Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | 31444-V nr. 7 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | 31444-V nr. 7 |
Vastgesteld 16 juni 2008
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 heeft over het jaarverslag 2007 van het ministerie Buitenlandse Zaken (Kamerstuk 31 444 V, nr. 3) de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd.
De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.
In hoeverre laat de regering zich leiden door de hoogte van het ter beschikking staande budget, gezien de vele overschrijdingen die als beleidskeuzes kunnen worden gekenmerkt, zoals bij het (sterk) verhogen van het verplichtingenbudget van beleidsartikelen 2, 4 en 6? In hoeverre wordt de Tweede Kamer van het aangaan van deze extra verplichtingen op de hoogte gebracht?
Het ter beschikking staande budget wordt bij ontwerpbegroting aangegeven. De realisatie van de kasuitgaven aan het einde van het jaar hangt mede samen met het verloop van programma’s. De sterke verhogingen van het verplichtingenbudget van beleidsartikelen 2, 4 en 6 hebben maar een beperkt kaseffect in 2007 gehad. Dit hangt samen met het feit dat verplichtingen doorgaans meerjarige kaseffecten hebben. Voorbeelden hiervan zijn het Central Emergency Response Fund (CERF), het noodhulpfonds van de Verenigde Naties (artikel 2), voor het ORET-programma (artikel 4) en voor landenprogramma’s (artikel 6). Deze verplichtingen zullen ook in latere jaren tot kasuitgaven leiden. Oftewel, het aangaan van een verplichting in een jaar hoeft dus niet tot navenante hogere uitgaven in dat zelfde jaar te leiden. De Tweede Kamer wordt gedurende het jaar bij Eerste- en bij Tweede Suppletoire Wet en in december bij Decemberbrief op de hoogte gebracht van mutaties bij zowel de uitgaven als de verplichtingen ten opzichte van de ontwerpbegroting. Na afronding van het financiële jaar ontvangt de Tweede Kamer het Jaarverslag en de Slotwet.
Kunt u, net zoals dat is gebeurd in het jaarverslag van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, aangeven welke begrotingsartikelen en daarbij behorende bedragen samenhangen met welke operationele doelstellingen die gekoppeld zijn aan de beleidsdoelstellingen van het kabinet?
In het jaarverslag van BZ staat aan het eind van de leeswijzer een tabel waarin wordt aangegeven welke operationele doelstellingen gekoppeld zijn aan de beleidsdoelstellingen van het kabinet. In de beleidsartikelen wordt vervolgens aangeven welke budget gemoeid is met welke operationele doelstelling. In het jaarverslag van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wordt een directe koppeling gelegd tussen beleidsdoelstellingen, operationele doelstellingen en bijbehorende budgetten. Het gaat hierbij vooral om budgetten van instrumenten. Zo’n directe koppeling tussen beleidsdoelstellingen en budgetten is in het geval van BZ niet mogelijk omdat er geen één op één relatie bestaat tussen de meer geaggregeerde doelen van het beleidsprogramma en de specifieke artikelonderdelen van de BZ-begroting. Zo dragen sommige operationele doelstellingen bij aan meerdere beleidsdoelstellingen of leveren zij een gedeeltelijke bijdrage.
Kunt u aangeven hoe de draagvlakversterking voor het Nederlandse buitenlandbeleid gemeten wordt? En hoe wordt het draagvlak en de draagvlakversterking voor ontwikkelingssamenwerking precies gemeten?
De draagvlakversterking van het Nederlandse buitenlandbeleid wordt gemeten door middel van periodiek onderzoek naar de beleving, de prioriteiten en de tevredenheid van de Nederlandse bevolking over het Nederlandse buitenlandbeleid. Een nulmeting in dit verband heeft eind 2007 plaatsgevonden.
Het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking wordt jaarlijks gemeten middels publieke opinieonderzoeken, uitgevoerd door NCDO. De vragen die hierbij gesteld worden richten zich onder meer op: houding en visie van diverse publieksgroepen ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking, besteding van Nederlandse ontwikkelingsgelden, omvang van het budget, bekendheid met de Millenniumontwikkelingsdoelen, effectiviteit, en de betrokkenheid van burgers bij ontwikkelingssamenwerking.
Kunt u aangeven hoe vaak de nieuwssite is bezocht?
In de periode januari 2007 tot en met mei 2008 hebben gemiddeld 72 000 bezoekers per maand de homepage van minbuza.nl bezocht, waarop de nieuwsberichten van Buitenlandse Zaken zijn te vinden. Het totale aantal bezoekers aan de gehele site van Buitenlandse Zaken bedroeg in die periode gemiddeld 230 000 per maand.
Hoe rijmt u het feit dat uit onderzoek blijkt dat steeds minder jongeren het leger in willen (o.a. vanwege het Afghanistan-effect) met de stelling dat het draagvlak voor het buitenlandbeleid is versterkt?
Het draagvlak voor het buitenlandbeleid is een onderwerp dat breder van aard is dan de vraag of meer of minder jongeren het leger in willen. Een eventuele uitzending naar Afghanistan zal zeker een rol spelen bij de afweging om te kiezen voor het leger, maar andere factoren zoals de concurrentie op de arbeidsmarkt spelen een grotere rol. Naar het vermeende Uruzgan-effect wordt op dit ogenblik onderzoek gedaan.
Bent u van mening dat het voorkomen van een (tweede) EU-referendum bijdraagt aan een breder draagvlak voor Europa? Kunt u dit toelichten?
In zijn advies van 12 september 2007, Nr.W02.07 0254/II, heeft de Raad van State de gronden gegeven op basis waarvan moet worden beoordeeld of er een bijzondere aanleiding is voor het houden van een raadplegend referendum. In het nader rapport heeft het kabinet geconcludeerd dat deze bijzondere aanleiding er niet is voor het Verdrag van Lissabon. In de eerste plaats is het Verdrag van Lissabon een gewoon wijzigingsverdrag, zoals de verdragen van Maastricht, Amsterdam en Nice, waarvoor evenmin referenda zijn georganiseerd. In de tweede plaats kan er geen echte keuze aan de bevolking worden voorgelegd. Immers, het Verdrag van Lissabon is na intensieve, multilaterale onderhandelingen tot stand gekomen en zal niet opnieuw door de andere lidstaten heronderhandeld worden als in Nederland opnieuw een referendum wordt gehouden. Het kabinet is van oordeel dat met het Verdrag van Lissabon tegemoet is gekomen aan de redenen van de verwerping van het Grondwettelijk Verdrag tijdens het referendum in juni 2005. In de derde plaats stelt de Raad van State dat het enkele feit dat het Grondwettelijk Verdrag is voorgelegd aan de bevolking geen precedent schept. Anders zou er in feite sprake zijn van een structurele referendumvoorziening, waarin de Nederlandse grondwet nu eenmaal niet voorziet. In de vierde plaats had het raadplegend referendum in 2005 in feite een bindend karakter omdat politieke partijen van tevoren aangaven de uitslag te honoreren. Dit is volgens de Raad van State niet in lijn met de inrichting van het Nederlandse staatsbestel.
Het kabinet is van mening dat er tal van andere instrumenten dan een raadplegend referendum zijn, waarmee de band tussen de burger en de EU versterkt kan worden. Het kabinet heeft de Staten-Generaal daarover schriftelijk nader geïnformeerd in december 2007.
Op welke wijze en hoe vaak heeft in 2007 het ontbreken van democratie, rechtsstatelijkheid, mensenrechten, gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen, gelijkwaardigheid van hetero’s en homo’s en scheiding van kerk (religie) en staat in het overgrote deel van de islamitische wereld op een serieuze wijze bij de betreffende landen aan de kaak gesteld?
In vrijwel alle landen worden zorgelijke ontwikkelingen op het gebied van de mensenrechten aan de orde gesteld, ook op de genoemde onderwerpen in bovenstaande vraag. Dit gebeurt zowel door bezoekende Nederlandse bewindslieden, hoge ambtenaren als door de Nederlandse vertegenwoordigingen. Dit gebeurt uiteraard ook in landen in de islamitische wereld. In Syrië en Jemen hebben wij zelf de mensenrechten aan de orde gesteld tijdens bezoeken die wij brachten. Staatssecretaris Heemskerk van Buitenlandse Handel deed dit in Qatar.
Daarnaast zijn, al dan niet in EU-verband, talrijke demarches verricht. Ook hiervan mogen enige voorbeelden als illustratie dienen. In Beiroet werd gedemarcheerd naar aanleiding van berichten over marteling in Libanese detentiecentra en mensenrechtenschendingen in een Palestijns vluchtelingenkamp; in Damascus na de openbare ophanging van vijf wegens moord en roof veroordeelden en over de mensenrechten van Koerden in Syrië; in Abu Dhabi driemaal wegens uitvoering van de doodstraf; in Riyaad wegens de zaak van de vrouw in Qatif; in Cairo naar aanleiding van het optreden van de Egyptische overheid tegen journalisten; en in Rabat over de veroordeling van zes mannen wegens homoseksuele gedragingen. Voor de situatie van homoseksuelen in Iran is aandacht gevraagd door de Nederlandse ambassade en de EU-vertegenwoordiging in Teheran en door optreden in EU-kader in Brussel.
De positie van religieuze minderheden is niet altijd even eenvoudig in de islamitische regio. In een aantal gevallen heeft Nederland contact met de lokale autoriteiten om aandacht te vragen voor hun positie. De Nederlandse ambassade in Amman heeft dat bijvoorbeeld gedaan over de positie van de christelijke minderheid in Jordanië, waarover ook Kamervragen zijn gesteld, en de Nederlandse ambassade in Algiers heeft aandacht van de Algerijnse autoriteiten gevraagd voor de zorgen over nieuwe restrictieve maatregelen tegen de Algerijnse rooms-katholieke en protestantse minderheden.
Vindt u de VN-Mensenrechtenraad waarin mensenrechtenschenders als Egypte, Saoedi Arabie, Pakistan en China zitting hebben een geloofwaardig en serieus te nemen orgaan?
Onze belangrijkste doelstelling met de Mensenrechtenraad is het vergroten van de geloofwaardigheid en effectiviteit ervan. Wij willen ernstige en urgente situaties in landen bespreekbaar maken door ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk landen mensenrechtenverdragen ratificeren, door de onafhankelijkheid van rapporteurs te bevorderen en door een goede implementatie van de Universal Periodic Review (UPR) na te streven.
Wij zijn van mening dat schenders van mensenrechten niet thuis horen in de Raad. Lidmaatschap van de Raad zou voorbehouden moeten zijn voor landen met een goede staat van dienst op gebied van mensenrechten. Het is ook voor de geloofwaardigheid van de MRR van groot belang dat de ergste mensenrechtenschenders geen lid zijn. Tegelijkertijd moge het duidelijk zijn dat, ook indien landen die minder goed presteren op mensenrechtengebied toch zitting hebben in de Raad, Nederland en andere gelijkgezinde landen maximaal blijven investeren om dit belangrijke VN-orgaan op gebied van mensenrechten zo effectief en geloofwaardig mogelijk laten functioneren.
In welke mate heeft de financiering van een bloemenproject in Gaza concreet bijgedragen aan het stoppen van de jihad tegen Israel? Hoeveel minder Quassamraketten zijn er als gevolg van dit bloemenproject vanuit Gaza op Israel afgeschoten?
De regering is van mening dat de bevolking van Gaza niet het slachtoffer mag worden van de door Hamas en andere terroristische organisaties uitgevoerde raketbeschietingen. De Gazanen dient een politiek, economisch en humanitair perspectief te worden geboden. Een dergelijk perspectief zal de gematigde, op vrede gerichte krachten, onder leiding van president Abbas, versterken en Hamas verzwakken. Daarom voert Nederland een kritische dialoog met Israël over de afsluiting van Gaza en spelen de regering en Nederlandse diplomaten ter plaatse een actieve rol in het bevorderen van de hervatting van commercieel goederenverkeer, waaronder de door u genoemde bloemen.
De opvatting dat opening van de Gazaanse grenzen voor commerciële en humanitaire goederenstromen noodzakelijk is om de noden van de burgerbevolking te verlichten en om een geloofwaardig politiek alternatief te bieden wordt ook uitgedragen door de EU en het Kwartet.
Kunt u aangeven in hoeverre de redenen die u noemt om de Nederlandse bijdrage aan de ISAF-missie voort te zetten (versterken mensenrechtensituatie, armoedebestrijding en verbeteren van de veiligheid) in 2007 gehaald zijn?
Er kan worden geconstateerd dat ondanks het zeer lage ontwikkelingspeil, Afghanistan in 2007 sociaal-economische vooruitgang heeft geboekt. Het groeicijfer was 10% op jaarbasis. Programma’s op het gebied van onderwijs en gezondheidszorg zijn in 2007 uitgerold in het gehele land, ook het meer instabiele Zuid-Afghanistan.
Als positieve ontwikkelingen op het vlak van mensenrechten kan worden genoemd dat er sprake is van relatieve vrijheid van meningsuiting, dat de verkiezingen in 2004 voldeden aan aanvaardbare internationale standaarden, en dat er in een belangrijke mate sprake is van scheiding der machten. Dankzij internationale druk is een aantal zorgwekkende wetgevingsprocessen in 2007 die de burgerlijke vrijheden zou kunnen aantasten (ondermeer de concept-amnestieresolutie en de concept-mediawet) tijdig bijgesteld.
Maar er waren ook zorgpunten. De tenuitvoerlegging van de doodstraf in oktober 2007 aan 15 veroordeelden heeft tot serieuze protesten geleid van Nederland en EU partners. Daarbij werd gepleit voor herintroductie van het de facto moratorium op de doodstraf en garantie op een eerlijke procesgang voor veroordeelden. De EU zal zich hiervoor blijven inzetten. Dit geldt ook voor Nederland. Verwezen wordt ondermeer naar het gesprek tussen de minister van Buitenlandse Zaken en Karzai op 8 mei.
Op het gebied van de veiligheid waren de ontwikkelingen in 2007 wisselend. In het Noorden en Westen van Afghanistan was er sprake van relatieve stabiliteit, niet alleen in de steden, maar ook op het platteland. In het Oosten zijn de veiligheidsincidenten in 2007 teruggelopen vergeleken met 2006. Het Zuiden bleef in 2007 onveilig.
Welke resultaten zijn geboekt tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de European Gendarmerie Force?
Nederland heeft bij aanvang van het voorzitterschap van de European Gendarmerie Force een aantal doelstellingen gesteld. De belangrijkste daarvan vormden de totstandbrenging van een eerste missie en de afronding van het EGF-verdrag. Beide doelstellingen zijn bereikt. Sinds oktober 2007 neemt de EGF met een geïntegreerde politie-eenheid deel aan de missie EUFOR Bosnië-Herzegovina en in oktober is het EGF-verdrag ondertekend te Velzen.
Andere gerealiseerde doelstellingen zijn de uitbouw van contacten met de Europese Unie, wat uiteindelijk tot de eerste missie heeft geleid, en de afronding van zowel het operationeel concept als de «catalogue of capabilities». Met dit laatste zijn de capaciteiten van de gendarmeriekorpsen van de EGF-leden in kaart gebracht. Nederland kan terugkijken op een succesvol voorzitterschap.
Welke negatieve bevindingen kwamen uit de uitgevoerde evaluatie van het Stabiliteitsfonds?
Het Stabiliteitsfonds heeft tot doel om op snelle en flexibele wijze ondersteuning te bieden bij activiteiten op het snijvlak van vrede, veiligheid en ontwikkeling. Dit is een uniek instrument waarmee Nederland in staat is om de geïntegreerde benadering ook financieel vorm te geven. Vanwege het vernieuwende karakter van het fonds werd bij de oprichting van het fonds besloten dat het na twee jaar zou worden geevalueerd. Dit werd over de periode 2004–2005 gedaan. In de brief van de ministers van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking van 1 mei 2007 (kamernummer 30 800 V, nr. 91), waarin de evaluatie aan de Kamer werd aangeboden, is nader ingegaan op de bevindingen. De voornaamste tekortkomingen hadden in die periode te maken met een gebrek aan aandacht voor gender en conflictpreventie. Aanbevolen werd het fonds pro-actief in te blijven zetten, de geografische balans te bewaren en de dialoog met NGO’s te verbeteren.
Kunt u de twee projecten van de Zuid-Afrikaanse overheid om het vredesproces in Burundi te ondersteunen toelichten?
Nederland ondersteunt het Burundese vredesproces zowel politiek als financieel. De genoemde projecten uit het stabiliteitsfonds betreffen twee activiteiten binnen hetzelfde programma, dat reeds is afgesloten. Dit programma diende om een aantal activiteiten van Zuid-Afrika in Burundi te ondersteunen. Zuid-Afrika trad op als facilitator van het vredesproces (naar aanleiding van het vredesakkoord van september 2006) en leverde daarnaast militairen (1100 man) voor de Special Taskforce van de Afrikaanse Unie om terugkerende leiders en strijders van de rebellenbeweging, Palipehutu-Forces Nationales de liberation (FNL) te beschermen. De bijdrage bestond uit uit drie delen: (1) bijdrage aan het bureau van de facilitator, (2) bijdrage aan het joint verification and monitoring mechanism (JVMM), dat onder andere toezicht houdt op het registratie en verificatieproces van de strijders, en (3) bijdrage aan de Zuid Afrikaanse deelname aan de AU, bedoeld voor de close protection unit (CPU) ter bescherming van de FNL. Naast Nederland droegen ook België, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk bij.
Welk percentage van het totale budget voor ontwikkelingssamenwerking ging in 2007 naar de private sector?
Binnen het beleid voor ontwikkelingssamenwerking vormt aandacht voor economische groei en de rol van de private sector als motor voor werkgelegehenheid één van de prioriteiten. Artikel 4.3 betreft de ontwikkeling van de private sector. De ODA-uitgaven in 2007 op artikel 4.3 bedragen ruim EUR 378 miljoen. Dit is 8,3% van het totale budget voor ontwikkelingssamenwerking in 2007. De uitgaven onder artikel 4.3 omvatten onder meer de landenprogramma’s voor private sector ontwikkeling in partnerlanden, bedrijfslevenprogramma’s zoals ORET, PSOM en PUM en daarnaast bijdragen aan specifieke initiatieven zoals het Health Insurance Fund.
Naast de uitgaven onder artikel 4.3 is onder andere begrotingsartikelen ook sprake van bijdragen aan private sector ontwikkeling. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om bijdragen aan multilaterale instellingen, aan het EOF en aan medefinancieringsorganisaties, die zelf weer (gedeeltelijk) programma’s op het terrein van private sector ontwikkeling uitvoeren. Het eerder genoemde percentage van 8,3% vormt dus een ondergrens.
Welk percentage van het totale budget voor ontwikkelingssamenwerking ging in 2007 naar «goed bestuur»?
Bevordering van goed bestuur is essentieel bij de ontwikkelingsinspanning in prioritaire landen. Verbetering van bestuur vergroot de effectiviteit van de hulp. Uitgaven op het beleidsterrein «goed bestuur» worden geboekt op artikel 2.7. De ODA-uitgaven in 2007 op dit artikel bedragen EUR 129,4 mln. Dit is 2,8% van het budget voor ontwikkelingssamenwerking in 2007. Hieronder vallen zowel activiteiten op het gebied van goed bestuur die door de post en het departement worden uitgevoerd alsmede bijdragen aan onder meer MFS/TMF, het Beleidskader voor Strategische Allianties met Internationale NGO’s (SALIN), het Nederlands Instituut voor Meerpartijendemocratie (NIMD), de Association of European Parliamentarians for Africa (AWEPA) en het International Institute for Democracy and Electoral Assistance (IDEA).
Naast deze activiteiten draagt BZ ook bij aan het beleidsterrein «goed bestuur» via onder meer NGO’s. Voorbeelden hiervan zijn bijdragen aan onder meer HIVOS (ten behoeve van civil society participation in democratische processen waaronder verkiezingsactiviteiten en mediaprojecten in onder andere Bolivia, DR Congo, India, Iran en Mozambique), Cordaid en NOVIB. Ook is in 2007 bijgedragen aan het goed-bestuurswindow binnen het Bank Netherlands Partnership Programme. Het genoemde percentage van 2,8% vormt derhalve een ondergrens.
Welk percentage van het totale budget voor ontwikkelingssamenwerking ging in 2007 naar landbouw?
Landbouw is geen beleidsthema, maar een subthema waardoor het niet één op één te koppelen is aan de begroting die ingedeeld is naar beleidsartikelen en subartikelen. Om u een indruk te geven verwijs ik naar de Kamerbrief inzake toelichting op de inzet ten aanzien van landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid in ontwikkelingslanden van 8 mei 20081. Hierin is een berekening opgenomen die eenmalig is gemaakt over de uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking in 2006.
Die berekening laat zien dat er in dat jaar EUR 343 miljoen is uitgegeven aan ondersteuning van landbouwactiviteiten in brede zin, te weten: landbouw en veeteelt; bosbouw; ondersteuning van landbouwbeleid, -wetgeving en -hervorming; rurale financiële diensten; rurale kleinschalige bedrijvigheid; landbouwonderwijs en -onderzoek; markttoegang; versterking plattelandsorganisaties. Dit is 7,9% van het budget voor ontwikkelingssamenwerking in 2006.
Welk percentage van het totale budget voor ontwikkelingssamenwerking ging in 2007 naar noodhulp?
Artikel 2.6 betreft humanitaire hulpverlening en noodhulp. Hieronder vallen bijdragen aan UNHCR, UNRWA, het wereldvoedselprogramma, de Rode-Kruis familie en andere NGO’s. De uitgaven in 2007 op dit artikel bedragen EUR 323,2 mln. Dit is 7,1% van het budget voor ontwikkelingssamenwerking in 2007.
Welk percentage van het totale budget voor ontwikkelingssamenwerking vloeide in 2007 voort uit verdragsverplichtingen? Hoe lang duren deze verplichtingen?
EUR 20,6 miljoen van het OS-budget vloeide in 2007 voort uit de verplichte bijdragen aan VN-organisaties en andere volkenrechterlijke organisaties (0,11% van het OS-budget). Deze verplichtingen dienen betaald te worden zolang Nederland lid is van deze organisaties.
Daarnaast draagt Nederland EUR 149,6 mln, ofwel 3,3% van het OS-budget, bij aan het Europees Ontwikkelings Fonds (EOF). Overigens zijn er binnen het OS-budget nog vele uitgaven die voortvloeien uit andere verplichtingen. Denk bijvoorbeeld aan afspraken gemaakt in het kader van grote conferenties (Rio, Cancun).
Bent u bekend met het recente onderzoek van de vooraanstaande ontwikkelingseconoom Simeon Djankov naar de gevolgen van ontwikkelingshulp, waarin wordt geconcludeerd dat ontwikkelingshulp een vloek is voor arme landen? Wat is uw reactie op deze conclusie?
Het onderzoek van Simeon Djankov is bekend. Ik deel zijn conclusie dat hulp een vloek is voor arme landen niet. In zijn artikel geeft Djankov aan dat verschillende wetenschappers niet tot eenduidige conclusies komen als het gaat om de relatie tussen buitenlandse hulp en economische groei. Dit wordt naar mijn mening beter beschreven in het onderzoek van Clemens et al (2004). Hierin wordt drie soorten van hulp onderscheiden. De eerste vorm is bijvoorbeeld noodhulp en humanitaire hulp die tot doel heeft om de directe gevolgen van een noodsituatie te bestrijden. De tweede vorm van hulp heeft mogelijk wel een positief effect op economische groei, maar dit manifesteert zich pas op de lange termijn. Steun aan de sociale sectoren, het milieu of voor democratisering zijn daar voorbeelden van. Het effect van die hulp op economische groei laat zich dan moeilijk meten. De derde vorm is bijvoorbeeld begrotingssteun of schuldverlichting, opbouw van infrastructuur en steun aan de productieve sectoren die wel een direct effect kunnen hebben op economische groei. Uit onderzoek blijkt dat het effect van de laatste vorm van hulp op economische groei hebben zij onderzoek gedaan en komen tot de conclusie dat dit effect positief is.
Daarnaast kunnen vraagtekens gezet worden bij de wijze waarop Djankov het democratisch gehalte van een land test. Hij doet dit door te kijken naar het aantal bestuurslagen betrokken bij besluitvorming en karakteristieken van het bestuurssysteem zoals de wijze van benoeming van hoge bestuurders en de mate van centralisatie van het bestuur.
Uit de literatuur over corruptie blijkt dat meer controle vooral in een (nog) niet gecorrumpeerde omgeving een positieve bijdrage kan leveren aan het voorkomen van corruptie. In een reeds gecorrumpeerde omgeving kan een uitgebreid netwerk van deels overlappende controlebevoegdheden corruptie juist versterken en vooral verharden.
De wijze van benoemen van hoge ambtenaren en bestuurders geeft geen eenduidige verklaring voor mogelijkheden op corruptie. Directe aanstellingen zijn soms noodzakelijk om corruptienetwerken te doorbreken, maar kunnen eveneens een vorm van protectie en vriendjespolitiek zijn. Ook de mate van centralisatie van bestuur geeft geen eenduidige verklaring want het dichter bij de bevolking brengen van bestuur door decentralisatie kan leiden tot betere verantwoording, maar ook tot complexere en daardoor intransparantere bestuurssystemen.
Oorzaak en gevolg zijn dus niet eenduidig en daarover is Djankov niet helder. De juiste interpretatie zal van situatie tot situatie en van land tot land in meer kwalitatieve termen onderzocht moeten worden.
Voor de volledigheid verwijs ik naar mijn brief aan de kamer over de Task Force Anti-Corruptie (23 april 2008) waarin ik de belangrijkste elementen uiteenzet van de door mij voorgestane politiekere ontwikkelingssamenwerking. Ik ga daarbij uit van nultolerantie ten aanzien van corruptie bij de uitvoering van activiteiten waarmee Nederlandse hulpgelden zijn gemoeid. Ik geef ook aan dat ondersteuning van de partnerlanden in hun beleid ter bestrijding van corruptie niet los gezien kan worden van de andere onderdelen van het beleid voor goed bestuur. Corruptiebestrijding maakt ook een integraal onderdeel uit van de door mij ingevoerde nieuwe strategische bestuurs- en corruptieanalyses (SGACA). Daarnaast benadruk ik in de brief de rol van westerse bedrijven en banken bij het probleem van corruptie.
Wat is uw reactie op de conclusie in voornoemd onderzoek dat ontwikkelingshulp tot sterke corruptie in overheidskringen van ontvangende landen leidt (zo wordt het voorbeeld aangehaald van onderwijsprojecten in Oeganda waarbij slechts 13 procent van al het geld van donoren uiteindelijk bij de scholen terechtkwam)?
De conclusie dat ontwikkelingshulp leidt tot sterke corruptie wordt niet gedeeld. Het is te simpel om inkomsten uit natuurlijke hulpbronnen gelijk te stellen aan buitenlandse hulp. Een studie van Collier (2005) geeft dat ook aan. Buitenlandse hulp, met name begrotingssteun, gaat gepaard met hervormingsprogramma’s met ondersteuning van technische assistentie, capaciteitsontwikkeling, beleidsprogramma’s voor armoedebestrijding, aandacht voor goed bestuur (waaronder openbare financiën) en macro-economische stabiliteit. Hierdoor wordt overheidsbestuur juist versterkt in plaats van verzwakt en worden de mogelijkheden voor corruptie minder. Het verstrekken van hulp via de begroting van partnerlanden dient naast efficiency en effectiviteitsdoelen ook een bestuurlijk doel, namelijk de versterking van parlementair overzicht en toezicht. De dialoog die wij met onze partners aangaan, versterkt de aandacht voor juiste en relevante bestedingen van middelen.
Het voorbeeld over de onderwijssteun aan Oeganda is volledig verkeerd weergegeven in het artikel. Het onderzoek waaraan wordt gerefereerd dateert van 2004, maar gebruikt data van 1991–1995. In die periode werd de eerste Public Expenditure Tracking Survey (PETS) uitgevoerd, waarin werd vastgesteld dat in Uganda slechts een beperkt percentage van de decentrale overheidsuitgaven (exclusief salarissen) uiteindelijk de scholen bereikte. Het ging hierbij overigens niet noodzakelijkerwijs om corruptie, maar veeleer om zeer zwak bestuur op decentraal niveau, waardoor geld niet conform plan werd besteed. Geld werd dus wel naar lagere niveaus gealloceerd, maar bijvoorbeeld vervolgens in andere sectoren uitgegeven als gevolg van slecht cash flow management, slechte planning en budgettering en bijstelling van prioriteiten op lagere niveaus. Ook werd in die periode geld soms geparkeerd op nationaal of regionaal niveau vanwege onduidelijkheid over de te volgen procedures. Nadat in 1996 de problemen definitief waren vastgesteld zijn snel drastische verbeteringen doorgevoerd, met name door overheidscampagnes en het publiceren van hoeveel er naar iedere school ging. Sinds 2000 komt nu meer dan 80% van de gelden op de juiste plek aan. Kortom, het aangehaalde voorbeeld toont aan dat hulp die via de begroting wordt geleid, gekoppeld aan toezicht via die begroting, de mogelijkheden verschaft om lokale systemen te versterken en daarmee alle geldstromen van de overheid, extern en binnenslands gefinancierd, tot effectievere besteding te brengen.
Wat is uw reactie op de conclusie in voornoemd onderzoek dat door de ontwikkelingshulp de democratie in de ontvangende landen wordt aangetast en na verloop van tijd zelfs helemaal wordt uitgehold (als voorbeeld wordt Zimbabwe genoemd)?
Zie mijn antwoord op vraag 20. Het noemen van Zimbabwe als voorbeeld is in dit verband merkwaardig. Zimbabwe staat laag op de lijst van sterk hulpafhankelijke landen. Nederland en andere donoren verstrekken sinds 1999 geen hulp meer aan de regering van Zimbabwe. Het land ontvangt slechts noodhulp.
Waarom hebben de honderden miljarden euro’s die tijdens de afgelopen decennia door het Westen aan ontwikkelingshulp zijn besteed niet of nauwelijks geleid tot verhoging van de economische voorspoed in de ontvangende landen?
In de vraag liggen drie aannames besloten, die elk op zich zelf een reactie vergen. De eerste aanname betreft het feit dat verhoging van de economische groei eenduidig het gevolg is van verstrekte hulp. De tweede aanname is een ceteris paribus veronderstelling dat alle overige omstandigheden gelijk blijven. En de derde aanname betreft het feit dat ontwikkelingssamenwerking zelf alleen op groei zou zijn gericht.
Het eerste punt vergt nuancering. De relatie tussen ODA en economische groei over de periode 1960–1999 (de periode van het onderzoek van de heer Djankov) is inderdaad niet significant positief, maar dat geldt ook voor de relatie tussen groei en directe buitenlandse investeringen in die periode, of de relatie tussen groei en remittances. Kortom, het is zeer de vraag of de oorzaak van uitblijvende groei wel gevonden kan worden in de omvang en wijze van hulpverleningen. Er is hier wel veel onderzoek naar gedaan en dat onderzoek is niet eenduidig.
De tweede aanname is een abstractie die niet overeenkomt met de werkelijkheid. Er zijn vele gebeurtenissen geweest in de genoemde onderzoeksperiode die geheel buiten de invloedsfeer van donoren een geweldig grote impact hebben gehad op het groeipotentieel van onze partners. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om natuurrampen zoals droogte en overstromingen, (burger)oorlogen, de HIV/AIDS pandemie, oliecrises, hoge schulden, de verslechterende ruilvoet voor de belangrijkste export van deze landen zoals agrarische producten en natuurlijke hulpbronnen en meer recent de klimaatverandering. Daarnaast werd in de periode van de Koude Oorlog weinig tot geen aandacht besteed aan goed bestuur en democratisering waardoor corrupte regimes de hand boven het hoofd werd gehouden. De beëindiging van de Koude Oorlog en de daarna optredende verschuiving van conflicten tussen landen naar conflicten binnen landen met vaak een veel grotere negatieve impact op menselijk, fysiek en economisch kapitaal. Er hebben zich gelukkig ook positieve gebeurtenissen voorgedaan zoals de economische groei in China en India en andere delen van Azië die van groot belang zijn voor het terugdringen van armoede, zowel in die landen als daarbuiten. Ontwikkelingssamenwerking heeft geen invloed op deze zowel negatieve als positieve gebeurtenissen en donoren zijn veelal slechts toeschouwer. Wel is duidelijk dat het met name de armen zijn en de landen met zwak bestuur die hier het meest onder te lijden hebben gehad en waardoor nog meer mensen terugvielen in armoede. Kortom, donoren hebben met hun ODA middelen slechts in beperkte mate invloed op economische groei in onze partnerlanden. Het gaat erom kansen te benutten als die zich voordoen.
De derde aanname gaat erom dat ontwikkelingssamenwerking alleen maar op economische groei gericht zou zijn. Dat is echter niet juist. Er zijn vele doelstellingen die worden samengebracht onder de noemer armoedebestrijding. Inkomensverwerving is daarin een belangrijk bestanddeel, waar ontwikkelingssamenwerking een bijdrage aan kan leveren maar die vooral gedragen zal moeten worden door privaat ondernemerschap. Sociale ontwikkeling is eveneens een belangrijk element, met een doorwerkend effect op groei, maar dat effect zal pas op langere termijn zichtbaar kunnen worden. Goed bestuur is een kernelement van ontwikkelingssamenwerking, maar ook die inzet zal zich pas geleidelijk aan laten doorvertalen in groei. En dan nog het bestrijden van conflicten, waarvan het economisch effect soms groot kan zijn, maar soms ook blijkt uit het voorkomen van verdere terugval. Kortom, het is essentieel om naar de bredere samenhang te kijken.
Verschillende onderzoekers hebben geprobeerd de samenhang tussen hulp en economische groei vast te stellen, en hebben daarbij specifiek naar enkele factoren gekeken. Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 19 heb aangegeven, wordt niet alle hulp gegeven met het doel economische groei te bevorderen. De studie van Clemens, Radelet and Bhavnani uit 2004 («Counting chickens when they hatch: The short-term effect of aid on growth») onderscheidt drie vormen van hulp waarbij slechts één daarvan direct een effect kan hebben op economische groei. Deze vorm is bijvoorbeeld begrotingssteun of schuldverlichting, opbouw van infrastructuur en steun aan de productieve sectoren. De studie stelt dat gemiddeld 1 dollar hulp over de jaren cumulatief tot 8 dollar extra inkomen kan leiden. Tevens tonen zij aan dat dit effect, zij het in lichte mate, sterker is in landen waar sprake is van goed bestuur.
Deze studie bouwde voort op de bekende studie van Burnside en Dollar uit 1997 en 2000 («Aid, Policies and Growth») die reeds eerder aangaven dat hulp een positief effect heeft op economische groei, waarbij zij concludeerden dat dit in sterke mate afhankelijk is van goed bestuur in de ontvangende landen. Collier en Hoeffler hebben in 2002 («Aid, Policy and Growth in Post-Conflict Societies») specifiek naar post-conflict landen gekeken en zij komen tot de conclusie dat in die landen het positieve effect van hulp op economische groei wel twee maal zo groot zou zijn dan elders. Twee andere studies hebben voor landen die te maken hebben met regelmatige schokken (veroorzaakt door handel of het klimaat) aangetoond zijn dat hulp in belangrijke mate bijdraagt aan dempen van de negatieve economische gevolgen van die schokken (Collier en Dehn, 2001 («Aid, shocks and growth»), en Guillaumont en Chauvet, 2001 («Aid and performance: a reassessment»).
De meer brede samenhang blijkt ook als we over een langere periode naar meer substantiële ontwikkelingen te kijken. Het is dan van belang vast te stellen of donoren een relevante respons hebben gegeven op die gebeurtenissen. Ik ben daar positief over en geef enkele voorbeelden:
– Donoren hebben in belangrijke mate bijgedragen aan het bestrijden van hongersnoden. Hongersnoden komen daarom bijna niet meer voor in Azië en ook in Afrika is het aantal sterk teruggedrongen.
– Nadat bleek dat veel lage inkomenslanden de sterk opgelopen buitenlandse schulden niet meer konden terugbetalen, is internationaal verschillende keren hierop gereageerd hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot het HIPC-initiatief met een zeer forse terugdringing van buitenlandse schulden als gevolg.
– Medio jaren tachtig werd duidelijk dat het macro-economische beleid had geleid tot structurele onevenwichtigheden in de economieën van de partnerlanden. Economische groei in die landen kwam nauwelijks meer tot stand en de groei per hoofd van de bevolking was veelal negatief. De structurele aanpassingsprogramma’s zijn succesvol geweest in het gezond maken van het macro-economische klimaat in die landen. Er zijn weer kansen ontstaan, waardoor veel van onze partnerlanden weer een periode van groei kunnen doormaken.
– Tegelijk is een gevolg van de structurele aanpassing dat door het terugdringen van de omvang van de overheid(uitgaven) veel armen op korte termijn te lijden hebben gehad van teruglopende dienstverlening in de sociale sectoren. De huidige MDG aanpak is een duidelijk antwoord hierop en heeft resultaat.
– Het einde van de Koude Oorlog heeft geleid tot een groot aantal interne conflicten waaronder met name de armen te lijden hadden. Ontwikkelingssamenwerking heeft hierop gereageerd met een geïntegreerde aanpak op het gebied van vrede en veiligheid.
Kortom, minder honger, minder schulden, meer groei. Het is een samenspel van inzet dat deze resultaten tot stand heeft gebracht. Ontwikkelingssamenwerking heeft daarin een rol gespeeld, maar zeker niet een allesbeslissende. Wel van belang is het feit dat ontwikkelingssamenwerking zelf in die periode ook een belangrijke ontwikkeling heeft doorgemaakt. Tot het einde van de vorige eeuw was projecthulp de dominante hulpmodaliteit. Dit creëerde allerlei parallelle systemen die de duurzaamheid van de hulp niet bevorderde en die de mogelijkheid van corruptie vergrootte. Er is veel meer aandacht gekomen voor het macro-economische en bestuurlijke kader waarbinnen ontwikkelingsprocessen zich voordoen en daarmee ook voor spelers die op dat macroniveau hun invloed kunnen doen laten gelden. Met nieuwe hulpmodaliteiten als programmahulp, begrotingssteun en schuldverlichting wordt juist gewerkt via de overheid. Het «on budget» brengen van projecten is daar ook onderdeel van. Door tegelijkertijd te werken aan capaciteitsversterking en voorwaarden te stellen aan het bestuur, worden de interne zwakheden van dat bestuur aangepakt. Ten aanzien van dat laatste zijn we er echter nog lang niet. Zo zullen lokale verantwoordingsstructuren moeten worden versterkt en zal er niet alleen aandacht moeten zijn voor economische groei, maar ook aan de verdeling daarvan. De positie van vrouwen, het verbeteren van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en de opvang van de effecten van klimaat ontwikkelingen zijn de huidige uitdagingen, waar het beleid dan ook op is gericht. Zo wordt ernaar gestreefd niet alleen kansen te verbeteren, maar ook de mogelijkheden om kansen te benutten te versterken.
Ik sluit deze vraag af met slechts 10 voorbeelden uit het recente verleden uit de grote hoeveelheid aan activiteiten in partnerlanden waar ontwikkelingssamenwerking tot resultaten heeft geleid en waar Nederland een bijdrage aan heeft geleverd. Ook hieruit blijkt de relevantie van ontwikkelingssamenwerking zonder een direct effect te hebben op economische groei.
1. Zambia is zijn tekort aan leerkrachten snel aan het inlopen. Bovendien is het aantal kinderen dat basisonderwijs volgt toegenomen van 1,8 miljoen in 2000 naar 2,6 miljoen leerlingen in 2006. Als het zo doorgaat zal Zambia Millennium Ontwikkelingsdoel 2 – alle kinderen, jongens en meisjes, doorlopen het basisonderwijs – in 2015 waarschijnlijk gaan halen.
2. De Rijkswaterstaat van Bangladesh maakt participatie van de bevolking tot basisprincipe van waterbeheer in het hele land. Nederlandse waterschappen staan model voor het systeem. Voor vrouwen zijn verplichte quota opgenomen in bestuursposities en wordt de mogelijkheid geboden constructie- en onderhoudswerk te verrichten. Dit heeft geleid tot:
a. Beter onderhoud en beheer van dijken, sloten, irrigatiekanalen, sluizen, etc. waardoor betere bescherming tegen overstromingen, betere oogsten (20–30%), meer visserij;
b. Verbeterd inkomen van vrouwen en verbeterde status in de maatschappij;
c. Invoering van democratie op «grassroots» niveau;
d. Versterking van het sociale contract tussen overheid en bevolking.
3. In Burkina Faso waren in het schooljaar 2007–2008 voor het eerst voor elke basisschool leerling (openbaar en erkend privé-onderwijs) gratis schoolboeken beschikbaar voor rekenen en taal. Dit resultaat is slecht één klein onderdeel van de integrale strategie die zich richt op vergroten van toegankelijkheid evenals van kwaliteit van het basisonderwijs.
4. In Ghana zijn in 2007 goede resultaten behaald op het gebied van aidsbestrijding. Het aantal HIV-geïnfecteerden dat ARV therapie ontving is ruim verdubbeld (van 6000 tot ruim 13 000) ten opzichte van 2006 en het percentage HIV-besmettingen onder jonge zwangere vrouwen (15–24 jaar) is gedaald van 3,2 tot 2,6%.
5. Op 15 augustus 2005 werd een akkoord getekend tussen de Indonesische regering en de Aceh onafhankelijkheidsbeweging GAM. Eén van de belangrijkste onderdelen voor de consolidatie van het vredesproces was het herstel van de rechtsstaat en veiligheid. Nadat deze in Aceh jarenlang waren ondermijnd door het conflict moest de politie haar rol weer oppakken om orde en veiligheid te garanderen en het machtsvacuüm te vullen. In dit programma worden politieagenten en hun superieuren getraind in «community policing» en respect voor mensenrechten. Ook zijn politiefaciliteiten gebouwd en hersteld (met geld van de Europese Commissie). Tot nu toe zijn er meer dan 4500 politieagenten getraind in community policing en mensenrechten, 200 politiemensen opgeleid als trainers, 22 fora opgezet waar politie en gemeenschap gezamenlijk overleggen over veiligheid en zijn er 23 nieuwe trainingscentra gebouwd. Sinds het vredesakkoord werd gesloten en de steun aan de politie is gestart is het aantal mensenrechtenschendingen in Aceh drastisch gedaald.
6. Het beheer van de openbare financiën in Mozambique is de afgelopen drie jaar sterk verbeterd. De begroting en de uitgaven zijn beter op orde en betalingen gaan veel sneller dankzij een nieuw elektronisch systeem. Ook de controle door de Algemene Rekenkamer is verscherpt en de publieke aanbestedingen vallen onder een nieuwe wet. Tot op het niveau van de districten kun je in de begroting terugvinden hoeveel geld erheen gaat. En in de financiële rapporten kun je zien of dat ook daadwerkelijk gebeurd is. Leraren, agenten en verpleegsters krijgen hun loon elke maand keurig op tijd.
7. Het door de Nederland gefinancierde geboorteregistratie campagne in Mozambique is gericht op het wegwerken van de achterstand in geboorteregistraties van kinderen onder de 18 jaar. De eerste anderhalf jaar is zeer succesvol met ongeveer 1,9 miljoen registraties. In één van de rurale districten is bijvoorbeeld het registratiepercentage in anderhalf jaar tijd omhoog gegaan van 3% naar 57%. Het programma is specifiek gericht op wees- en kwetsbare kinderen.
8. Circa 300 000 kinderen zijn in leven gebleven dankzij geharmoniseerde gezondheidsfinanciering op lokaal niveau in Tanzania. De sectorale benadering, zoals die in Tanzania nagestreefd wordt, heeft een gunstige invloed op de kwaliteit van de dienstverlening op district niveau. Daardoor wordt beter aangesloten bij lokale prioriteiten en vindt dienstverlening efficiënter plaats. Hierdoor is er voortgang op de MDG’s, vooral 4 en 6. Kindersterfte is afgenomen. De sterke toename van het gebruik van muskietennetten, een effectieve preventie tegen malaria, heeft daarbij ook een rol gespeeld.
9. Nederland heeft door flexibele en snelle inzet van OS-gelden bijgedragen aan de terugkeer van stabiliteit in Noord-Uganda. Na 20 jaar gruwelijk conflict kon binnen korte tijd het leger terugtreden doordat de civiele politie met Nederlands OS-geld snel en vakkundig werd opgebouwd. Hierdoor is een belangrijke bijdrage aan de stabiliteit in Noord-Uganda geleverd. Met rust komt vrede en met vrede kan ontwikkeling plaatsvinden.
10. Nederland steunt Vietnam bij het bouwen van 140 000 biogasinstallaties. Het resultaat is veelzijdig. Door de opvang van de varkensmest komt er minder gasuitstoot vrij en worden grond en water rond de boerderijen minder vervuild. Doordat de installaties gas produceren, krijgen huishoudens gratis gas, wat hen flinke besparingen oplevert in tijd en geld. Ze hoeven minder hout te kappen of te kopen en met de besparingen betalen ze hun investering in de gasinstallatie terug.
Het bovenstaande overziende, leidt dat ook bij u tot de conclusie dat ontwikkelingshulp in grote mate zinloos is, zelfs vaak averechts werkt en het daarom beter zou zijn de ontwikkelingshulp te beperken tot noodhulp? Zo neen, waarom niet?
Ik trek, mede op basis van de antwoorden op de vragen 19 en 22, een tegengestelde conclusie. Ontwikkelingshulp draagt in belangrijke mate bij aan het bestrijden van armoede, het stimuleren van economische groei en het versterken van goed bestuur en democratisering. Daarnaast gaat het er om dat ontwikkelingssamenwerking relevant is, actuele problemen aanpakt en nieuwe kansen weet te creëren. In samenhang met andere beleidsterreinen en instrumenten die ontwikkeling kunnen bevorderen, zal ontwikkelingssamenwerking tot nog betere resultaten leiden.
Met hoeveel financiële middelen wordt de Nederlandse bijdrage aan het Global Fund to fight AIDS, Tuberculosis and Malaria (GFATM) structureel verhoogd vanaf 2009? Welke resultaten denkt de regering hiermee te bereiken?
De Nederlandse bijdrage aan het Global Fund to fight AIDS, Tuberculosis and Malaria (GFATM) stijgt van EUR 60 miljoen in 2008 tot EUR 80 miljoen in 2009 en EUR 90 miljoen vanaf 2010. Tijdens de bijeenkomst voor middelenaanvulling, die eind september jl. in Berlijn werd gehouden, heb ik gezegd deze middelen pas beschikbaar te willen stellen als de G8 met substantiële bijdragen over de brug zou komen, en als GFTAM meer aandacht zou geven aan gender en aan versterking van gezondheidssystemen. Op deze terreinen zijn de ontwikkelingen positief. Van de US $ 9,7 miljard die in Berlijn is toegezegd is ruim tweederde afkomstig van de G8. Dit aandeel zal naar verwachting de komende jaren nog stijgen. Bij de lancering van de huidige financieringsronde zijn het belang van gender en van de versterking van gezondheidssystemen zwaar aangezet.
Volgens eerdere projecties van het Global Fund zal men in 2010 de volgende resultaten hebben bereikt:
– 1,6 miljoen mensen behandeld met aids remmers
– 52 miljoen mensen getest op HIV
– 3,5 miljoen mensen met tuberculose behandeld
– 145 miljoen mensen met malaria behandeld met nieuwe en effectieve medicatie (ACTs)
– 108 miljoen behandelde bednetten voor malaria preventie gedistribueerd.
Als huidige ontwikkelingen zich voortzetten zullen deze doelstellingen ruimschoots gehaald worden.
Kunt u aangeven wanneer de bijdrage die is toegezegd aan IDA-15 wordt uitgegeven c.q. wanneer en op welke begroting deze verschijnt?
De onderhandelingen over IDA-15 zijn in december 2007 afgerond. IDA levert – als onderdeel van de Wereldbank-groep dat concessionele leningen en schenkingen aan de armste landen ter wereld verstrekt – een cruciale bijdrage aan de realisatie van de MDG’s, juist door de samenbrengende en verbindende rol op landenniveau.
De uitgaven aan IDA zijn opgenomen in de begroting van Financiën. Onderstaand treft u de verwachte uitgaven aan IDA-15. IDA-15 zal in 2009 voor het eerst tot uitgaven leiden.
Verwachte uitgaven aan IDA-15 (in euro’s)
2009 | 69 840 000 |
2010 | 102 560 000 |
2011 | 135 860 000 |
2012 | 139 950 000 |
2013 | 102 260 000 |
2014 | 33 890 000 |
De ministers Bos en Koenders hebben de Tweede Kamer per brief (Kamerstuk 2007–2008, 26 234, nr. 79) geïnformeerd over de financiële gevolgen van IDA 15.
Kunt u nader ingaan op de beleidsmatige inspanning ter bevordering van het draagvlak van buitenlands beleid? Welke stappen zijn inmiddels genomen om de motie Van Gennip c.s. (31 200 V, nr. 23) op dit onderwerp uit te voeren?
Het Kamerlid Van Gennip vraagt in haar motie een strategisch communicatieplan op te stellen om de kennis onder bevolking ten aanzien van de ontwikkelingen in het buitenland en in het buitenlands beleid te vergroten.
Communicatie is zenden maar ook luisteren. Effectieve communicatie moet aansluiten bij de belevingswereld van de Nederlandse bevolking over het buitenland en het buitenlands beleid. Bij de beantwoording van vraag 3 is al gewezen op het onderzoek naar de prioriteiten en de tevredenheid van de Nederlandse bevolking over het Nederlandse buitenlandbeleid.
In aansluiting daarop wordt momenteel gewerkt aan een communicatieplan dat de raakvlakken tussen de inhoud van het buitenlandbeleid en de beleving daarvan door de Nederlandse bevolking als uitgangspunt neemt. Voorbeelden van dergelijke raakvlakken zijn milieu en klimaat, vrede en veiligheid en ontwikkelingssamenwerking. In haar communicatie wil het ministerie, met deze raakvlakken als uitgangspunt, ook de dagelijkse, praktische waarde van een actief buitenlandbeleid op andere onderwerpen aan de orde stellen. Niet de technische inhoud, maar de belevingswereld van de Nederlandse bevolking wordt daarbij leidend. De inzet van moderne interactieve communicatiemiddelen en de mogelijkheden die dat geeft voor actieve betrokkenheid en feed back van de bevolking, maken het voor het ministerie mogelijk om tastbaar en zichtbaar aanwezig te zijn op veel verschillende kanalen.
Aansprekende onderwerpen, de bevlogenheid van de mensen en hun ervaringen zijn de sterke kanten van het ministerie. In de tussentijd zijn er ook praktische stappen gezet om dit beter zichtbaar te maken in Nederland zelf in rechtstreekse contacten met geïnteresseerde Nederlanders. Zo heeft Buitenlandse Zaken de afgelopen maanden de initiatieven «rent an ambassador» en «oog in oog met BZ» gelanceerd waar mensen vanuit hun eigen interesse in contact komen met het ministerie.
Waarom worden extra uitgaven voor noodhulp onder verplichtingen geboekt en niet onder uitgaven, aangezien noodhulp een korte termijn uitgave zou moeten zijn?
Uitgaven voor noodhulp worden verantwoord op artikel 2.6. Overeenkomsten worden geboekt onder verplichtingen. Deze kunnen een- of meerjarig zijn. Aangegane overeenkomsten leiden tot uitgaven in het lopende jaar. Deze uitgaven worden geboekt onder kasuitgaven.
De extra uitgaven voor noodhulp in 2007 bedroegen EUR 83 mln. Deze extra uitgaven zijn geboekt onder kasuitgaven en zijn in het lopende jaar gerealiseerd. Daarnaast is er in 2007 voor EUR 244 mln aan extra verplichtingen aangegaan voor noodhulp. Dit bedrag overstijgt de extra uitgaven omdat er, naast de verplichtingen voor de extra uitgaven ad EUR 83 mln, ook meerjarige overeenkomsten zijn aangegaan. Zo werd overgegaan tot meerjarige financiering van de vrijwillige bijdrage aan het Wereldvoedselprogramma en werd een meerjarige bijdrage aangegaan ten behoeve van het Central Emergency Response Fund (CERF), het noodhulpfonds van de Verenigde Naties. Meerjarige overeenkomsten bevorderen de continuïteit en de betrouwbaarheid van de hulp door ontvangende organisaties.
Waarom is in de Afrikaanse Grote Meren regio aan een milieuprogramma circa 4 miljoen euro besteed? Wat heeft dit de Nederlandse belastingbetaler opgeleverd?
Nederland zet zich in de Grote Meren regio in op het behoud van een duurzaam milieu en verantwoord beheer van de natuurlijke hulpbronnen en grondstoffen. Zowel om bij te dragen aan het bereiken van MDG7, een duurzaam leefmilieu, als aan het bevorderen van vrede, veiligheid en stabiliteit in de regio. In de landen Burundi, DRC en Rwanda wordt prioriteit gegeven aan het beheer en behoud van met name parken en bossen, landgebruik en duurzame energieopwekking.
De idee is dat de landen een gezamenlijk belang hebben bij energieopwekking, het beheer van gemeenschappelijke parken en landbouwgronden en daardoor op deze terreinen meer genegen zijn tot samenwerking dan op basis van de recente politieke geschiedenis verwacht zou worden. En deze samenwerking vindt ook reeds plaats, zoals in het Virunga park en in het geval van de Ruzizi waterkrachtcentrales.
De Nederlandse regering steunt de eerste fase van een samenwerkingsprogramma van Rwanda, DRC en Burundi gericht op het behoud van het leefgebied van de zeldzame berggorilla’s in het Virunga- en het Bwindi-park met een bijdrage van 4,1 miljoen euro. Naast natuurbehoud heeft dit programma ook tot doel om de levensomstandigheden van de lokale bevolking te verbeteren. Want alleen als de lokale bevolking alternatief geboden wordt kan men effectief natuur bevorderen. Het project wordt uitgevoerd door het Wereldnatuurfonds en de parkautoriteiten van Rwanda, Burundi en DRC.
Hogere landbouwopbrengsten door gebruikmaking van bodemverbeteraars ter bevordering van de bodemvruchtbaarheid, zullen op termijn moeten bijdragen aan vermindering van de boskap voor landbouwdoeleinden. De verhoogde landbouwopbrensten zullen daarnaast in samenhang met handelsbevorderende maatregelen zoals het verbeteren van de infrastructuur tussen landen (i.e. aanleggen van wegen), de regionale handel in lokale gewassen bevorderen.
Duurzame energieopwekking draagt bij aan de internationale klimaat- en bosbehoud-doelstellingen. Elektriciteit is een voorwaarde voor economische ontwikkeling. De grootste en verreweg de goedkoopste mogelijkheden tot energieopwekking zijn gelegen in het hydroenergie potentieel in de grensgebieden van de Grote Meren landen; samenwerking tussen de betrokken landen is dus essentieel voor duurzame energieopwekking. De extra middelen van het kabinet voor duurzame energie zullen daarom deels worden aangewend voor het ontwikkelen van dit (hydro) energie potentieel. Daarnaast is voorzien de energievoorziening in de steden te verbeteren door middel van herbebossingsprogramma’s voor brandhoutproductie.
Kunt u aangeven op welke wijze ruchtbaarheid is gegeven aan de verhoging van de verplichtingenstand voor het Europese Ontwikkelingsfonds (EOF)?
De verhoging van de verplichtingenstand voor het EOF volgt uit de ratificatie in 2007 van het herziene Cotonou Verdrag en het Intern Akkoord van 17 juli 2006 over de financiering van het EOF voor de periode 2008–2013 (EOF-10). Voor de Tweede Kamer hieraan in juli 2007 met algemene stemming haar goedkeuring verleende, had de regering de Kamer reeds vanaf 2005 geïnformeerd over en betrokken bij de Europese besluitvorming terzake. In dit verband kan onder meer worden gewezen op de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken van 10 februari 2005 over het EOF (Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie, Kamerstuk 22 112, nr 358), de brief van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking van 21 juni 2006 over het tiende EOF (30 300 V, nr 135) en de Koninklijke Boodschap met een voorstel van wet aangaande het herziene Cotonou Verdrag en het Intern Akkoord (30 908, nr 1) gedateerd 12 december 2006.
Hoe strookt de verhoging van de verplichtingenstand voor het EOF met de bijgestelde ramingen door de Europese Commissie aan het EOF?
De bijgestelde raming betreft de feitelijke uitgaven voor het EOF in 2007. De verhoging van de verplichtingenstand heeft betrekking op de verplichtingen die zijn aangegaan voor het tiende EOF voor de periode 2008–2013 (zie ook antwoord op vraag 29).
Kunt u nader ingaan op de verhoging van het verplichtingenbudget van 200 miljoen als gevolg van de overeenkomst met Price Waterhouse Coopers? Wat houdt deze overeenkomst in, mede in het licht van het sluiten van de indieningstermijn voor nieuwe aanvragen per 1 augustus 2007? Kunt u aangeven waarom er extra verplichtingen zijn aangegaan met Price Waterhouse Coopers terwijl er een plafond was ingesteld voor ORET?
De verhoging van het verplichtingenbudget met EUR 200 miljoen is bedoeld om de geraamde kasuitgaven voor ORET in 2008 te dekken.
Zoals de Kamer is gemeld zullen alle aangegane ORET-verplichtingen (zonder plafond tot 2007 en met plafond van EUR 119 miljoen in 2007) worden afgewikkeld. Dit zal in 2008 en volgende jaren resulteren in kasuitgaven die fors hoger liggen dan de oorspronkelijke ramingen.
De verhoging van het verplichtingenbudget is doorgevoerd op het moment dat de overeenkomst met de uitvoerder Price Waterhouse Coopers werd verlengd.
Hoe kan het dat een door Suriname afgeloste lening wordt aangemerkt als een uitgave van Nederland?
Tijdens het beleidsoverleg ontwikkelingssamenwerking van R met zijn Surinaamse counterparts van 12 juni 2007 is besloten dat Suriname vóór 31 juli 2007 72,5 miljoen euro uit de Pariteitsmiddelen zal inzetten voor de vervroegde aflossing van de NIO-lening. Dit met het oog op de versnelde afbouw van de Verdragsmiddelen, ter verbetering van de credit rating van Suriname en ter besparing van 7,1 miljoen euro aan toekomstige rentebetalingen. De benodigde 72,5 miljoen euro zijn voor eind juli 2007 door Nederland aan Suriname overgemaakt. Suriname heeft vervolgens op 31 juli 2007 de NIO-lening vervroegd afgelost. Hierdoor is de houdbaarheid van de Surinaamse schuldenpositie, evenals de creditrating aanzienlijk verbeterd.
In artikel 4.2 wordt 300 miljoen meer uitgegeven dan begroot. Kunt u specifieker ingaan op dit saldo van 300 miljoen (opwaartse, neergaande mutaties en mutaties die verband houden met het genoemde «parkeerkarakter»)?
Artikelonderdeel 4.2 betreft enerzijds uitgaven die samenhangen met het verbeteren van het algemene kader voor armoedebestrijding in ontwikkelingslanden. Het gaat hierbij onder meer om schuldverlichting, macrosteun, het Wereldbank partnership-programma en bijdragen aan VN-organisaties zoals UNDP. Opwaartse mutaties betreffen onder meer extra middelen voor schuldverlichting (grotendeels via de Nederlandse bijdrage aan het HIPC-initiatief), ten behoeve van ONE-UN pilots via UNDP en voor institutionele ontwikkeling via de African Capacity Building Foundation. Bovendien is de nog uitstaande NIO-lening uit 2001 van EUR 72,5 miljoen door Suriname vervroegd afgelost lastens de resterende Verdragsmiddelen. Neergaande mutaties betreffen onder meer kortingen op begrotingssteun bij landen als Georgië, Uganda en Vietnam. Bovendien is de geplande begrotingssteun aan Macedonië niet doorgegaan. Ook is binnen enkele uit te faseren landenprogramma’s in Europa en Centraal-Azie minder uitgegeven dan verwacht.
Anderzijds worden op artikelonderdeel 4.2 de begrotingsgelden die samenhangen met de mutaties van het ODA-budget (zowel positief als negatief) verwerkt. Het gaat hierbij onder meer om aangepaste ramingen van het BNP als ook om bepaalde toerekeningen zoals EKI-schuldverlichting.
De personele bezetting van zowel departement als posten zijn volgens het jaarverslag gedaald vanwege een lagere instroom dan verwacht. Wat is de oorzaak van de lagere instroom? Heeft dit verband met de in het Coalitieakkoord vastgestelde taakstelling?
De lagere instroom is grotendeels het gevolg van anticiperen op de in het Coalitieakkoord vastgestelde taakstelling. In 2007 is derhalve begonnen met instroombeperkende maatregelen. In veel gevallen heeft externe werving pas plaatsgevonden nadat was vastgesteld dat er geen interne kandidaten beschikbaar waren voor het vervullen van functies.
Waarom zijn de forse problemen rondom het voorschottenbeheer nog altijd niet opgelost?
Ik ben van mening dat de grootste problemen ten aanzien van het voorschottenbeheer in 2007 zijn opgelost. Eind 2007 waren de achterstanden in het uitsturen van rappelbrieven zo goed als ingelopen, in 2007 werd in tegenstelling tot voorgaande jaren in een groot aantal gevallen daadwerkelijk een sanctie opgelegd en in 2007 werd voor ruim EUR 1 miljard meer aan voorschotten afgewikkeld dan in voorgaande jaren. Zoals ik u eerder heb toegezegd zal ik alles doen wat in mijn macht ligt om de resterende oude voorschotten voor eind 2008 af te wikkelen.
Waar het nog wel aan schort is de structurele inbedding van het voorschot beheersingsproces in de organisatie. Op dit moment is met name bij de kleinere budgethouders, waar overigens het financieel belang relatief beperkt is, nog te veel toezicht en bijsturing nodig in het proces. Het aangescherpte voorschottenbeheer moet bij deze budgethouders nog verinnerlijkt worden.
Wat heeft u in 2007 gedaan om inzicht te krijgen in de huurprijzen van woningen van uitgezonden medewerkers en het totaal aan budgetoverschrijdingen? Heeft deze inspanning resultaat gehad ?
Zoals elk jaar zijn ook in 2007 bij een onafhankelijk bureau richtbedragen opgevraagd voor huurwoningen in 160 steden. Op basis daarvan hebben wij bedragen toegekend aan de Nederlandse vertegenwoordigingen, die hiermee woningen inhuren. Het aan de Nederlandse vertegenwoordigingen toegekende budget voor aanhuur van dienstwoningen is onderdeel van het bedrijfvoeringsbudget. De Nederlandse vertegenwoordigingen leggen in hun jaarverslag verantwoording af aan het ministerie over de besteding van het bedrijfsvoeringbudget. Een verwachte overschrijding van het bedrijfsvoeringbudget dient vooraf te worden gemeld en toegelicht. Pas na centrale beoordeling en goedkeuring volgt compensatie.
Daarnaast wordt de naleving van de richtlijnen gecontroleerd tijdens reguliere periodieke inspecties door de inspectiedienst en door de auditdienst van het ministerie.
Als extra maatregel is de Nederlandse vertegenwoordigingen gevraagd om in hun jaarverslag over 2007 specifiek verantwoording af te leggen over alle in 2007 nieuw ingehuurde dienstwoningen.
In 2007 hebben zich op het totaal geen overschrijdingen voorgedaan.
Bent u bereid alsnog een forse sanctie aan de African Union (AU) op te leggen vanwege haar rapportage-achterstand? Zo neen, waarom niet?
De Afrikaanse Unie (AU) heeft intussen capaciteit vrijgemaakt voor het inhalen van de rapportageachterstand. Onlangs heeft de AU een Director for Finance aangetrokken. Verder zijn de eerste rapportages inmiddels ontvangen. Mede op basis van informatie van de Nederlandse ambassade in Addis Abeba wordt de komende tijd bezien of het binnen de AU nieuw geformeerde controleteam resultaat oplevert in de zin dat rapportages tijdig worden ingediend en de rapportageachterstand wordt ingelopen.
De AU is duidelijk te kennen gegeven dat, indien niet aan de verplichtingen zal worden voldaan, het Nederlandse sanctiebeleid van toepassing zal zijn.
Samenstelling:
Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Wilders (PVV), Waalkens (PvdA), Van Baalen (VVD), Çörüz (CDA), Ormel (CDA), voorzitter, Ferrier (CDA), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Irrgang (SP), Knops (CDA), Boekestijn (VVD), Voordewind (CU), Pechtold (D66), ondervoorzitter, Van Gennip (CDA), Ten Broeke (VVD), Peters (GL), Van Raak (SP), Gill’ard (PvdA) en Thieme (PvdD).
Plv. leden: De Wit (SP), Van der Vlies (SGP), De Roon (PVV), Vermeij (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Omtzigt (CDA), Spies (CDA), Kortenhorst (CDA), Van Dijk (SP), Ten Hoopen (CDA), Besselink (PvdA), Leerdam (PvdA), Arib (PvdA), Neppérus (VVD), Lempens (SP), Schermers (CDA), Griffith (VVD), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), Van Beek (VVD), Vendrik (GL), Gesthuizen (SP), Samsom (PvdA) en Ouwehand (PvdD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31444-V-7.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.