31 444 XI
Slotwet en jaarverslag van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer 2007

nr. 8
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 16 juni 2008

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1 heeft over het jaarverslag 2007 van het ministerie Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (Kamerstuk 31 444 XI, nr. 1) de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd.

De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Koopmans

De griffier van de commissie,

Van der Leeden

1

Wat is de stand van zaken binnen het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) met betrekking tot de reorganisatie van de rijksdienst? Welke strategische keuzes zijn er gemaakt en welke worden er nog gemaakt? Hoe heeft het aantel fte’s zich in 2007 ontwikkeld?

VROM heeft ervoor gekozen om zowel de verbetering van de organisatie als het invullen van de taakstelling (kleiner en beter) onder te brengen in één programma «Duidelijk VROM». Dit programma heeft hiermee de volgende doelstellingen.

1. Verbetering van cultuur en werkwijze

2. Flexibilisering en mobiliteit

3. Invulling van de taakstelling

Bij dit programma staat het «doen» centraal en vindt de organisatieontwikkeling werkende weg plaats. Duidelijk VROM is een stapsgewijs verandertraject. Geen blauwdruk voor de organisatie maar verschillende verbeteringen per onderwerp of werkproces met aandacht voor mensen en processen.

Met Duidelijk VROM zijn de afgelopen periode belangrijke stappen gezet. Zo wordt de taakstelling volgens de lijnen van het Coalitieakkoord ingevuld, is het kerndepartement ondergebracht in tijdelijke organisaties en is het Planbureau voor de Leefomgeving opgericht. Tevens is veel aandacht besteed aan de verbetering in cultuur en werkwijze. Zo is een traject opgezet waarbij afdeling en directies zelf gaan onderzoeken waar het beter kan (de afdelingsestafettes) en heeft de Bestuursraad gesproken over de kernwaarden, leefregels en veranderingsprincipes van VROM. Deze principes zijn de basis voor hoe we willen werken binnen VROM en hoe we de verandering willen ingaan. Ook is het goed te noemen dat de Bestuursraad een andere manier van sturing voorstaat. De bestuursraad wil meer sturen op het geheel en minder vanuit de losse directoraten-generaal. Als laatste is het personeelsbeleid veranderd waarbij het meer wordt gericht op de ontwikkeling en wendbaarheid van medewerkers en managers.

Naast de ontwikkelingen op het kerndepartement wordt de relatie met de handhaving en de uitvoeringsorganisaties herzien. Deze onderdelen (Rijksgebouwendienst, VROM-Inspectie, de Nederlandse Emissie-autoriteit en het Secretariaat voor de Huurcommissies) komen meer op afstand waarbij de relatie met het kerndepartement wordt geprofessionaliseerd binnen het model van opdrachtgever, opdrachtnemer en eigenaar. Aan deze onderdelen is ook een taakstelling opgelegd. VROM zal hierbij als eigenaar toezien op de realisatie hiervan.

In 2007 is de omvang van VROM met 33 fte afgenomen. De onderverdeling was hierbij als volgt.

 Ultimo 2006Ultimo 2007
Ministerie van VROM2 7622 704
Rijksgebouwendienst9751 013
Kadaster2 0852 072
Totaal5 8225 789

2

Kunt u in aanvulling op uw brief van 17 maart jl. (31 200 XI, nr. 95) een toelichting geven op de besteding van het budget van € 1 miljoen, dat is gereserveerd ter uitvoering van het (vanwege overname door voormalig staatssecretaris Van Geel ingetrokken) amendement Duyvendak (30 800 XI, nr. 24) voor een «Google Earth»-achtig monitoringssysteem voor natuur en milieu (bijv. ontbossing, water, vervuiling, branden) wereldwijd? Kunt u tevens een toelichting geven op de concrete resultaten met de uitvoering van dit overgenomen amendement, zoals de beschikbaarheid van kaarten?1

Staatssecretaris Van Geel heeft indertijd het amendement afgeraden en toegezegd dat hij na wilde gaan of het uitvoerbaar en nuttig was een «Google Earth»-achtig monitoringssysteem te ontwikkelen. Daarop is het amendement ingetrokken en dus is er geen reservering op de begroting 2007 van € 1 miljoen gemaakt. Zoals u kunt lezen in mijn brief van 17 maart jl. acht ik het tot stand komen van een monitoringsysteem dat op uniforme wijze landgebruik en de veranderingen daarin vast kan stellen, van groot belang als dit kan rekenen op de acceptatie door de internationale gemeenschap. Op dit moment zijn we in het proces van opdrachtverlening aan het Nederlands Instituut voor Vliegtuigontwikkeling en Ruimtevaart (NIVR). De opdracht aan het NIVR zal vooralsnog tweeledig zijn. Op de eerste plaats zal het NIVR ervoor moeten zorgen dat reeds ontwikkelde systemen die geschikt zijn voor het minstens jaarlijks monitoren van landgebruik(sverandering), ook in de natte tropen, gevalideerd kunnen worden. Deze stap lijkt mij noodzakelijk om internationaal het vertrouwen op te kunnen bouwen dat dergelijke systemen werkelijk opleveren wat ze lijken te beloven. Op de tweede plaats moet het NIVR bij de daarvoor meest aangewezen internationale organisaties gaan bepleiten dat zij het initiatief ontwikkelen voor deze monitoring. Zonder dat acht ik het breed gebruik van deze monitoring niet wenselijk. Zodra een dergelijk initiatief tot stand komt zal ik, indien nuttig en bij voorkeur samen met andere landen, bezien of Nederland een bijdrage zal leveren. Hoewel bijvoorbeeld Non-Governmental Organizations (NGO’s) de informatie uit een door Nederland opgezet monitoringsysteem goed zouden kunnen gebruiken, acht ik de kans klein dat internationale acceptatie later alsnog tot stand zou komen, en dat zou erg jammer zijn. Ik zou hiertoe derhalve pas willen besluiten als is gebleken dat internationale organisaties de verbeterde monitoring niet kunnen ontwikkelen. De ervaring leert dat hiermee enkele jaren gemoeid kunnen zijn.

3

Wie heeft de regie op de uitvoering van amendement Duyvendak om een Google-Earth-achtig systeem te realiseren, dat wereldwijd informatie levert over natuur en milieu (30 800 XI, nr. 24)? In hoeverre is er over de uitvoering van dit amendement contact geweest met het NIVR en SarVision en wat heeft dit opgeleverd? Bent u bereid een gesprek te organiseren tussen de ministeries van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), VROM en Buitenlandse Zaken (Ontwikkelingssamenwerking) die alle drie en om meerdere redenen (ook bijvoorbeeld met het oog op monitoring van biobrandstoffen) belang hebben bij uitvoering van dit amendement? Zo neen, waarom niet?

Over de uitvoering van de toezegging naar aanleiding van het ingetrokken amendent is overleg geweest met andere departementen en met het NIVR. Sarvision heeft regelmatig informatie verstrekt. De toezegging van staatssecretaris Van Geel had natuurlijk geen betrekking op andere departementen en van regievoering (zoals bij een gemeenschappelijk aanvaarde activiteit) is derhalve geen sprake.

4

Wat bedoelt u concreet met uw opmerking in uw brief van 17 maart jl (31 200 XI nr 95) dat «VROM de ontwikkelingen bij deze organisaties m.b.t. monitoring van de verandering van landgebruik (waaronder ontbossing) nadrukkelijk en kritisch blijven volgen»? Hoe staat dit in relatie tot het amendement Duyvendak voor een «Google Earth milieu», waar het immers ook gaat om monitoring van deze gegevens, maar dan met een actieve (en dus niet passieve) participatie van Nederland en inzet van rijksmiddelen?

Ik bedoelde met de door u aangehaalde zinsnede dat in diverse internationale organisaties gesproken wordt over het verbeteren van de monitoring van landgebruik. Dat is een traag proces. Nederland kan daar de mogelijkheden van ons bekende methodes presenteren en trachten de besluitvorming hierover te bespoedigen.

5

Wat is de relatie tussen het amendement Duyvendak voor een «Google Earth milieu» en de zinsnede in de brief d.d. 14 april 2008 van de minister van Economische Zaken over het ruimtevaartbeleid (24 446, nr 37): «De minister voor OS zet zich in voor het gebruik van ruimtegegevens bij de internationale monitoring van ontbossing. Het ministerie van VROM steunt handhaafbare afspraken hierover. Ook wil dit ministerie dergelijke afspraken kunnen maken om de duurzaamheid van de productie van biomassa te kunnen vaststellen, o.a. met satellietdata.»

Wat ik heb bedoeld met «handhaafbare afspraken» is dat de monitoring van bossen zodanig zou moeten worden opgezet dat (mede) op basis hiervan de naleving van mogelijke afspraken over vermindering van broeikasgasemissies door het voorkomen van ontbossing als onderdeel van mondiale afspraken over beheersing van klimaatverandering kan worden geverifieerd. Daarnaast meen ik dat indien deze monitoring zou worden verbreed tot alle landgebruiksvormen en de veranderingen daarin, dit een onmisbaar onderdeel zou kunnen zijn van een systeem om de indirecte effecten van de productie van biomassa voor toepassing als energiebron vast te stellen. Overigens is de grootste beperking van bestaande optische gegevens dat met de zeer frequente bewolking in de natte tropen zeer veel passages van een satelliet nodig zijn om het hele gebied één maal helemaal te hebben waargenomen. Dit is nu juist het gebied waar de tropische regenwouden zich bevinden, de biodiversiteit zeer rijk is en de potentie voor de productie van biobrandstoffen een wenkend perspectief is voor veel van de desbetreffende landen. De door u aangehaalde methode op basis van radarsatellietgegevens die is ontwikkeld door SarVision heeft deze beperking niet.

6

Wat bedoelt u concreet met uw opmerking in uw brief van 17 maart jl. (31 200 XI, nr. 95) dat «Nederland er met het oog op de acceptatie de voorkeer aan geeft internationaal erkende gegevensbronnen te verbeteren»? Is het u bekend dat de kaarten die door SarVision kunnen worden geproduceerd voldoen aan de internationaal geaccepteerde karteringsstandaarden van de FAO? Op welke internationaal erkende gegevensbronnen doelt u precies?

Ik bedoelde de Forest Resources Assessments (FRA) van FAO. Ik ga ervan uit dat de kaarten die SarVision zou kunnen maken aan de internationaal geaccepteerde karteringsstandaarden van de FAO voldoen. Helaas betekent dit nog niet dat deze kaarten de basis zouden vormen voor de FRA, aangezien de landen zelf bepalen welke gegevens ze daarvoor aan de FAO toeleveren.

7

Wat is er de oorzaak van dat het opstellen van een uitvoeringsagenda van de nationale adaptatiestrategie later dan voorzien wordt gerealiseerd?

In de oorspronkelijke planning was als streefdatum voor de eerste Nationale Adaptatieagenda opgenomen zomer 2008. Bij de ontwikkeling van de Nationale Adaptatiestrategie werd al duidelijk dat deze datum niet haalbaar was; daarom is in de strategie zelf opgenomen dat de agenda «in 2008» wordt opgesteld. Inmiddels is duidelijk dat dat eind 2008 wordt.

Adaptatie zal in belangrijke mate uitgevoerd moeten worden door decentrale overheden. Daarom is ervoor gekozen om in het agendatraject het afstemmingstraject met deze overheden voldoende tijd te geven. De regionale impulsbijeenkomsten vormen het hart van dat afstemmingstraject. Die zouden begin 2008 afgerond zijn, maar lopen in de huidige opzet door tot medio juni. Ook de kennisontwikkeling die nodig is om onderbouwde voorstellen te doen voor invulling van de rijksverantwoordelijkheden heeft meer tijd gekost dan was voorzien. Het gaat daarbij om zaken als het in kaart brengen van nut en noodzaak van aanpassingen van wet- en regelgeving (watertoets, m.e.r., bouwregelgeving) en verkenningen naar mogelijkheden van het instellen van een adaptatiefonds en/of een stimuleringsregeling.

8

Welke 75 acties uit de Nota Ruimte zijn inmiddels gestart, welke 19 acties nog niet? Wat is de oorzaak van deze vertraging?

De Uitvoeringsagenda Ruimte 2006 benoemde in totaal 94 uitvoeringsacties en gaf bij 19 daarvan aan dat zij in of na 2008 zouden worden uitgevoerd. Het beleidsverslag geeft niet meer aan dan dat deze 19 acties conform de oorspronkelijk planning langer doorlopen.

Vraag 9 ontbreekt in de nummering van de vragen.

10

Op welke wijze is stimulering van de cradle-to-cradle concreet vormgegeven?

Cradle-to-cradle (C2C) is een enthousiasmerend en mobiliserend concept, waarmee een impuls wordt gegeven aan duurzaamheid. VROM stimuleert het op de volgende manier:

1. Sluiten van systemen in ruimtelijke projecten: VROM zal het integreren van C2C in een select aantal sleutelprojecten uit de nota Ruimte actief ondersteunen en uitdragen.

2. Sluiten van materiaalkringlopen door:

• Ketenaanpak in het afvalbeleid. Dit jaar zijn zes pilots op het terrein van afvalstoffen gestart. De ervaringen van deze pilots worden gebruikt om in het nieuwe Landelijk Afvalbeheerplan aan te geven welke productgroepen/ afvalstromen met een ketenaanpak (C2C) worden benaderd.

• Duurzaam inkopen. Bij een aantal relevante productgroepen worden cradle-to-cradle gerelateerde eisen als «wens» meegenomen.

Ondersteuning maatschappelijke inititatieven, gericht op het bereiken van een olievlekwerking. Initiatieven moeten zich zoveel mogelijk zelfstandig ontwikkelen, waar nodig wordt gestimuleerd en zullen gericht belemmeringen worden weggenomen.

11

Wat zijn de oorzaken en de consequenties van het vertraagd tot uitvoering komen van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)?

De oorzaken zijn drieledig. In de eerste plaats heeft de vervolmaking van de zogenaamde «saneringstool» (een rekeninstrument waarmee o.a. de saneringsopgave op een uniforme wijze is berekend) meer tijd gevergd dan vooraf was geraamd. In de tweede plaats blijkt het opstellen van het NSL een omvangrijk en complex samenwerkingstraject met veel overheden. Met alle bijbehorende overleg heeft dit ook meer tijd gevergd dan vooraf was geraamd. En in de derde plaats had een eerdere oplevering van het NSL geen zin gehad omdat het NSL als derogatieverzoek pas kan worden ingediend vanaf het moment dat de EU-richtlijn in werking is getreden. De inwerkingtreding van de EU-richtlijn heeft in Brussel ook substantieel meer tijd gevergd. De richtlijn zal in juni in werking treden. Het NSL wordt begin juli naar Brussel opgestuurd waarmee Nederland het eerste land is dat het derogatieverzoek gereed heeft.

Wat betreft de mogelijke consequenties kan dit in een aantal gevallen hebben geleid tot een vertraging in het treffen van maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit. In gevallen waar evident sprake is van overschrijding hoeft dit niet te zijn opgetreden, omdat er in 2007 reeds financiële rijksmiddelen (€ 48,7 miljoen) zijn verstrekt.

12

Hoe verhouden de gevraagde middelen (de toezeggingen en de nog verwachte vraag) in het kader van het NSL zich tot de beschikbare middelen voor luchtkwaliteit?

Op basis van de huidige inzichten zijn er voldoende middelen beschikbaar, c.q. gereserveerd om te kunnen voldoen aan de Europese normstelling voor luchtkwaliteit.

Daarbij wordt er wel van uitgegaan dat de decentrale overheden zorgen voor 50% cofinanciering van de lokale maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit, en dat de EU instemt met het Nederlandse verzoek om derogatie te verkrijgen.

13

Zijn inmiddels voorbereidingen getroffen om de derde en de vierde tranche van de luchtkwaliteitgelden de toets van de Algemene Rekenkamer te doen doorstaan?

In de regeling die wordt opgesteld voor de toekenning van de derde en vierde tranche van de middelen voor verbetering van de luchtkwaliteit wordt rekening gehouden met de verbeterpunten van de Algemene Rekenkamer.

14

Kunt u een overzicht geven van alle maatregelen en processen die in deze kabinetsperiode in gang zijn gezet om te komen tot vermindering van de administratieve lasten in het VROM-domein, en kunt u aangeven tot welke lastenreducties in welk jaar deze zaken moeten leiden?

Op 17 april jl. heb ik u een brief gezonden over de voortgang van het Meerjarenprogramma herijking van de VROM-regelgeving, TK 2007–2008, 290 383, nr. 102.

Met deze brief heb ik u op de hoogte gebracht van de actuele stand van zaken betreffende de herijking van VROM-regelgeving. Opvolger van de herijking is het programma Slimmere regels, betere uitvoering en minder lasten (SBM). Doel van dit programma is een verdere vermindering, vereenvoudiging en stroomlijning van de regelgeving en vermindering van administratieve, bestuurlijke en toezichtslasten. Daarnaast richt het programma zich op verbetering van de kwaliteit van vergunningverlening en toezicht, door verbetering van de werkprocessen, en op het realiseren van een minimaal benodigde schaalgrootte voor de uit te voeren taken.

Belangrijke maatregelen die in deze kabinetsperiode in gang zijn gezet, zijn fase 2 van het activiteitenbesluit (het nog meer nu vergunningplichtige activiteiten onder algemene regels te brengen), fase 2 van het Besluit landbouw (het onderbrengen van de intensieve veehouderijbedrijven onder het besluit), en fase 3 van het Besluit landbouw (betreffende het schrappen van een aantal gebruiksnormen voor meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen en het aanpassen van de voorschriften voor het afschermen van assimilatielicht).

Aangezien de nieuwe nulmeting administratieve lasten pas recentelijk is opgeleverd, is het nog niet mogelijk de reducties ten opzichte van deze meting te kwantificeren. In de zomer zal ik uw Kamer, zoals ook in mijn brief van 17 april jl aangekondigd, berichten over de totale aanpak van de regeldruk binnen het VROM domein.

In dit reductieprogramma zal ik uitgebreid ingaan op de doelstellingen, de reductiemaatregelen inclusief kwantificering, en de planning van realisatie ervan.

Dit overeenkomstig de aankondiging in voortgangsbrief regeldruk bedrijven van het kabinet «Merkbaar minder» , TK 2007–2008, 29 515, nr. 244.

15

Heeft de genoemde besparing uitsluitend betrekking op uw ministerie of betreft die ook de besparingen voor burgers en ondernemingen? Hoe verhouden zich de besparingen door administratieve lastenverlagingen tussen die van burgers en bedrijven en die van de ministeries?

De op pagina 26 genoemde besparingen betreffen de reducties van de administratieve lasten voor bedrijven. De maatregelen zoals genoemd hebben in sommige gevallen ook gevolgen voor de administratieve lasten voor burgers en voor de lasten van de overheid.

In het reductieprogramma dat ik uw Kamer zal toezenden, zie mijn antwoord op vraag 14, zal ik ingaan op zowel de vermindering van regeldruk voor bedrijven als voor burgers.

16

Hoe ziet het Vervolgprogramma Slimmere regels, Betere uitvoering en Minder lasten (SBM) er uit? Wat zijn de doelstellingen? Voor welke periode gelden deze doelstellingen?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 14.

17

Wat is de oorzaak van de vertraging in realisatie van de frontoffices Afval Chemie en Nucleair? Tot welke vermindering van de toezichtslasten had dit kunnen leiden, en zal dit in 2008 leiden?

De ontwikkeling van de frontoffices Afval, Chemie en Nucleair vergt maatwerk, waarbij nauw wordt samengewerkt met de betrokken doelgroepen. Voor de doelgroep Nucleair is de frontoffice Petten tijdig van de grond gekomen. Voor de frontoffices Afval en Chemie is kenmerkend, dat er vanuit het bedrijfsleven met name behoefte is aan een kwaliteitsverbetering in het toezicht en samenwerking tussen inspecties van de verschillende bestuurslagen. Tevens wordt ingezet op het verminderen van de toezichtslasten. Begin 2009 zal de toezichtlast worden gemeten en vergeleken met de 0-meting uit 2007. Zodoende zal de daadwerkelijke gerealiseerde toezichtlast duidelijk worden.

Het opzetten van deze samenwerking met andere overheden heeft meer tijd en capaciteit gekost dan voorzien. Deze interbestuurlijke samenwerking leidt tot een verhoging van de kwaliteit, maar vereist momenteel nog structurele coördinatiecapaciteit bij de VROM-Inspectie. Bij de invulling van de bezuinigingstaakstelling wordt dit onderdeel de komende tijd ontzien.

18

Hoe verhouden zich de inrichting van frontoffices tot de bezuinigingstaakstelling waarbij de inspecties het personeelsbestand moeten inkrimpen?

Zie antwoord op vraag 17.

Vraag 19 ontbreekt in de nummering van de vragen.

20

Welke onderwerpen kwamen bij de verkenningen naar mogelijkheden om het functioneren van de woningmarkt te verbeteren aan de orde? Welke inzichten hebben deze verkenningen opgeleverd?

Het vorige kabinet heeft verkenningen in gang heeft gezet naar het verbeteren van het functioneren van de woningmarkt als uitwerking van haar Visie op de Woningmarkt. Een van de onderwerpen daarbij was verhuismobiliteit in relatie tot arbeidsmarktmobiliteit.

Andere verkenningen waren:

• Huurtoeslag, instrument van woon- of inkomensbeleid, RIGO, Amsterdam

• Meer keuzevrijheid door een herziening van de huurtoeslag?, OTB, Delft

• Een essay over passend wonen, Berenschot, Den Haag

Ik heb kennisgenomen van deze rapporten. Deze rapporten zijn beschikbaar op Infowonen (http://www.vrom.nl/infowonen).

Vraag 21 ontbreekt in nummering van de vragen.

22

Kunt u aangeven hoeveel fte en budget gemoeid is met het organiseren en versterken van de onderlinge samenwerking tussen gemeenten in regionaal verband?

Met het organiseren van de onderlinge gemeenten in regionaal verband is van rijkszijde nagenoeg geen fte of budget gemoeid.

23:

Kunt u aangeven hoeveel fte en budget er is gemoeid met het coördineren van ruimtelijke afwegingsprocessen en de ondersteuning van lagere overheden bij uitvoering van ruimtelijk beleid?

Het is niet exact aan te geven hoeveel fte en hoeveel budget gemoeid is met de coördinatie van ruimtelijke afwegingsprocessen en de ondersteuning van lagere overheden bij de uitvoering van ruimtelijk beleid. Deze taken maken deel uit van de reguliere werkzaamheden van medewerkers van het departement van VROM, waardoor er geen precieze inschatting valt te geven. Het aantal fte, zonder uitsplitsing naar ondersteuning en afwegingsprocessen zal gaan om enkele tientallen; er zijn nagenoeg geen programmabudgetten mee gemoeid.

24

Op welke wijze is het toezicht op naleving van de basiskwaliteit georganiseerd? Hoeveel fte is er voor gereserveerd en welk budget?

De basiskwaliteit wordt getoetst door de VROM-Inspectie als onderdeel van de toets op de doorwerking van rijksbeleid in gemeentelijke bestemmingsplannen. De hiervoor gereserveerde capaciteit bedraagt 11 fte, hetgeen ca € 0,8 mln aan salariskostenbudget vraagt.

25

Wat heeft de beoordeling van de streekplannen in alle regio’s opgeleverd?

De beoordeling van de omgevings- en streekplannen in alle regio’s heeft opgeleverd dat in het algemeen de streekplannen en omgevingsplannen Nota Ruimte proof zijn. Soms is dat pas gebeurd nadat het rijk nadrukkelijk had aangegeven het oneens te zijn met de plannen. In sommige provincies werkt men nu aan nieuwe plannen. De rijkspartijen, onder coördinatie van VROM, zullen de plannen en structuurvisies volgen op conformiteit met het rijksbeleid. Hieronder volgt een meer gedetailleerde opgave van de beoordeling van de plannen.

Noord-Nederland

In regio Noord zijn drie omgevings- en streekplannen beoordeeld: 1. Provinciaal Omgevingsplan Drenthe (POP-II, 2006) 2. Provinciaal Omgevingsplan Groningen (POP-III, 2006) 3. Streekplan Fryslân (2007).

Onder coördinatie van VROM hebben interdepartementaal afgestemde beoordelingen van deze streekplannen plaatsgevonden. Deze beoordelingen hebben opgeleverd dat deze streekplannen voor het grootste deel in overeenstemming zijn gebracht met het Nota Ruimte beleid en als «Nota Ruimte proof» kunnen worden beschouwd.

Bij de drie streekplannen is op drie dezelfde punten strijdigheid ontstaan. Het betreft de mogelijke bouw van kerncentrales, de mogelijke opslag van radioactief afval in de ondergrond en de gaswinning in de Waddenzee. De streekplannen verzetten zich daartegen en zijn daarmee strijdig met het rijksbeleid. Deze strijdigheid is niet opgelost, omdat het rijk in voorkomend geval haar besluiten via geëigende procedures (nieuwe Wro) kan doen doorwerken en uitvoeren.

Overijssel

De afgelopen 5 jaar heeft Overijssel haar streekplan, dat stamt uit 2000, niet integraal herzien. Wel heeft zij in 2006 in het kader van het document «De provincie Overijssel voorop» met het rijk afspraken gemaakt over het opnemen van het beleid uit de Nota Ruimte in het provinciale ruimtelijke beleid en de termijn waarop. Op dit moment wordt door Overijssel een nieuwe Omgevingsvisie opgesteld. VROM participeert actief in het totstandkomingstraject via deelname aan de Provinciale Commissie voor de Fysieke Leefomgeving. De vaststelling van de Omgevingsvisie door PS is voorzien voor medio 2009. De rijkspartijen onder coördinatie van VROM zullen hun inbreng erop richten dat het streekplan conform het beleid is.

Gelderland

Het geldende streekplan komt uit 2005. Dit was het eerste streekplan na inwerkingtreding van de Nota Ruimte, dat na beoordeling door het rijk het predikaat «Nota Ruimte-proof» kreeg. Op een beperkt aantal punten vertoont het streekplan enige discrepantie met het rijksbeleid: migratiesaldo nul, criteria streekplanuitwerkingen, beleidslijn Ruimte voor de Rivier en monitoring basiskwaliteit. Het rijk heeft een afhechtingsbrief gestuurd in het voorjaar van 2006. Een nieuw streekplan is nog niet voorzien.

Flevoland

In mei 2006 is een bedenkingenbrief op het ontwerp Omgevingsplan Flevoland 2006 gestuurd. In deze brief wordt naast veel waardering dat het ontwerp Omgevingsplan in grote lijnen overeenstemming vertoont met de filosofie van de Nota Ruimte. Alleen bij ook een bij de invulling van het «nee, tenzij» principe en de ruimte die de provincie wil geven aan de ontwikkeling van de buitendijkse activiteiten strijdigheid met de Nota Ruimte geconstateerd. Het rijk heeft geen afhechtingsbrief gestuurd.

Utrecht

Bedenkingenbrief van VROM namens het rijk op ontwerp Streekplan Utrecht 2005–2015 is in februari 2004 aan PS gestuurd. In 2003 is gereageerd op de 3e partiële herziening van het Streekplan Utrecht. Daarnaast heeft het rijk in 2008 schriftelijk gereageerd op het ontwerp streekplan uitwerking Nationale Landschappen gereageerd. Hier volgt nog een afhechtbrief op.

Noord-Holland

Bedenkingenbrief op de partiële herziening en actualisering Streekplan Noord Holland Zuid en ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord is in augustus 2007 ingediend; de provincie heeft de herziening inmiddels goedgekeurd; (lang) niet alle rijksopmerkingen zijn verwerkt. Er wordt nu aan een afhechtbrief gewerkt.

Zuid-Holland

De provincie Zuid Holland kent 4 streekplannen die in grote lijnen voldoen aan de Nota Ruimte. Met name de uitwerking van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen en de invulling van de rijksbufferzones is nog punt van overleg met de provincie. Via partiële herzieningen van de streekplannen is dit aan de orde geweest en dit heeft ook geleid tot bedenkingenbrieven van het rijk.

De provincie is inmiddels gestart met het opstellen van een Structuurvisie op basis van de nieuwe WRO. Daarin zal het Nota Ruimtebeleid vorm krijgen. Deze zal naar verwachting eind 2009 gereed zijn. Daaraan voorafgaand wordt door Zuid Holland, Noord Holland en Utrecht gewerkt aan een «voorloper structuurvisie Groene Hart» waarin het beleid (uitwerking «kernkwaliteiten» en «migratie saldo nul») vorm krijgt. Dit zal later worden overgenomen in de provinciale structuurvisie.

Zeeland

Het Omgevingsplan Zeeland is in januari 2006 onder coördinatie van VROM door het rijk beoordeeld. Naast grote waardering voor de inhoud van het plan, de ontwikkelings- en uitvoeringsgerichte benadering in samenwerking met partners en de aandacht voor dynamiek en kwaliteit zijn enkele verschilpunten met rijksnota’s geconstateerd op het gebied van het Nationaal Landschap en het afwegingskader VHR, EHS en NB-gebieden. Verder is gevraagd om het wegnemen van onduidelijkheden bij en het doen van aanscherpingen op een aantal onderwerpen.

Na een daarop volgende uitgebreide overlegronde tussen rijkspartijen en de provincie zijn in het definitieve plan de verschilpunten weggenomen en is tegemoet gekomen aan de gevraagde aanscherpingen.

Noord-Brabant

Het streekplan van Noord-Brabant is van 2002. Noord-Brabant is in 2007 gestart met een interim structuurvisie waarin het rijksbeleid van de Nota Ruimte wordt meegenomen. Directe aanleiding voor de provincie Noord-Brabant is de komst van de nieuwe Wro. In 2008 zal de provincie alle inspraakreacties waaronder die van het rijk verwerken in de interim structuurvisie. Reactie had primair betrekking op het vooralsnog niet willen gebruiken van het instrument van de verordening (dat is in 2008 gewijzigd en Noord-Brabant is nu voorstander). Daarnaast heeft het rijk de provincie uitgedaagd om selectief te zijn in het definiëren wat haar belangen zijn, dit passende bij een selectieve en terugtredende overheid. Belangrijkste inhoudelijke punt heeft betrekking op het feit dat de provincie het nationale landschap Groene Woud nog steeds niet begrensd heeft.

Limburg

In Limburg heeft de provincie het POL2006 opgesteld (Provinciaal Omgevingsplan Limburg). De provincie heeft ervoor gekozen om daarin het rijksbeleid uit de Nota Ruimte en het denken in termen van structuurvisies uit de nieuwe Wro direct mee te nemen. VROM heeft mede namens de andere ruimtelijke departementen 1 rijksreactie ingediend. Er is geconstateerd dat een aantal onderdelen nog gemist werden, bijvoorbeeld; het nationale stedelijke netwerk in relatie tot het bundelingsbeleid en bevolkingsdaling, het economische kerngebied, een aantal infrastructuurwerken en knelpunten in relatie tot externe veiligheid. Een aantal van deze punten is verwerkt in het definitieve POL, waarna een afhechtingsbrief door VROM (wederom mede namens de andere departementen) is verzonden.

26

Hoe kan in het jaarverslag de suggestie worden gewekt dat de «digitale uitwisseling in ruimtelijke processen» (DURP) werkt, terwijl bij de invoering van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is uiteengezet dat digitaliseren van bestemmingsplannen veel moeilijker en meer werk is dan voorzien en daarom een jaar is opgeschoven in tijd (1 juli 2009)?

Het stimulerings- en implementatieprogramma DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) is gestart in 2000 en afgesloten eind 2007. DURP was een gezamenlijk (VROM, VNG, IPO, BZK, UvW) programma met als doel het stimuleren en implementeren van het werken met digitale ruimtelijke plannen. Het werken met digitale ruimtelijke plannen betreft zowel het maken, beschikbaarstellen, uitwisselen als het gebruiken in processen en procedures. Het programma DURP heeft voor betrokken overheden concrete kennis en ervaringen opgeleverd rond het werken met digitale ruimtelijke plannen. In het programma DURP zijn pilots uitgevoerd, handreikingen opgesteld, DURP-standaarden (voor gegevensuitwisseling) ontwikkeld en is een landelijk portaal (website RO-Online) ontwikkeld voor het beschikbaarstellen en raadplegen van alle digitale ruimtelijke plannen in Nederland.

Het gedachtegoed van DURP heeft uiteindelijk zijn weg gevonden naar wet- en regelgeving. Zowel in het Besluit ruimtelijke ordening als de Ministeriele regeling RO Standaarden 2008 komt het verplicht werken met digitale ruimtelijke plannen uitgebreid terug. Najaar 2007 is door VROM in afstemming met de VNG uitgevoerd de Implementatiemonitor DURO / RO-Online gemeente uitgevoerd. Hierin werd geconcludeerd dat DURP weliswaar bij de meeste gemeenten bekend is, maar nog onvoldoende geïmplementeerd. Weliswaar zijn veel gemeenten bezig met een actualiseringslag van hun bestaande plannenvoorraad, maar is er nog onvoldoende aandacht geweest voor de inbedding van het werken met digitale plannen in processen en procedures.

Om bovenstaande redenen is bij VROM de «erfenis van DURP» per 1 januari 2008 opgegaan in de bredere invoeringsbegeleiding Nieuwe Wro. Deze invoeringsbegeleiding voorziet in een aantal implementatie-instrumenten als websites, informatiebijeenkomsten, expertteam om gemeenten te ondersteunen en diverse handreikingen en werkinstructies. Verder is geconstateerd dat overheden sterk afhankelijk zijn van marktpartijen als software-leveranciers en stedenbouwkundige bureaus, voor de implementatie van de digitale aspecten binnen hun organisatie. Globaal kan gesteld worden dat sofware leveranciers 6–12 maanden nodig hebben om hun software aan te passen aan de RO Standaarden 2008, te testen en te implementeren bij de betrokken overheden als gemeenten, provincies en Rijk. Om die reden was het dan ook realistisch om alle betrokken partijen meer tijd te geven voor een adequate implementatie van de digitale aspecten van de Nieuwe Wro. Derhalve treedt de Ministeriele regeling RO Standaarden 2008 dus niet in werking per 1 juli 2008 (zoals de Wro zelf) maar per 1 juli 2009.

27

Wat is bijdrage van het ministerie EZ aan complexe ruimtelijke opgaven? Op welke manier draagt het ministerie van Financiën hieraan bij?

Het ministerie van EZ is één van de departementen in het fysiek-ruimtelijke domein en dus mede-verantwoordelijk voor de uitvoering van het Nota Ruimte budget en de daarin opgenomen complexe ruimtelijke opgaven. EZ is penvoerder voor een aantal projecten die zijn geselecteerd voor het budget, te weten Eindhoven A2zone, Brainport Eindhoven, Apeldoorn Kanaalzone, Groningen Centrale zone en de alternatieven voor de Hoeksche Waard. De positie van het ministerie van Financiën is gelijk aan die van EZ wat betreft de mede-verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het Nota Ruimte budget.

28

Welke knelpunten in de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur zijn reeds bij u bekend en welke geeft u voorrang? Hoe wordt deze voorrang georganiseerd?

De voortgang ten aanzien van de doelstellingen uit de Nota Ruimte en de Ruimtelijke HoofdStructuur (RHS) worden gemonitord in de Monitor Nota Ruimte van het Planbureau van de Leefomgeving. Onlangs is van deze monitor de eerste vervolgmeting verschenen en aan u aangeboden. Via het programma Mooi Nederland wordt aan de prioritaire aandachtsgebieden gewerkt, zoals blijkt uit de brieven over de verrommeling van het landschap van 2 november 2007 (31 253, nr. 2), de agenda bedrijventerreinen 2008–2009 van 7 december 2007 (31 200-XI, nr. 73), de samenwerkingsagenda Mooi Nederland (31 200 XI, nr. 84) en de toekomst intensieve veehouderij (28 973, nr. 17).

29

Op welke wijze waarborgt u de democratische controle op regionale afstemming en afspraken die in het kader van Mooi Nederland worden gemaakt?

Als verantwoordelijk minister voor de Samenwerkingsagenda zal ik het parlement regelmatig informeren over de voortgang van de samenwerkingsafspraken.

Voorts leggen gemeenten en provincies, zoals te doen gebruikelijk, verantwoording af aan hun eigen gemeenteraden en provinciale staten over bestuurlijke afspraken. Als de gekozen gemeenteraad of provinciale staten het niet eens zijn met deze afspraken dan kan de betrokken bestuurder daarvoor ter verantwoording worden geroepen.

Er is in het kader van Mooi Nederland geen sprake van het oprichten van aparte bestuurlijke gremia zonder directe democratische legitimering.

30

Welke inschatting heeft u gemaakt over kosten voor juridische procedures tussen overheidslagen omtrent verantwoordelijkheden, taken en instrumenten als gevolg van invoering van nieuwe Wro?

Neen, ik heb geen inschatting laten maken van de kosten van bestuursrechtelijke procedures waarbij overheidsorganen een voor beroep vatbaar besluit van een ander overheidsorgaan aan de rechter ter beoordeling voorleggen. In geen van de tot op heden verrichte onderzoeken naar bestuurlijke lasten ten gevolge van de Wro, noch in het lopende onderzoek naar actualisering van die gegevens, noch in het onderzoek naar de Wro en de werklast van de bestuursrechterlijke instanties is dit een aandachtspunt geweest. Mij hebben tot op heden geen signalen bereikt dat het zou gaan om een substantiële post. Mijn indruk is verder dat de bedoelde kosten niet hoger of wellicht lager zullen zijn dan onder de huidige WRO. Ik baseer deze indruk op de inschatting dat het grootste deel van de bedoelde beroepszaken momenteel de onthouding van de goedkeuring van bestemmingsplannen betreft. Als de reactieve aanwijzing van de nieuwe Wro (met alle terughoudendheid) als equivalent wordt gezien van de onthouding van goedkeuring, dan mag worden aangenomen het aantal onthoudingen per jaar onder de huidige WRO beduidend hoger is dan het aantal reactieve aanwijzingen straks. Beroepszaken, in gang gezet door de VROM-Inspecteur, zullen naar ik verwacht onder de Wro geen ander patroon laten zien dan onder de huidige WRO. Hoe in de toekomst andere bevoegdheden zullen worden aangewend, zoals de proactieve aanwijzing, is niet bekend. Dat laat dus ook geen schatting toe over de kosten van bestuursrechtelijke procedures dienaangaande.

31

Wat is de oorzaak van de onderuitputting van Fonds Economische Structuurversterking (FES) en Budget Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit (BIRK) ter grootte van € 18,7 miljoen en wat is uw inspanning geweest om dit te voorkomen? Zijn de FES-criteria belemmerend geweest?

De onderuitputting wordt veroorzaakt door latere realisatie van projecten. Een exacte inschatting van tevoren is moeilijk te maken, doordat de gesubsidieerde partij primair verantwoordelijk is voor de sturing en de realisatie van zijn project. De projecten worden op voortgang bewaakt middels de jaarlijks op te leveren voortgangsrapportage door de subsidie-ontvangers. De FES-criteria zijn alleen van toepassing op de toekenning van FES-gelden. Na toekenning aan projecten – zoals bij BIRK – kunnen ze geen belemmering meer vormen.

32

Wat is de oorzaak van de onderuitputting van FES NSP (nieuwe sleutelprojecten) ter grootte van € 176,9 miljoen en wat is uw inspanning geweest om dit te voorkomen? Zijn de FES-criteria belemmerend geweest?

De oprichting van de NV Zuidas heeft niet in 2007 plaatsgevonden (wat resulteert in onderuitputting van € 129,1 mln) dus heeft VROM nog geen subsidie kunnen toekennen. De andere NSP projecten hebben vertragingen opgelopen (wat resulteert in een onderuitputting van € 4,2 mln voor NSP Breda, € 13,9 mln voor NSP Rotterdam, € 24,5 mln voor NSP Utrecht en € 5,2 mln voor NSP Arnhem). De onderhandelingen tussen de gemeentes, Rijk en NS duren langer dan voorzien. De FES-criteria zijn alleen van toepassing op de toekenning van FES-gelden. Na toekenning aan projecten – zoals bij NSP – kunnen ze geen belemmering meer vormen.

33

Wat zijn de gewijzigde inzichten als gevolg waarvan het budget voor de bufferzones onderuitgeput is? Hoe verhoudt deze onderuitputting zich tot de op pagina 83 van het jaarverslag geuite vraag om nieuwe financieringsmethoden? Zijn er bufferzones die al zodanig tot ontwikkeling zijn gekomen dat die specifieke planologische bescherming is opgeheven? Zo ja, welke?

De uitvoering van plannen waarin budget weg gezet kan worden verlopen langzamer dan gepland. Deze vertraging is grotendeels toe te schrijven aan de gestegen grondprijzen waardoor voor de afgesproken normkosten minder makkelijk of geen grond verworven kan worden voor de inrichting van de bufferzones. De druk op de grondmarkt is groot en daardoor zijn er meerdere kopers op de markt die een hogere prijs willen betalen dan de Dienst Landelijk gebied (die voor de overheid verwerft). De DLG mag op basis van de regels voor grondverwerving (Wet Agrarisch Grondverkeer) in een gebied niet prijszettend zijn (niet boven de markt prijs gaan zitten). De stijging van grondprijzen maakt dat de vastgestelde plannen niet met het gereserveerde budget gerealiseerd kunnen worden. Dat vormt een belangrijke reden van de onderuitputting.-> De vraag naar nieuwe financieringsmethoden is niet gerelateerd aan de onderuitputting maar is gericht op het vinden van nieuwe financieringsconstructies die bij dragen in de ontwikkeling en duurzame instandhouding van de rijksbufferzones. Het gaat hier niet enkel over de recreatie projecten die door aankoop en inrichting worden gerealiseerd maar om de gehele bufferzone. Het budget in het ILG is bedoeld voor grofweg 20% van het areaal aan bufferzones. Voor de overige 80% wordt nu gezocht naar nieuwe financieringsconstructies die meer uitgaan van een gebiedsontwkkeling.-> Geen van de bufferzones is al zodanig tot ontwikkeling gekomen dat ze zonder de specifieke planologische bescherming duurzaam overeind blijven. Ook indien de gewenste ontwikkelingen tot stand zijn gekomen, zal een planologische bescherming wenselijk blijven gezien de grote stedelijke druk op deze gebieden.

34

Kunt u uiteenzetten hoe veel extra investeringskosten gemaakt moeten worden voor de realisatie van de in de Nota Ruimte beschreven gebiedsontwikkeling als gevolg van prijsopdrijving door grondspeculaties ten opzichte van de situatie waarin de grond eigendom was geweest van de overheid en dus voor oorspronkelijke waarde kon worden uitgegeven?

De waarde van landbouwgronden neemt vaak toe onder invloed van ruimtelijke ontwikkelingen en daarop vooruitlopende ruimtelijke plannen. De waarde van grond kan echter ook dalen indien de bestemming van gronden verandert in ruimtelijke functies die in het economisch verkeer minder inkomsten generen dan voorheen, zoals natuur. Beide ruimtelijke ontwikkelingen zijn aan de orde in de Nota Ruimte-projecten. Daarmee is geen generieke uitspraak over de waarde-ontwikkeling van gronden in de NR-projecten te doen. Tevens is geen overall beeld bekend van grondprijsopdrijving door grondspeculatie-activiteiten in deze projecten. Wel kan in dit verband worden opgemerkt dat het grondbeleidinstrumentarium met de nieuwe Wro en de daaraan gekoppelde Grondexploitatiewet de overheid de benodigde mogelijkheden biedt om binnen daarvoor gestelde randvoorwaarden, kosten die verbonden zijn aan een samenhangende gebiedsontwikkeling op een adequate manier ten laste te brengen van ontwikkelende grondeigenaren. Deze randvoorwaarden hebben betrekking op het plandocument waar de Grondexploitiewet op van toepassing is, de vaste kostensoortenlijst waar deze op van toepassing is, en de vrijwilligheid van privaatrechtelijke afspraken die voorts over kostensoorten buiten dit kader kunnen worden gemaakt met de ontwikkelende grondeigenaren.

Daarmee zal er naar verwachting een nieuwe praktijk van gebiedsontwikkeling ontstaan die ertoe bijdraagt dat de publieke kosten die verbonden zijn aan samenhangende gebiedsontwikkelingen, voor zover de waarde-ontwikkeling van de grond als gevolg van functieverandering dit toelaat, voor rekening zal komen van de ontwikkelende grondeigenaren. Per saldo zal daarmee een groot deel van de waardestijging kunnen worden benut om publieke kosten te kunnen financieren.

35

Kunt u uiteenzetten hoeveel hectare groen afgelopen twee jaar is omgezet in rood? Kunt u aangeven hoeveel daarvan gelegen is in de Randstad?

De meest recente cijfers die hierover beschikbaar zijn dateren uit 2003, als gevolg van de productietijd en meetfrequentie van het bestand Bodemgebruik (nieuwe cijfers over 2006 komen in 2009 beschikbaar). Tussen 2000 en 2003 is de oppervlakte bebouwd gebied toegenomen van 3670 naar 3780 km2. Van de 3780 km2 is ca. 38% (1420 km2) gelegen in de drie Randstadprovincies. Ook van de toename aan bebouwd gebied is ca. 38% terecht gekomen in de Randstadprovincies. [bron CBS bestand Bodemgebruik].

36

Kunt u uiteenzetten in hoeveel gemeenten het in de Nota Ruimte genoemde richtgetal voor groen in de stad daadwerkelijk gerealiseerd wordt? Bent u bereid het richtgetal om te zetten in een harde eis?

De meest recente cijfers over groen in de stad zijn van 2003 hetgeen samenhangt met de productietijd en meetfrequentie van het Bestand Bodemgebruik (Nieuwe bestand bodemgebruik (data 2006) komt 2009 beschikbaar). Ten aanzien van de beschikbaarheid van openbaar groen wordt als indicator gekeken naar de 50 grootste gemeenten aangezien met name in het stedelijk gebied de tekorten zich voordoen. Vrijwel alle steden met weinig buurtgroen liggen in laag Nederland. In 2003 zitten 23 van de 50 grootste gemeenten rond of boven de 75 m2 openbaar groen per woningen. In de periode 2000–2003 is in veel gemeenten de hoeveelheid groen per woning gelijk gebleven, ook in de grote steden. Vooral op nieuwbouwlocaties in de Randstad wordt het richtgetal van 75 m2 groen per woning niet gehaald. Bovendien is in de periode 2000–2003 de hoeveelheid groen op nieuwbouwlocaties in veel gevallen afgenomen. Wel blijkt dat op oudere nieuwbouwlocaties de hoeveelheid groen in latere jaren toeneemt en de situatie verbeterd. De burger hecht vooral belang aan de nabijheid en de belevingswaarde van het groen (bron monitor Nota Ruimte 2008) Cijfers uit Monitor Nota Ruimte 2008 op basis van Bestand Bodemgebruik 2003 (uitgegeven 2007).

Het gaat dus vooral om de kwaliteit van het groen. LNV en VROM hebben het programma Groen en de Stad opgesteld, als uitwerking van de intentieverklaring Groene Partners (ondertekening 1 februari 2006). Vanuit dit programma stimuleren wij de groene kwaliteit in samenwerking met de steden. Het opleggen van een groen norm aan gemeenten zie ik niet als de juiste oplossing voor dit probleem. Wel wil ik met de te maken Verstedelijkingsafspraken voor de periode 2010–2020 groen als een van de voorwaarden stellen bij de verdere verstedelijking en de inzet daarbij richten op kwaliteit.

37

Is er uit oogpunt van verrommeling visueel onderscheid te maken tussen rood voor wonen en bedrijvigheid en rood voor recreatievoorzieningen?

Ja, er is visueel een onderscheid te maken tussen rood voor wonen en bedrijvigheid en rood voor recreatievoorzieningen. Dit onderscheid zit hem echter alleen in de verschijningsvorm en is mede afhankelijk van het ontwerp en de schaalgrootte.Functioneel is er wel een duidelijk onderscheid tussen wonen/bedrijvigheiden en recreatie. Dat onderscheid voert soms de boventoon bij het toelaten van deze bebouwing in bepaalde gebieden.

38

Bovenop de eerdere afboeking van € 20 miljoen op Clean Development Mechanism (CDM) is er een verdere onderschrijding van € 8,7 miljoen. Kunnen deze middelen ook worden ingezet ten behoeve van de regeling Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE)?

Nee, deze middelen worden via een kasschuif ingezet in 2008 voor CDM en kunnen dus niet worden toegevoegd aan voor SDE. In de afgelopen maanden is onderzocht op welke wijze vrijvallende financiële middelen bij het CDM als gevolg van verwachte uitval kunnen worden ingezet voor de SDE, dit mede in het licht van de verlaging van de doelstelling voor CDM/JI (Joint Implementation) naar 65 Mton (invulling motie Samsom). In deze analyse zijn de ervaringen in de afgelopen jaren (waaronder het jaar 2007) alsmede de verwachtingen voor de komende jaren meegenomen, waardoor genoemde onderschrijdingen al zijn ingeboekt. Dit alles heeft ertoe geleid dat voor de komende jaren vanuit CDM een bedrag van € 47 miljoen voor de SDE beschikbaar zou kunnen komen.

39

Wat zijn de kosten die gemaakt zijn voor de uitvallende CDM-projecten?

Voor projecten die in 2007 zijn uitgevallen bedragen de gemaakte kosten over de gehele periode 2002–2007 ca. 0,6 mln Euro. Deze kosten hangen samen met het contracteren en/of geregistreerd krijgen van de projecten bij de CDM Executive Board te Bonn.

40

Heeft de «HIER» klimaatcampagne het beoogde effect gehad?

Het Klimaatbureau is in 2006 gestart met het campagne voeren richting burgers, bedrijven en overheden. In eerste instantie was de campagne gericht op het op de publieke agenda plaatsen van het klimaatprobleem. In 2007 stond dit hoog op de publieke agenda en stond de campagne meer in het teken van het bieden van oplossingsmogelijkheden om klimaatneutraal te gaan leven. De HIER-campagne is een samenwerkingverband van ongeveer 40 maatschappelijke organisaties.

In 2007 heeft VROM inhoudelijke en financiële steun gegeven aan de HIER-campagne waarbij het evenement Live Earth Alert het meest in het oog sprong. Met bijdrage van onder meer VROM heeft HIER dit evenement georganiseerd op 7 juli 2007. Door aan te haken bij de wereldwijde Live Earth concertenreeks is een belangrijke impuls gegeven aan de bredere HIER campagne. Specifiek aan de Nederlandse inbreng van Live earth was de oproep aan de Nederlanders klimaatneutraal gaan leven. Het Live Earth evenement met muziek en discussies heeft 18 000 bezoekers getrokken. 25 000 Mensen hebben een klimaatactie aangemeld op de HIER website. Verder was er twee weken lang veel aandacht voor het evenement in allerlei media.

Naast Live Earth Alert heeft VROM samen met de HIER-campagne en Radio 3 gewerkt aan het programma Noordpool FM. Dit was een actie waar dj Michiel Veenstra van 3FM jongeren aandacht vroeg voor het klimaat. De dagelijkse uitzendingen en activiteiten leidden tot een aanmelding van meer dan 10 000 jongeren bij het initiatief met als resultaat dat Michiel Veenstra ook daadwerkelijk een week lang uitzond vanaf de Noordpool. Met deze actie zijn veel jongeren bereikt waarvan een aanzienlijk deel (meer dan 10 000) ook daadwerkelijk in actie is gekomen.

Mede dankzij de subsidie van VROM staat het klimaat hoog op de publieke agenda.

41

Wat is het effect van de toegenomen concurrentie en stijgende marktprijzen op het doelbereik en de uitgaven ten aanzien van CDM in de huidige kabinetsperiode?

De toegenomen concurrentie en stijgende marktprijzen hebben vanwege de gelijktijdige verlaging van de doelstelling voor CDM//JI naar 65 Mton geen effect op het bereiken van de bijgestelde doelstelling. Het huidige beschikbare budget is hiervoor noodzakelijk.

42

Hoe komt het dat de praktijk uitwijst dat ongeveer 10% (tot mogelijk 20%) van de gecontracteerde CO2-equivalenten uiteindelijk niet wordt geleverd?

Veel projecten zijn gecontracteerd onder zogeheten «forward» contracten, waarbij het project soms nog gebouwd moet worden. Zoals in de Evaluatienota Klimaatbeleid 2005 (VROM, 2005, pag 68–70) en het Rapport van de Algemene Rekenkamer over het Europese Handelssysteem voor CO2-rechten is aangegeven, liggen de grootste risico’s bij vertragingen in de projecten zelf door technische of financiële tegenvallers, of bij het later of soms helemaal niet geregistreerd krijgen van projecten en het gecertificeerd krijgen van gegenereerde emissiereducties door de CDM Executive Board.

43

Op pagina 91 staat vermeld dat u heeft toegezegd dat de emissie van broeikasgassen deze kabinetsperiode niet zal toenemen ten opzichte van 2006. Dit betekent concreet dat de fysieke emissies in Nederland gecorrigeerd voor het effect van het allocatieplan in 2011 niet hoger mag zijn dan 209 mton. Deze streefwaarde van 209 mton komt in de tabel op pagina 92 niet voor. Kunt u uiteenzetten hoe deze tabel eruit zou zien inclusief deze streefwaarde (dus incl. het effect van het allocatieplan)?

Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar de antwoorden zoals gegeven op eerdere schriftelijke vragen. Zie hiervoor het Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2007–2008, nr. 1199, blz. 2561 t/m 2563. In deze publicatie wordt in tabel 1 op blz. 2563 de relatie gelegd tussen de emissies zoals verwacht volgens de laatste projecties van ECN voordat het werkprogramma Schoon en Zuinig was geschreven en de aangepaste projecties ten gevolge van het werkprogramma Schoon en Zuinig. Deze tabel is hieronder opgenomen.

Tabel Verwachte emissies opgave ECN

 WLO GEHP geactualiseerd1 2010 «hard» WLO GEHP 2020geactualiseerd2WLO GEHP 2011 Extrapolatie tussen 2010 en 20203Effecten Schoon en ZuinigWLO GEHP act 2011
 MtonMtonMtonMton4Mton5MtonMton
totaal fysieke       
emissie2222462248,211,7217213
effect allocatie plan– 6,4 – 8,56 – 7,96,1 
Kyoto-emissies215 215  208,8207,3

1 Cijfers overgenomen uit ECN rapport «Actualisatie van de uitstoot van broeikasgassen in het SE en GE scenario» van P.Kroon et al, ECN-E-07–028, uit tabel 7.1 uit kolom «GE 2010». Dit is wel inclusief de harde effecten van een hoge olieprijs, zie tabel 3.4 en de tekst daarboven uit hetzelfde rapport. In de tabel is het effect van N2O reductie niet meegenomen (daarom Kyotoemissies 215 Mton en niet 212), omdat dit onderdeel uitmaakt van de effecten van Schoon en zuinig en dus in het referentiescenario buiten beschouwing moet blijven. De 215 Mton komt overeen met de getallen in de «Verkenning van potentieel en kosten van klimaat en energie maatregelen voor Schoon en zuinig» ECN-E-07–032, tabel 2.2.

2 Cijfers zijn overgenomen uit rapport «Beoordeling werkprogramma Schoon en zuinig «ECN-E-07–067» tabel S.1.

3 Lineaire extrapolatie tussen 2010 en 2020.

4 Cijfers zijn overgenomen uit rapport «Beoordeling werkprogramma Schoon en zuinig «ECN-E-07–067» tabel 8.1 EU laag onder.

5 Cijfers zijn overgenomen uit rapport «Beoordeling werkprogramma Schoon en zuinig «ECN-E-07–067» tabel 8.1 EU hoog boven.

6 Kyoto-emissie van de sector industrie en energie zal gemiddeld in de periode 2008–2012 op 104,6 uitkomen. Zie ECN rapport Actualisatie van de uitstoot van broeikasgassen in het SE en GE scenario» van P. Kroon et al, ECN-E-07–028, paragraaf 4.2.8 blz. 18. Die 8,5 = 104,6–113,1.

44

Welke voortgang is er inmiddels geboekt m.b.t. de uitwerking van het Bali-akkoord? Hoe groot is de kans dat de VS te bewegen zijn tot het afspreken van concrete reductiepercentages?

Bij de eerste onderhandelingsronde ter uitwerking van het Bali-akkoord afgelopen april in Bangkok hebben de partijen bij het VN-Klimaatverdrag een werkprogramma voor 2008 vastgesteld. Zij zijn ook begonnen met het in kaart brengen van de activiteiten die in 2009 zullen worden ondernomen, uitmondend in een akkoord in Kopenhagen aan het eind van het jaar. Bij alle onderhandelingsessies tussen nu en Kopenhagen worden alle bouwstenen van het Bali Actieplan besproken: een gezamenlijke visie (inclusief een lange termijn emissiereductiedoelstelling) en geïntensiveerde actie op het gebied van emissiemitigatie, adaptatie aan klimaatverandering, technologie-ontwikkeling en -overdracht en financiering van klimaatbeleid in ontwikkelingslanden.

Door zich aan het Bali Actieplan te committeren hebben de VS een belangrijk signaal aan de internationale gemeenschap afgegeven. Voorts geven de VS aan voorstander te zijn van een internationale emissiereductiedoelstelling voor de lange termijn (2050). Ten aanzien van reductiepercentages voor de middellange termijn (2020) is in ieder geval de huidige regering terughoudend hoewel het Witte Huis onlangs heeft aangegeven bereid te zijn tot het aangaan van internationale verplichtingen, als ook landen als China en India verplichtingen op zich nemen. Begin 2009 zal de nieuwe president een standpunt moeten innemen met betrekking tot zowel het nationale klimaatbeleid als de VS-inzet voor de internationale onderhandelingen. Gelet op de uitspraken van de overgebleven presidentskandidaten mag worden verwacht dat de nieuwe regering bereid zal zijn zich internationaal te verbinden aan verplichtingen. Maar afgewacht moet worden welke dat zijn.

45

Is het CO2-beleid in Nederland zelf geheel gericht op mitigatie, of zijn er ook inspanningen op het gebied van de adaptatie? Hoe past hierin de bebouwing van de Zuidplaspolder? Met hoeveel cm stijgt de zeespiegel bij een wereldwijde opwarming van 2 graden? Met hoeveel cm moeten in dat geval de dijken worden verhoogd en hoeveel gaat dat bij benadering kosten?

Het kabinet zet met het oog op een duurzame en toekomstbestendige inrichting van ons land sterk in op klimaatadaptatie naast beleid gericht op migratie. Eind 2007 heeft VROM, samen met V&W, LNV en EZ en de drie overheidskoepels IPO, UvW en VNG, een nationale strategie gepresenteerd om hier invulling aan te geven. Bij de ontwikkeling van de Nota Ruimte-projecten, waaronder die van de Zuidplaspolder, is volop aandacht voor een klimaatbestendige inrichting. Maatregelen in het kader van water en natuur spelen hierbij een belangrijke rol en worden gestimuleerd door het Rijk. De actualisatie van het waterveiligheidsbeleid krijgt, in samenhang met de overige wateropgaven, vorm in het 1e Nationaal Waterplan. De Staatssecretaris van V&W draagt hier zorg voor. Eind 2008 is dit in concept gereed om vervolgens de inspraakprocedure te doorlopen. Onderdeel hiervan vormt de relatie tussen klimaatverandering, zoals de te verwachten zeespiegelstijging en hogere rivierafvoeren, en de maatschappelijk acceptabele en kosten-effectieve beschermingsniveaus voor de primaire waterkeringen. Ik kan en wil hier niet vooruitlopen op de inzet van het Nationaal Waterplan.

46

Ligt realisatie van het NSL op schema en worden de beschikbare middelen volgens planning uitgegeven?

In de totstandkoming van het NSL is vertraging opgetreden. Tegelijkertijd zou een eerdere realisatie niet hebben kunnen leiden tot een eerdere indiening als derogatieverzoek.Het NSL zal het komende najaar nog aan uw kamer worden voorgelegd. Zie verder het antwoord op vraag 11.

47

Waarop baseert u uw zorgen over het halen van de sectorplafonds NOx? Wat zijn de consequenties van het missen van dit doel?

Op basis van de huidige ramingen (MNP-voortgangsrapportage «Realisatie Milieudoelen»; voorjaar 2008) zal Nederland in 2010 het NOx-plafond (NEC-Richtlijn) nog overschrijden. In mijn voortgangsbrief NEC-rapportage 2007 (5 oktober 2007) heb ik aan de Kamer aangekondigd extra maatregelen te nemen. Op basis hiervan wordt hiermee het halen van het NOx-plafond 2010 veilig gesteld.

Het niet tijdig halen van het NOx-plafond (overigens, van elk plafond uit de NEC-Richtlijn) betekent dat Nederland in gebreke is binnen de EU. Voor het verkrijgen van uitstel (derogatie) van de NO2- en PM10-normen uit de Richtlijn Luchtkwaliteit moet Nederland aantonen goed op weg te zijn naar realisatie van de NEC-plafonds 2010. De dreiging van het niet-halen van het NOx-plafond kan een verkeerde indruk maken bij de Nederlandse derogatie-aanvraag inzake de Richtlijn Luchtkwaliteit. Overigens hebben zo’n 20 lidstaten op dit moment nog een overschrijding van de NOx-plafonds.

48

Waarom zijn er geen NEC-plafonds voor PM10 en PM2,5? Is het waar dat juist fijnstof de grootste gezondheidsrisico’s met zich mee brengt?

De huidige NEC-Richtlijn bevat emissieplafonds voor 2010. Omdat deze Richtlijn in 2001 is vastgesteld en destijds de emissie-inventarisaties voor fijnstof van de Lidstaten onvolledig waren en de benodigde modellen om fijnstof plafonds af te kunnen leiden nog onvoldoende waren ontwikkeld, bevat deze Richtljn geen emissieplafonds voor fijnstof. Het voorstel voor herziening, dat de Commissie begin juli 2008 zal presenteren, zal wél een emissieplafond voor PM2,5 bevatten, zij het dat dit waarschijnlijk een relatief plafond zal zijn (zoveel % minder dan in 2000). Het plafond is gericht op PM2,5 omdat dit schadelijker is dan PM10 en maatregelen gericht op PM2,5 ook de PM10-emissies terugdringen.

Fijnstof brengt inderdaad – volgens de huidige wetenschappelijke kennis – de grootste gezondheidsrisico’s met zich mee.

49

Wat is de oorzaak van het niet-gebruik van het Besluit borgstelling midden- en kleinbedrijf ten behoeve van bodemsanering ter grootte van € 65 miljoen, en welke consequenties zijn hieraan verbonden?

Aanspraak op deze borgstelling kan door bedrijven worden gedaan. Voor het bedrijf in kwestie leidt het uitvoeren van een bodemsanering niet tot een positieve liquiditeitsstroom. De borgstelling brengt bovendien kosten (renteopslag) met zich mee. Dit is de reden dat er weinig tot geen gebruik wordt gemaakt van deze borgstelling.

Voor bedrijven bestaat, naast de borgstelling, de mogelijkheid om een aanvraag voor subsidie of voor cofinanciering in te dienen. Daarmee heeft het niet-gebruik van het besluit borgstelling midden- en kleinbedrijf geen consequenties voor de individuele bedrijven of voor de voortgang van de bodemsanering.

Het blijft echter wel van belang dat deze garantieregeling als vangnet in stand wordt gehouden. Op de VROM begroting is voor deze regeling alleen een verplichtingenbedrag (€ 65 mln) opgenomen en geen kasbedrag.

50

Hoeveel verhaalprocedures bij vervuiler lopen er nog en hoeveel zijn er afgelopen jaar gestart voor de kosten van bodemsanering? Om welke bedragen gaat het hierbij?

Op dit moment lopen er 60 actieve kostenverhaalszaken. Actief wil zeggen dat er contact met de wederpartij is en indien noodzakelijk er ondersteuning van het kantoor van de Landsadvocaat plaatsvindt. Deze zaken bevinden zich in de fase schikken en/of procederen. In 2007 zijn geen nieuwe zaken opgestart. Over de opbrengsten kunnen we geen uitspraken doen, omdat gebleken is dat de hoogte van de vordering afhankelijk is van verschillende factoren, zoals onderhandelingen, uitspraken rechters etc. Pas bij afronding van de kostenverhaalszaak is duidelijk wat de hoogte van de vordering daadwerkelijk wordt.

51

Wat is de oorzaak van de onderuitputting van de gepande FES-gelden ten behoeve van gecombineerde luchtwassers?

Het gaat hier om FES-gelden die gereserveerd zijn voor onderzoek aan gecombineerde luchtwassers. Dit onderzoekstraject heeft enige vertraging opgelopen doordat het vinden van goede pilot-onderzoekslocaties, met name die voor pluimvee, moeizamer verliep dan verwacht. Het onderzoek op de locaties, maar ook hierop afgestemd onderzoek zoals de SBIR-regeling en STAL-subsidieregeling (beide gericht op innovatief onderzoek aan luchtwassers), zijn daardoor pas goed op gang gekomen in 2008 in plaats van 2007. Deze «onderuitputting» heeft voor FES-gelden echter een andere betekenis dan bij de reguliere begroting: de FES-gelden blijven gewoon gereserveerd voor het geplande luchtwasseronderzoek. De verwachting is dat in 2008 in ieder geval een deel van de opgelopen vertraging weer ingehaald zal worden.

52

Is het waar dat de subsidieregeling ten behoeve van de gecombineerde luchtwassers ter bevordering van duurzame landbouw in 2007 was overschreven? Zo ja, hoe verhoudt dit zich met de onderuitputting van het budget met ruim € 2,6 miljoen en het doelbereik van de operationele doelstelling?

De subsidieregeling ten behoeve van gecombineerde luchtwassers was inderdaad overschreven (zie jaarverslag LNV).

Het doel en de doelgroep waren echter wezenlijk anders dan bij het onderzoeksprogramma, waar zich de onderuitputting heeft voorgedaan.

Doel van de aanschafsubsidie was het in de markt zetten van luchtwastechnieken als zodanig. De doelgroep bestond uit varkenshouders die in aanmerking wilde komen voor een aanschafsubsidie.

Doel van het onderzoeksprogramma is het verder ontwikkelen van de luchtwastechnieken. De doelgroep bestaat primair uit producenten en wetenschappelijke onderzoeksinstituten, hierin bijgestaan door veehouders die bereid zijn om met een zeer beperkt eigenbelang een jarenlange samenwerking aan te gaan.

De subsidieregeling werd overigens niet gefinancierd uit FES-gelden. Die zijn van meet af aan uitsluitend toebedeeld aan het onderzoekspoor en zullen daar, ondanks enige vertraging (zie antwoord op vraag 51), ook aan besteed worden.

53

Kunt u een indicatie geven van de meerkosten als gevolg van de prijsopdrijving door grondspeculatie in de verwerving van gronden voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS)?

De grondprijzen stijgen omdat er meer kopers op de markt zijn. Die kopers zijn vooral agrariërs. Een aantrekkende markt betekent meer grondmobiliteit en vervolgens ook hogere grondprijzen. De stijgende grondprijzen zijn geen gevolg van speculatie. Als de grondprijzen stijgen, dan stijgen ook de kosten van de EHS met ongeveer hetzelfde percentage. De grondprijzen stijgen echter niet overal in het land met hetzelfde percentage. Daardoor is het erg moeilijk aan te geven hoeveel de overallkosten van de EHS stijgen. Voor de prijzen van grond en dus ook de grondprijsstijging verwijzen wij u naar de Grondprijsmonitor 2007 die nog voor de zomer aan de Kamer zal worden toegezonden.

De verantwoordelijkheid van de realisatie en kosten van de EHS ligt bij de minister van LNV (ruimtelijk is het een medeverantwoordelijkheid van VROM).

54

Voor welke instrumenten en maatregelen zijn in de loop van 2007 verplichtingen aan de VROM-begroting toegevoegd ten behoeve van de verbetering van de luchtkwaliteit? Kan per instrument of maatregel worden aangegeven wat de verhoging van de verplichting bedraagt?

De verhoging van het verplichtingenbudget in 2007 met ruim € 122 mln (op beleidsartikelniveau) heeft met name betrekking op het onderdeel «Bevorderen duurzame mobiliteit». Op dit onderdeel zijn, in het kader van de verbetering van luchtkwaliteit, de budgetten voor de diverse roetfilterregelingen verhoogd.

55

Wat is de reden voor vertraging van de sanering van asbestwegen?

Juridische complicaties bij de Europese aanbesteding van de tweede fase sanering asbestwegen door de betrokken provincies hebben gezorgd voor een vertraging van de voorgenomen sanering.

56

Hoeveel uitkeringen zijn uitgekeerd aan mesothelioomslachtoffers? Wat is de status van het kostenverhaal van bodemsanering en de tegemoetkomingen aan slachtoffers bij Eternit?

Sedert 1 december 2007, de datum van inwerkingtreding van de regeling niet-beroepsgebonden asbestmesothelioomslachtoffers, is volgens gegevens van het Instituut Asbestslachtoffers (IAS) tot nu toe aan zesenzeventig personen een tegemoetkoming uitgekeerd.

Het Ministerie is in overleg met Eternit over het kostenverhaal. In de aan de TK toegezegde brief over de voortgang van het asbestdossier die uw Kamer voor de zomer zal ontvangen zal nader over dit overleg worden gerapporteerd.

57

Waarom heeft u uitvoering van het plan van aanpak biotechnologie een jaar doorgeschoven?

Het plan van aanpak voor het benutten van kansen van biotechnologie is in verband met de toename van het aantal vergunningen en markttoelatingen en ten gevolge van de trendanalyse biotechnologie en de kabinetsreactie daarop doorgeschoven naar 2008.

58

Voor welke operationele doelstellingen en bijbehorende instrumenten zijn de verplichtingen in de loop van 2007 verhoogd uit beleidsartikel 10? Kan een overzicht worden gegeven van de verhoging van de aangegane verplichting per instrument?

De verhoging van het verplichtingenbudget op beleidsartikel 10 komt per saldo nagenoeg volledig voor rekening van het instrument «Strategieontwikkeling en adequaat generiek instrumentarium». Daar is bij 2e suppletore begroting 2007 het verplichtingenbudget verhoogd met € 24,592 mln., middels overboeking uit andere milieubeleidsartikelen. De verplichtingenverhoging komt grotendeels voor rekening van de verlening van onderzoekopdrachten aan het RIVM. Het antwoord op vraag 59 gaat hier uitgebreider op in.

59

Welke aanvullende opdrachten voor specifieke kennisvragen zijn aan RIVM verstrekt, die hebben geleid tot een extra uitgavenpost van € 33 miljoen?

De extra uitgavenpost van € 33 mln is niet uitsluitend ingezet voor specifieke extra kennisvragen aan het RIVM.

De extra bestemmingen bij het RIVM in dit verband zijn vooral het meetnet voor luchtkwaliteit, het meetnet voor effecten mestbeleid, Commissie genetische modificatie (Cogem), naast ook enige specifieke kennisvragen (totaal voor het RIVM € 26,5 mln).

Een andere oorzaak ligt bij de opdracht Infomil aan SenterNovem (totaal € 6 mln).

60

Heeft u in het kader van het internationaal milieubeleid 2007 draagvlak kunnen creëren voor oprichting van een United Nations Environmental Organisation, om een einde te maken aan de versnippering van inspanning op dit gebied?

Het proces van de VN hervormingen is nog niet afgerond. Momenteel wordt in de Algemene Vergadering van de VN gesproken over een ontwerpresolutie inzake de versterking van milieu activiteiten in het VN systeem. De Europese Unie streeft daarbij naar versterking van de milieupijler in het VN systeem om daarmee coördinatie, coherentie en daadwerkelijke effectiviteit van de VN milieu activiteiten, met name op landenniveau, te verbeteren. Nederland neemt actief deel aan deze besprekingen en aan de implementatie van tussentijdse stappen in dit hervormingsproces. Zo heeft Nederland recent een prominente rol gespeeld bij de totstandkoming van de nieuwe middellange termijn strategie (MTS) van het United Nations Environmental Programme (UNEP), die tijdens de afgelopen internationale bijeenkomst van milieuministers (GMEF) werd aangenomen. De MTS geeft al een eerste richting aan de hervorming en de prioriteitstelling binnen UNEP waarmee deze beter in staat zal zijn om een centrale rol te spelen in de versterking van de VN milieupijler. Nederland is daarnaast momenteel actief betrokken bij het streven naar meer synergie tussen de milieuverdragen, waaronder de drie UNEP chemicaliënverdragen. Hiermee zou een concrete stap worden gezet op weg naar een efficiënter en effectiever milieubestuur. Besluitvorming over de synergiebesprekingen wordt in 2010 verwacht.

61

Wat zijn de kosten van de saneringsoperatie m.b.t. LPG-tankstations in het kader van de externe veiligheid?

Voor de saneringsoperatie m.b.t. LPG-tankstations is tot en met 2007 € 9,2 miljoen besteed. Voor de administratieve afhandeling is in 2008 nog € 2 miljoen beschikbaar.

62

Wat is de stand van zaken m.b.t. de totstandkoming van een groepsrisiconorm voor Schiphol?

In het Kabinetsstandpunt Schiphol is aangegeven hoe het kabinet invulling wil geven aan aanvullend groepsrisicobeleid in relatie tot Schiphol. In het kader van de m.e.r.-procedure voor de middellange termijn wordt een groot aantal aspecten onderzocht die betrokken zullen worden bij de invulling van het aanvullende groepsrisicobeleid. Verwachting is dat dit najaar duidelijkheid zal bestaan over die invulling.

63

Is bij de Ex ante toetsing en ex post terugkoppeling vanuit de handhavingspraktijk, ook inzage verkregen in op handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid aangaande uw beleid met betrekking tot de permanente bewoning van recreatiewoningen? Zo ja kan de Kamer hier inzage in krijgen? Zo neen, bent u bereid deze gegevens en de financiële en administratieve lasten die zijn gekoppeld aan deze handhaving in kaart te brengen?

Begin 2009 zal ik, conform mijn toezegging (Kamerstukken II, 2007–2008, 30 800 XI, nr. 95), u verder informeren over de voortgang van de uitvoering van het recreatiewoningenbeleid. Voorzover gemeenten mij daarover – zonder een toename van de administratieve lastendruk – inzicht kunnen verschaffen, zal ik daarbij ook ingaan op de financiële en administratieve lasten.

64

Hoe ligt bij de VROM Inspectie de verhouding in de financiële en de administratieve lasten tussen het daadwerkelijke veldwerk, de management en coördinatie en de overhead? Hoeveel fte is belast met het veldwerk en hoeveel met het managen en coördineren?

Het antwoord is samengevat in de volgende tabel:

 Aantal FTEAandeelKosten * € 1 000Aandeel
Management/Coördinatie4910%5 05514%
Overhead6914%4 53312%
Veldwerk38074%27 70074%
Totaal498100%37 288100%

Het aantal fte betreft de raming voor 2008 met daarin verwerkt de eerste taakstelling. De kosten zijn beperkt tot de salariskosten en zijn te beschouwen als administratieve lasten.

65

Hoe gaat u de inhaalslag maken op de opgelopen achterstanden bij ketenhandhavingsprojecten? Hoeveel fte en hoeveel extra financiële middelen zijn hiervoor nodig? Kunt deze uitsplitsen naar project?

De achterstand betrof de ketenhandhavingsprojecten «Bouw- en sloopafval» en «Asbest».

Deze projecten worden door de gezamenlijke handhavingspartners in Nederland uitgevoerd in het kader van het Landelijk Overleg Milieuhandhaving (LOM). In het najaar van 2007 heeft het LOM deze twee projecten samengevoegd.

De rol van de VROM-Inspectie hierbij is vooral stimuleren en erop toezien dat de gemeenten hun taken naar behoren uitvoeren.

Uit het rapport «Resultaten uitvoering gemeentelijke asbesttaken 2007» (Kamerstukken 25 834, nr. 46) blijkt, dat in veel van de onderzochte gemeenten de procedurele randvoorwaarden voor de gemeentelijke asbesttaken niet op orde zijn en dat ook de uitvoering (toetsing en toezicht) vaak tekort schiet.

De VROM-Inspectie heeft alle gemeenten gerichte hulp geboden in de vorm van de handreiking «Uitvoeringsmethodiek Asbestverwijderingsbesluit 2005» en het toetsingskader «Beschrijving adequaat niveau gemeentelijke asbesttaken».

Zoals ik heb aangegeven tijdens het Algemeen Overleg van 13 februari 2008 over de problematiek rondom asbest zal ik vooral mijn aandacht aandacht richten op de samenwerking met gemeenten, voorlichting, opleiding van ambtenaren en de noodzakelijke inventarisaties, vooral bij renovatie en sloop.

Tevens wil ik bewerkstelligen dat achterblijvende gemeenten op adequaat niveau komen.

De VROM-Inspectie heeft hiervoor in 2008 circa 2,5 fte beschikbaar. Dit zal binnen de huidige begroting en passend tussen de taakstelling Rijksdienst worden opgelost.

66

Hoeveel van de bijna € 1 miljoen stijging van de communicatie-uitgaven (ten opzichte van 2006) is te wijten aan de 100-dagen tour en de presentatie van het beleidsprogramma?

De stijging van de communicatie-uitgaven ten opzichte van 2006 wordt niet veroorzaakt door de honderd dagen dialoog. De oorzaak is een Postbus 51-campagne (met een dubbel roulement) die eind 2006 gevoerd is en waarvan de betaling (realisatie) op 2007 drukt. Daarnaast is het budget voor 2007 hoger dan 2006 door een financiële bijdrage aan de Hier-campagne, die via de afdeling Communicatie verstrekt is.

67

Kunt u een indicatie geven van het aantal speeches die de beide ministers per dag houden in een normale situatie en kunt u aangeven hoe zich dit verhoudt tot het gemiddelde van 1 tijdens de 100 dagentour?

In het jaarverslag is bedoeld te zeggen dat in heel 2007, dus ook tijdens de honderd dagen dialoog, de beide bewindslieden van VROM/WWI ongeveer 200 speeches hebben uitgesproken. Daarmee ligt het gemiddelde op ongeveer 2,5 speech per bewindsvrouw per week (uitgaande van 40 werkweken). Tijdens de honderd dagen dialoog zijn in grote lijnen niet meer of minder speeches gehouden dan in de rest van het jaar.

68

Waarom is de ontwikkeling van de digitalisering van het documentbeheer (VIDI) in 2007 gestopt en de projectgroep ontmanteld? Hoeveel geld is hieraan besteed?

De reden voor de stopzetting van de digitalisering van het documentbeheer VIDI is aan de Kamer gemeld in Kamerstuk 31 200 XI nr. 85. Het beeld dat in het najaar van 2007 uit onderzoeken naar voren kwam, was dat het binnen redelijke termijn succesvol uitvoeren en afronden van het project niet mogelijk werd geacht. De belangrijkste redenen daarvoor betroffen de aansluiting van de ICT-applicatie op de bestaande ICT-architectuur van VROM, alsmede het bij nader inzien onvoldoende aansluiten van het functioneel ontwerp op de wensen van de gebruikers. Het oplossen van de technische problemen en het realiseren van de extra functionaliteiten zouden nog zoveel extra tijd en geld vergen dat dit onverantwoord werd geacht. Daarop heeft de Bestuursraad van VROM op 30 november 2007 besloten om het project te stoppen, de resultaten te borgen en het project ordentelijk af te ronden.

Voor wat betreft de kosten, ik citeer uit kamerstukken II, 2007–2008, 31 200 XI nr. 124: Het project VIDI heeft in totaal € 15,44 mln gekost aan materiële, personele en beheerkosten. Daarnaast is een bedrag van € 1,17 mln besteed aan opleidingen waarvan € 1,0 mln is gedekt door een subsidie uit het Europees Sociaal Fonds.

69

Wat wordt er nu concreet ondernomen aan het verbeteren van het ICT-beheer op uw ministerie? Kan hierbij ook een overzicht worden gegeven van de bijbehorende kosten per maatregel?

Op 28 augustus 2007 heb ik in een brief aan uw Kamer (Kamerstuk 31 031 XI, nr. 12) toegezegd aan het einde van 2008 het ICT-beheer en de informatiebeveiliging op orde te hebben. Ook heb ik aangegeven welke maatregelen ik laat treffen om de gesignaleerde gebreken in de ICT-dienstverlening en op het vlak van informatiebeveiliging aan te pakken.

De inhoud van de genoemde brief is ambtelijk afgestemd met de Algemene Rekenkamer.

Voor wat betreft ICT-beheer, heb ik aangegeven een Quality Assurance (QA)-team op te richten met als doel de verbetering van de controleerbaarheid van het beheer door de externe leverancier. De inspanningen van het QA-team hebben ertoe geleid dat het proces van kwaliteitsbewaking voor 2008 is ingericht, zowel ten aanzien van de implementatie en monitoring van de verbetermaatregelen als ook de oplevering van een Auditplan voor 2008 door de externe leverancier. Om de kwaliteit van de werkzaamheden van de eigen VROM ICT Beheer organisatie te verbeteren en adequaat aan te laten sluiten op de aansturing van de externe leverancier is VROM ICT Beheer in 2007 gestart met een certificeringstraject voor de kwaliteitsstandaard ISO 20 000. Het certificeringstraject is begin 2008 met succes afgerond. De hiermee gemoeide uitgaven vallen onder de going concern bedrijfsvoering en zijn in de financiële administratie niet specifiek opgenomen.

Voor wat betreft informatiebeveiliging is ultimo 2007 de fase van identificeren van risico’s en te treffen tegenmaatregelen (de risicoanalyse) afgerond. Bovendien is een aanvang gemaakt met de implementatie van de maatregelen. De activiteiten, gerealiseerde producten en ingezette middelen voor het verbeteren van de informatiebeveiliging zijn opgenomen in het onderstaande schema:

MaatregelProductenInzet
Integrale veiligheid 2007Beleidsdocumenten en methoden en technieken geactualiseerd  
 Adviezen opgesteldPersoneel: 0,9 fte Geld: €  8 330,-
Implementatie Vir/Vir-bi 2007Projectplannen opgesteld Afhankelijkheids- en kwetsbaarheidsanalyses (nieuwe) informatiesystemen opgesteld of geactualiseerd Dienstverleningsovereenkomsten (SLA’s) afgesloten Communicatieplan uitgevoerd  
 Behoeftestelling en business case Public Key Infrastructure opgesteldPersoneel: 2,6 fte Geld: €  275 720,-
Continuïteitsmanagement 2007Continuïteitsstrategie opgesteld Advies over te hanteren beschikbaarheidspercentages in relatie tot continuïteitseisen opgesteld Lijst vitale systemen 2007 opgesteld Voorzieningenplan telecommunicatie opgesteld Calamiteitenplannen geactualiseerd  
 Vervolgplan 2008 opgesteldPersoneel: 0,6 fte Geld: € 124 950,–

De hierboven genoemde maatregelen voor het verbeteren van het ICT-beheer en de informatiebeveiliging worden in 2008 gecontinueerd. Ten behoeve van de VROM brede realisatie van de toezegging aan uw Kamer is binnen VROM een programma ingericht. Dit programma werkt met een begroting voor 2008 van €0,5 miljoen. De Algemene Rekenkamer en het VROM Audit Committee worden over de voortgang van de uitvoering van dit programma op de hoogte gehouden.

70

Hoe wordt voorkomen dat de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) in 2008 weer slechts 64% van de vergunningen binnen de wettelijke termijn verleent?

Een belangrijk knelpunt voor het tijdig afhandelen van de vergunningaanvragen is de krappe formatieruimte bij de NEa in relatie tot een groot werkaanbod. Binnen deze beperking is de NEa in 2008 een project gestart om de werkprocessen van vergunningverlening en de behandeling van meldingen te verbeteren. Het halen van de wettelijke behandeltermijnen is in dit project een belangrijk aandachtspunt. In de loop van 2008 zal de NEa de aanbevelingen uit het project doorvoeren in de praktijk.

Daarnaast moet het percentage verleende vergunningen in perspectief gezien worden.

– Het percentage van 64% op tijd verleende vergunningen heeft betrekking op de 22 reguliere vergunningen die in 2007 verleend of gewijzigd zijn. Daarnaast heeft de NEa in 2007 via een apart project 187 nieuwe emissievergunningen verleend, waarvan 185 binnen de wettelijke termijn. Over het totale aantal verleende emissievergunningen in 2007 ligt het percentage dat binnen de wettelijke termijn verleend is dus op 95%.

– In 2007 is een aantal reguliere wijzigingen van de emissievergunning in overleg met de betreffende bedrijfslocaties aangehouden. Deze zijn gelijkgetrokken met de revisie van de bestaande emissievergunning, wat zowel voor de bedrijven als voor de NEa praktisch was. De overige termijnoverschrijdingen waren beperkt tot gemiddeld 14 dagen.

Soms is vanwege de complexiteit van een vergunningaanvraag veel overleg met een bedrijf nodig of wacht een bedrijf lang met het aanbrengen van de benodigde aanpassingen in de vergunningaanvraag. De overschrijding van de wettelijke termijn is dan niet aan de NEa te wijten.

71

Wat waren de uitgaven voor inkoop van adviseurs en tijdelijke personeel (inhuur externen) in het verslagjaar 2006? Kunt u, in het licht van de reorganisatie, een indicatie geven van de ontwikkeling van de uitgaven voor de inhuur van externen voor de komende jaren?

De uitgaven voor inkoop van adviseurs en tijdelijk personeel (inhuur externen) bedroegen in 2006 40 miljoen euro (conform de definitie uit het Sociaal Jaarverslag Rijk). Hierbij is echter een iets andere definitie gebruikt dan in 2007. Als hiervoor wordt gecorrigeerd is in 2006 58 miljoen euro uitgegeven aan inhuur externen. Deze uitgaven zijn inclusief de uitgaven aan externe inhuur voor de Rijksgebouwendienst.

De inhuur externen varieert met de jaren en is niet structureel toegenomen. Ook voor de komende jaren wordt gestuurd op stabilisering van de uitgaven. Het programma Vernieuwing Rijksdienst zal de uitgaven aan inhuur externen ook in de gaten houden en zal hierbij het jaar 2007 als nulmeting gebruiken.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Gent (GL), Van der Staaij (SGP), Poppe (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), ondervoorzitter, Depla (PvdA), Van Bochove (CDA), Koopmans (CDA), voorzitter, Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Vietsch (CDA), De Krom (VVD), Samsom (PvdA), Boelhouwer (PvdA), Roefs (PvdA), Neppérus (VVD), Van Leeuwen (SP), Jansen (SP), Van der Burg (VVD), Van Heugten (CDA), Vermeij (PvdA), Madlener (PVV), Ouwehand (PvdD), Bilder (CDA) en Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU).

Plv. leden: Duyvendak (GL), Van der Vlies (SGP), Polderman (SP), Remkes (VVD), Jacobi (PvdA), Hessels (CDA), Koppejan (CDA), Ormel (CDA), Koşer Kaya (D66), Leijten (SP), Schreijer-Pierik (CDA), Kamp (VVD), Timmer (PvdA), Waalkens (PvdA), Vos (PvdA), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Gerkens (SP), Van Beek (VVD), Schermers (CDA), Besselink (PvdA), Agema (PVV), Thieme (PvdD), Vietsch (CDA) en Ortega-Martijn (CU).

XNoot
1

Bij de Universiteit Wageningen is jarenlang expertise opgebouwd om tropische bossen door de jaren heen te monitoren op basis van satellietgegevens. Het Nederlands Instituut voor Vliegtuigontwikkeling en Ruimtevaart (NIVR) is hier trekker van. Het aan de Universiteit Wageningen gelieerde non-profit bedrijf SarVision beschikt over technologie om satellietdata te verwerken tot (actuele en historische) kaarten die bruikbare monitoringsinformatie over tropische bossen bevatten, volgens internationale karteringsstandaarden zoals ontwikkeld door de FAO. Landen als Indonesië en Columbia hebben al aangegeven deze technologie (de kaarten die het oplevert) graag te gebruiken om hun bossen te monitoren. Een prototype is inmiddels ontwikkeld, samen met Indonesië, maar dat verliep in 2005. De € 1 miljoen van het amendement zou bij voorkeur ingezet moeten worden/zijn om deze technologie grootschalig te demonstreren, bijvoorbeeld voor heel ZO-Azië, én, tegelijkertijd, bruikbare kaarten te produceren die kunnen leiden tot maatregelen die ontbossing tegengaan. De ontbossing gaat in een dergelijk hoog tempo dat er dringend behoefte is aan dergelijke kaarten.

Het amendement is expliciet bedoeld voor de ontwikkeling van wereldwijde monitoringskaarten. Daarmee staat het uiteraard los van de € 15 miljoen die de minister voor Ontwikkelingssamenwerking ter beschikking heeft gesteld aan de Forest Carbon Partnership Facility, een fonds van de Wereldbank gericht op het voorkomen van ontbossing, zoals genoemd in de brief van 17 maart.

Naar boven