheer De Rouwe?

De heerDe Rouwe(CDA)

Ik ben blij met de toezegging over de kosten van de betalingswijze. De motie hierover trek ik in.

De voorzitter:

Aangezien de motie-De Rouwe (31444-XIII, nr. 11) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De heerDe Rouwe(CDA)

In de andere motie betwist ik niet de keuze om extra opties te kunnen kopen als consument. Dat staat niet ter discussie. Het gaat erom dat bestaande rechten niet gebruikt mogen worden om extra kosten in rekening te brengen. Daarover bestaat geen misverstand, concludeer ik uit het betoog van de staatssecretaris. Aangezien de staatssecretaris zegt dat hij deze overneemt, trek ik ook deze motie in en dank ik voor de twee duidelijke toezeggingen. Wij zien het wel terug bij de begroting.

De voorzitter:

Aangezien de motie-De Rouwe (31444-XIII, nr. 12) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Dan constateer ik dat toegezegd is dat in het volgende jaarverslag kengetallen worden opgenomen in twee pagina's, leesbaar voor iedereen.

De heerDe Rouwe(CDA)

Voorzitter. Er was nog een tweetal toezeggingen, die ik graag in het verslag wil terugzien.

De voorzitter:

Die staan al woordelijk in het verslag.

Ik dank de minister en de staatssecretaris, hun medewerkers en alle overige aanwezigen.

Sluiting 16.37 uur.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Schreijer-Pierik (CDA), Vendrik (GroenLinks), Ten Hoopen (CDA), Roland Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), ondervoorzitter, Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Samsom (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), voorzitter, Irrgang (SP), Jansen (SP), Biskop (CDA), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Besselink (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD) en Vos (PvdA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Jan Jacob van Dijk (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Van Gennip (CDA), De Rouwe (CDA), Koşer Kaya (D66), Ulenbelt (SP), Blok (VVD), Boelhouwer (PvdA), Kalma (PvdA), Weekers (VVD), Van Dam (PvdA), Karabulut (SP), Luijben (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Cramer (ChristenUnie), Atsma (CDA), De Krom (VVD), Madlener (PVV), Nicolaï (VVD), Blom (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD) en Heerts (PvdA).

Naar boven